Het was voor Richard Rogers helemaal niet zo vanzelfsprekend om mee te doen aan de groots opgezette prijsvraag voor het ontwerp van een cultureel centrum in het hart van Parijs. Het project had een omvang die geen van de vroegere projecten van het bureau ooit had gehad en Rogers vroeg zich dan ook terecht af of de energie die het ontwerp zou vergen in verhouding stond met de dagelijkse ontwerppraktijk van het bureau. Daarbij was hij ervan overtuigd dat hij de prijsvraag nooit zou winnen, het aantal inschrijvingen zou enorm zijn en de concurrentie derhalve moordend. Nu was die angst voor concurrentie meer een vorm van bescheidenheid want het bureau Piano en Rogers had op dat moment al een reputatie op het gebied van het winnen van prijsvragen en het krijgen van onderscheidingen.
Een stemming onder de medewerkers gaf uiteindelijk de doorslag, Rogers was de enige tegen het meedoen aan de prijsvraag en paste zich aan de meerderheid. Het resultaat is inmiddels bekend van de 681 inzendingen, het Centre Pompidou was hiermee de grootste architectuurprijsvraag in de geschiedenis, koos de jury uiteindelijk unaniem voor het ontwerp van Piano en Rogers. Het was voor Richard Rogers nogmaals de bevestiging dat de weg die hij met zijn specifieke architectuur had ingeslagen nog steeds kon rekenen op een positieve respons. Uiteraard dachten vele architectuurcritici daar anders over, het Centre Pompidou was de laatste stuiptrekking van de 'machine age', het laatste loflied op de techniek. Hoewel boeiend door een, binnen Parijs, zeer eigenzinnig uiterlijk zou een dergelijke technocratische architectuur geen toekomst hebben.
De tegenstanders van het ontwerp hebben slechts op één punt gelijk gekregen. Het Centre Pompidou is een slecht museum, kunst heeft een meer specifieke ruimte nodig om getoond te worden, de flexibiliteit van het ontwerp die overal elders in het gebouw een stimulans blijkt voor de activiteiten heeft in het museum een averechtse werking. Het tonen van kunst alleen is niet het belangrijkst, het gaat om de wisselwerking van het kunstwerk en de ruimte waarin het getoond wordt. Daar slaat het Centrum dan de plank mis, voor de rest is het als cultureelcentrum geslaagd. Het trekt zes miljoen (!) bezoekers per jaar, meer dan het Louvre en de Eiffeltoren bij elkaar.
Het duidelijke exposé van technisch vernuft wat het gebouw zijn controversiële uiterlijk geeft is nooit het doel van de architect geweest. Doel was de techniek te gebruiken als middel om een zo flexibel mogelijk gebouw te maken. Flexibel staat in dit geval voor uitbreidbaarheid, variabele indeling en functieverandering. Rogers zelf zegt hierover: 'Het belang van de techniek, of het nu zeer geavanceerde of zeer primitieve is, ligt in de toepassing ervan. Het doel van de techniek is het dienen van de mensen. Techniek staat niet op zichzelf maar moet gericht zijn op het oplossen van sociale en ecologische problemen over een langere periode.
Alle vormen van techniek van energiebesparend tot energieverslindend moeten gericht zijn op het behoud van de natuurlijke voorraden waardoor de ecologische, sociale en visuele schade aan de omgeving beperkt wordt. Het gebruik van zo min mogelijk materiaal dat zo functioneel mogelijk toegepast wordt kan een zichzelf in evenwicht houdende situatie opleveren waar het gebruik van materiaal gelijk is aan het verbruiken van grondstoffen.' Een dergelijke aanpak vereist natuurlijk, naast de per opdracht variërende 'architectonische' eisen, een permanent onderzoek naar materiaaleigenschappen. Het bureau van Richard Rogers en Renzo Piano bestaat dan ook uit twee afdelingen. Er is een ontwerpgroep die zich bezighoudt met het vormgeven en er is het zogenaamde Rogers Patcentre een multidisciplinair team van architecten en wetenschappelijke medewerkers waar onderzoek wordt gedaan naar nieuwe toepassingen van materiaal en specifieke materiaaleigenschappen. Het Patcentre ontwikkelt samen met de ontwerpers ook projecten die niet direct voor uitvoering zijn bestemd maar die nieuwe ideeën moeten opleveren voor een bepaalde sector. Een daarvan is het Autonome Huis dat een antwoord moet zijn op de energiecrisis. Het huis voorziet in zijn eigen energiebehoeften door gebruik te maken van zon en wind. Ook het afval wordt benut als energiebron. Doordat het huis hierdoor onafhankelijk is van aansluiting op een leidingennet kunnen de kosten gedrukt worden. Ook is er rekening gehouden met het beperken van de energie voor het vervaardigen van de materialen. De tekeningen laten een aantal varianten op dit thema zien onder andere het mobiele autonome huis, hier op rails gezet voor een steeds afkalvende kuststrook. De bewoners kunnen het vege lijf telkens weer voor de oprukkende zee redden door de woning terug te rijden.
Een ander project van het Patcentre is de in 1971 ontwikkelde service module voor ARAM (The Association of Rural Aid for Medicine). De bedoeling van de service module is een voor iedereen bereikbare constante te bieden op het gebied van medische wetenschap. Toegevoegd aan welk ziekenhuis ook kan de moduul met zijn optimale technische voorzieningen de medische hulpmogelijkheden op elke plaats gelijk maken. Het doorbreekt de trend van toenemende specialisaties van ziekenhuizen. De twee kranen op het dak van de medische module markeren weer het autonome karakter van het gebouw, er zijn geen voorzieningen nodig om de plaatsing van de module mogelijk te maken.
Een van de projecten waar het bureau Piano en Rogers op het ogenblik aan werkt is de nieuwe fabriek van Cummins in Quimper in Frankrijk. Het ontwerp volgt de traditie van vroegere fabriekshallen van het bureau zoals de Electronics Factory in Swindon en het gebouw voor B&B in Novedrate in Italië.
Het dak van de hal is opgehangen aan een aantal trekstangen die bevestigd zijn aan kolommen die boven het dak uitsteken. Deze techniek biedt de mogelijkheid het materiaalgebruik in het dak te minimaliseren en de kolomafstand te vergroten. De overwegingen om tot een dergelijke constructie te komen zijn ingegeven door zeer rationele eisen, gewicht, kolomafstand, dakhoogte, stijfheid en dergelijke. Men is er in beginsel niet vanuit gegaan dat het uiterlijk van het gebouw mee moest spelen in het ontwerp. Uiteindelijk leveren de boven het dak uitstekende kolommen met de trekstangen nu toch een aantrekkelijker beeld op dan de schoenendoos die de fabriek op de 'conventionele' bouwwijze was geworden.
Na de storm die er woedde na de bouw van het Centre Pompidou lijkt er nu hetzelfde te gaan gebeuren in Londen en weer is de aanstichter Richard Rogers. De verzekeringsgigant Lloyds of Londen spendeerde vorig jaar meer dan zestigduizend pond aan een prijsvraag voor een nieuwe vestiging. In de laatste ronde sprak het anders zo conservatieve Lloyds zijn voorkeur uit voor het futuristische ontwerp van Rogers boven de glazen tempel van I. M. Pei uit de Verenigde Staten
'Nu ook een Centre Pompidou voor Londen' riepen de Britse kranten verheugd toen ze de schetsen van Rogers bekeken hadden. Wat minder verheugd was men over de verdwijning van het oude Lloyds gebouw dat plaats moest maken voor het nieuwe. Een van de beste voorbeelden van late classicistische architectuur van de hand van sir Edwin Cooper. Een gemis? Rogers sprak het met klem tegen: 'We moeten niet vergeten dat we in de twintigste eeuw leven. Lloyds heeft er drie jaar over gedaan om uitte zoeken of het mogelijk was het oude gebouw te handhaven. Dat was het niet, dus dan moet het verdwijnen. We moeten ook niet kijken naar hoe goed het oude gebouw is, maar of we het met een nieuw niet beter kunnen doen.' Of het gebouw inderdaad het meest ambitieuze gebouw van Londen wordt na het Christal Palace van Paxton zoals Ram Ahronove in Visual Arts schreef, is de vraag, opvallend is het in ieder geval. Nog beter dan in het Centre Pompidou passen hierin de ideeën van Rogers over flexibiliteit. De manier van werken van Lloyds vereist grote, steeds weer opnieuw indeelbare vloeroppervlakten. Net als in Parijs heeft Rogers dit opgelost door de service-ruimten zoals toiletten, trappen en liften in schachten buiten het gebouw te plaatsen. Het is een methode die op de meest letterlijke manier vorm geeft aan het begrip service. Waar de serviceschachten overal tegen het gebouw aangeleund lijken te staan is er één aan de noord- en tevens hoogste zijde van het gebouw meer weggezet. Vanuit de liften en de trappen moet men nu eerst een glazen gang door om op de 'werkvloer' te komen. Rogers wilde hiermee hetzelfde effect bereiken wat men heeft als men de roltrap van het Centre Pompidou bestijgt. Door de glazen huid ontrolt zich dan langzaam het panorama over Parijs.
Alle verdiepingsvloeren van het gebouw lopen als galerijen rond een enorme vide die over de volle twaalf verdiepingen doorloopt en een beëindiging vindt in een inderdaad Christal Palaceachtige glazen koepel. De eerste verdieping is de belangrijkste verdieping, hier zullen alle agenten van de maatschappij als op een markt met een stand vertegenwoordigd zijn. Iets verdiept op de begane grond loopt een wandelpassage onder het gebouw door om daarmee het half openbare karakter van de activiteiten binnen het gebouw te benadrukken. Als piece de resistence zal de rijk geornamenteerde entree van Edwin Coopers oude Lloyds gehandhaafd blijven als doorgang voor de wandelpassage, het zal de Leadenhallstreet met zijn klassieke gevels nog enige continuïteit geven. De anders zo flegmatieke Engelsen gaven nu al hoog op over dit nieuwe Lloyds gebouw. The Royal Fine Arts Commission noemde het al het meest opmerkelijke gebouw van de jaren tachtig en prezen daarmee Rogers als meest opmerkelijke architect van de jaren zeventig (Beaubourg) en tachtig (LIoyds)! Het is de vraag of dit juist is. Rogers heeft met zijn architectuur veel innoverend werk verricht, of zijn rationalisme zich in deze vorm verder verbreidt moet nog afgewacht worden. Rogers is in ieder geval een architect die aangetoond heeft dat het van vlees ontdane skelet van de architectuur bijzonder aantrekkelijk kan zijn.