Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi

Michelle Provoost m.m.v. Wouter Vanstiphout - Het theoretische werk van de Milanese architect Giorgio Grassi heeft de laatste twintig jaar grote invloed uitgeoefend op het architectonische debat. Met de realisering van zijn ontwerpen is het slechter gesteld. Terwijl Aldo Rossi, met wie Grassi in de jaren zestig deel uitmaakte van de Tendenza-groep, zich de laatste jaren kan verheugen in een stijgend aantal internationale opdrachten, heeft het strenge en minder verleidelijke karakter van Grassi's ontwerpen ervoor gezorgd dat het leeuwedeel het tot nu tot niet verder heeft gebracht dan zijn fascinerende en alom bewonderde tekeningen. In Chieti in Italië staan Grassi's half-voltooide studentenwoningen. Verder verricht Grassi restauraties in twee Spaanse steden. Aan Groningen valt de eer te beurt het eerste voltooide ontwerp van Grassi binnen haar poorten te hebben: de bibliotheek aan de Oude Boteringestraat, in het hart van het historische centrum. Met dit gebouw op deze bijzondere plaats had Grassi de gelegenheid om veel van de thema's uit zijn eerdere theoretische werk in concreto aan de orde te stellen.

De betrokkenheid van Grassi bij Groningen dateert van 1987. Voor het ontwikkelen van de Verbindingskanaalzone werden Rem Koolhaas en Josef Paul Kleihues door de Dienst Ruimtelijke Ordening gevraagd elk een deel van deze zone als ‘stedebouwkundig supervisor’ onder hun hoede te nemen. Kleihues vroeg Grassi om een onderdeel van de westelijke Verbindingskanaalzone in te vullen: het eiland in de zwaaikom, de lokatie waar op dit moment de nieuwbouw van het Groninger Museum van start gaat. Grassi tekende vijf in het gelid staande woontorentjes op het eiland. Dit ontwerp vond echter om politiek-economische redenen geen doorgang. Inmiddels heeft de gemeente zich uitgesproken voor een beleid gericht op het behoud van belangrijke publieksinstellingen in de binnenstad. Toen de Openbare Bibliotheek naar een geschikte nieuwbouwlokatie zocht, werd deze gevonden in de zogenaamde ‘Wolters-Noordhoff-lokatie’, het gekraakte bouwblok van de voormalige uitgeverij op honderd meter van de Grote Markt. De gemeente nam de ondankbare en dubieuze taak op zich om zorg te dragen voor de ontruiming van het blok, de meest geruchtmakende en gewelddadige uit de Groningse geschiedenis. Verder droeg zij Grassi als architect voor als compensatie voor het verlies van diens eiland-opdracht. Vooral aan de wil en de politieke inzet van de direct verantwoordelijke wethouder, de kortgeleden afgetreden Ypke Gietema, is het te danken dat de betrokkenen bij het bouwproject Grassi als ontwerper accepteerden. Architectenbureau Cor Kalfsbeek werd aangetrokken voor de uitvoering van het ontwerp. Deze gang van zaken, waarbij niet de opdrachtgever, maar de gemeente de keuze van de architect heeft bepaald, zorgde voor een enigszins conflictueuze start. Toch lijkt de schade die het ontwerp daardoor heeft opgelopen beperkt gebleven te zijn; het lijkt er zelfs zijn voordeel mee gedaan te hebben.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi

Lokatie en bouwblok

Met de publikatie van La costruzione logica dell' architettura (1967) en Tarchitettura come mestiere1 (1974)' heeft Grassi een van de grondslagen van zijn werk duidelijk weten te maken. Er bestaat op dit moment geen eenheid van denken die een contemporaine stijl rechtvaardigt; de architectuur kan geen gemeenschappelijke taal meer spreken. Daarom dient zij zich te concentreren op de tradities zoals die in de architectuurhistorie en het bouwvak vastliggen en bovendien haar basis te vinden in de bestaande stedelijke situatie. Maar dat niet alleen, het gaat ook om het verduidelijken van de situatie, om een ontwerp dat de karakteristieken ervan onderstreept en voor het voetlicht brengt.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
1991. De bibliotheek van Grassi grenst aan de universiteitsbibliotheek van Tauber uit 1987

Deze situatie bestond in Groningen uit een groot, bijna vierkant bouwblok in de middeleeuwse kern van de stad. Op de voor de koopmans- of Hanzestad typerende wijze is het blok verkaveld in diepe en smalle percelen. De bebouwing ontstond het eerst aan de Oude Boteringestraat, een van de oude invalsroutes van de stad, en de hoofdfacades richtten zich dan ook naar deze zijde. Hier werd, waarschijnlijk al in de dertiende eeuw, het Kalmershuis gebouwd. Dit is een van de vier monumenten waarvan de restauratie onderdeel uitmaakte van de opdracht en die sterk bepalend waren voor het ontwerp van de bibliotheek. De overige drie zijn herenhuizen, die overeenkomstig het waardige karakter van de straat grotendeels in de achttiende eeuw zijn gebouwd. Er ontstond een regelmatige gevelrij, met een grote constructieve, typologische en ook architectonische homogeniteit. De achterzijde van het bouwblok aan de Poststraat-west was aanvankelijk onbebouwd, maar bleef ook na de latere invulling met achterhuizen altijd het karakter houden van de achterkant van het blok.

Met de komst van uitgeverij Wolters en de daaropvolgende fusie met drukkerij Noordhoff aan het begin van deze eeuw begon een ontwikkeling die enerzijds de historische hiërarchie in het blok intact liet en anderzijds vooruitliep op de vorming van één groot gebouw. Door samenvoeging van de afzonderlijke percelen ontstond een situatie waarbij vrijwel het gehele bouwblok één functioneel geheel werd. Daarbij bleef het onderscheid tussen de verschillende kanten van het bouwblok gehandhaafd: de representatieve gevels van het bedrijf lagen aan de Boteringestraat, de pakhuizen en opslagruimtes aan de Poststraat 2.  Deze gegevens vormden het materiaal dat door Grassi een actieve rol kreeg toebedeeld in het ontwerp.

Eerste ontwerp

Om het wantrouwen van vooral de Openbare Bibliotheek te overwinnen maakte Grassi een voorontwerp, dat de problematiek van de opgave samenvatte in een principieel gebaar. Volgens Grassi was de kern van de opgave de integratie van het grootschalige, openbare programma van de bibliotheek in de historische, compacte en zich continu ontwikkelende lokatie.3 In de Boteringestraat wordt dit probleem het meest evident, omdat hier de confrontatie van het nieuwe gebouw met de te behouden monumenten het hevigst is. Daarentegen wordt het gebouw aan de achterzijde omringd door de eveneens grootschalige Universiteitsbibliotheek van P.H. Tauber uit 1987 en het Academiegebouw van J.A. Vrijman uit 1909.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi

Aan de hand van de eerste ontwerpschetsen wordt duidelijk hoe Grassi de karakteristieken van de lokatie en het programma interpreteert. Centraal in het complex ligt een lege ruimte, een zelfgeschapen perspectivische as, waaromheen in een kamvorm de rest van het gebouw geplaatst is. Door gebruik te maken van de verschillende bouwvolumes waaruit deze kamvorm bestaat, zijn de afzonderlijke afdelingen van het gebouw functioneel en volumetrisch gescheiden. In het smalle volume aan de achterzijde zijn uitsluitend horizontale en verticale verbindingen ondergebracht. In de smalle vleugels aan weerszijden van de centrale as, waarin zich halverwege de hoofdingang bevindt, liggen de kantoorvertrekken. In het grootste volume bevindt zich de feitelijke bibliotheek, met boekenkasten, opslagplaats en lezersruimte.

Problematische facade

Deze opzet maakt duidelijk dat het ontwerp niet ontwikkeld is vanuit de straat en haar gevelwand. Het is van binnenuit gedacht, vanuit de rationele plattegrond en de centrale leegte. Daaruit volgt dat in het principiële voorontwerp de zijde aan de Boteringestraat niet de hoofdfafade is, maar juist de beïndiging van het gebouw. Daarom is het een blinde muur.

Zoals Grassi zelf zegt is de vormgeving van de voorgevel een oud en steeds terugkerend probleem: “A typical question that is always put off (...) And so the problem of the faqade is solved with the least important, the most casual part of the perimeter; with the least architectural part, that is to say the blank front of the building.”4 De traditioneel meest betekenisvolle kant is bij Grassi de plaats waar het gebouw het diepst zwijgt. In al zijn projecten, van de studentenwoningen in Chieti tot aan de bibliotheek in Groningen, weigert hij om het gebouw een gezicht op te plakken en haar karakter uit te drukken in een representatieve gevel.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Bovenaanzicht met vier gevels - Giorgio Grassi

In Groningen werd met deze ‘verlegenheid’ geen genoegen genomen door de opdrachtgevers. De blinde gevel aan de Oude Boteringestraat moest geopend worden. De twee gevelvlakken aan de Boteringestraat kregen een raamindeling welke die van de monumenten ernaast continueert. Daarnaast vormen de voorgevels nu een voortzetting van de ramenreeks aan de centrale lege as en aan het Broerplein, waardoor toch het uitzonderlijke karakter van de gevel aan de Boteringestraat wordt ontkend. Met deze list is Grassi ontkomen aan de valkuil van de facade.

Rationaliteit en context

De karakteristieken van de lokatie, het hart van de gotische koopmansstad, zijn voor Grassi van groot belang. Hij laat niet na te benadrukken hoezeer de historische verkaveling, typologie en architectuur de basis vormen voor zijn ontwerpwerk in deze stad. Grassi’s relatie tot het verleden is echter complexer dan hij zelf aangeeft. Hij lijkt het contextualistische element wel eens aan te dikken om het rigide en strenge karakter van zijn werk te verzachten. Zo worden steevast de Baptistenkerk en het gerechtsgebouw in de Boteringestraat aangehaald als voorbeelden van de manier waarop vanuit de architectuur antwoorden zijn bedacht op het samengaan van een middeleeuwse lokatie en een programma voor een groot openbaar gebouw.

Ondanks de verwantschap met de bibliotheek is de kerk echter niet op te vatten als het model voor de toepassing van leegte in Grassi’s ontwerp. Net zo min als de Groningse pakhuizen de exclusieve aanleiding vormen voor de achtergevel van de bibliotheek. Veeleer is hier sprake van vormen, die een vertegenwoordiging zijn van de eeuwenoude waarden van de Europese stedelijke architectuur, en die dus vanzelfsprekend ook in Groningen terug te vinden zijn.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi

Hoe Grassi omgaat met de historische gelaagdheid van de stad toont de omgang met de vier monumenten, die functioneel gescheiden blijven van de bibliotheek. Net zoals in Grassi’s vele restauratieprojecten wordt de bestaande architectuur niet naadloos in het ontwerp opgenomen, maar behoudt haar zelfstandigheid. Het onderscheid tussen het bestaande en het nieuwe vindt haar uitdrukking in de lege tussenruimtes. Bovendien onderstreept Grassi’s gortdroge en minimalistische vormgeving het schismatische aspect van bouwen in de historische stad. Het mengsel van respect en eigenzinnigheid, waarmee de monumenten benaderd worden, komt voort uit Grassi’s overtuiging dat restauratie en nieuwbouw geen aparte, onderscheiden bouwopgaven zijn, maar gelijkwaardige ingrepen binnen de continuïteit van de stedelijke architectuur. Daarbij maakt de nieuwbouw zich niet ondergeschikt aan de monumenten. Wanneer het betreffende bouwblok opgevat wordt als een podium, zijn de monumenten de figuranten, die beleefd een stapje opzij doen wanneer de hoofdrolspeler ten tonele verschijnt.

Vanuit deze kenmerken lijkt het ontwerp een bijna universele architectonische uitspraak te doen over het grote openbare gebouw en haar plaats in de stad. Een vergelijking met twee andere bibliotheekontwerpen kan dit verduidelijken. De bibliotheek die Grassi zelf tien jaar geleden in Milaan ontwierp, vertoont ondanks de geheel afwijkende stedebouwkundige situatie een sterke overeenkomst wat betreft grondvorm en gevelbehandeling met die in Groningen. Wat ze gemeen hebben is echter niet te herleiden tot de functie. Noch de typologie, noch de architectonische vormgeving duiden specifiek op het gebruik van de gebouwen als bibliotheek. Typologisch vat Grassi een bibliotheek eenvoudigweg op als ‘een pakhuis voor boeken met makkelijke en directe toegang voor het publiek’.5 In diverse teksten keerde Grassi zich tegen de overdreven functionele bepaaldheid van de moderne architectuur. Hij ontwerpt het gebouw bijna los van zijn incidentele gebruik. Net zoals het huidige onderkomen van de bibliotheek aan de Vismarkt ooit een warenhuis was, herbergt de bibliotheek van Grassi over vijftig jaar wellicht ook een geheel andere functie. De architectuur zelf heeft zich in stilzwijgen gehuld over haar specifieke functie of betekenis.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Kroonlijsten en sponningen maken zich los van het gebouw - Beeld Rene de Wit

Geheel tegenovergesteld is de opvatting zoals die vertegenwoordigd wordt door die de Trés Grande Bibliothèque in Parijs. Het gebouw, naar ontwerp van Dominique Perrault, bestaat uit vier boek vormige magazijntorens van meer dan 120 meter hoog, rondom een verdiept park aan de Seine. Bij Perrault is sprake van ‘architecture parlante’, een representatieve architectuur die een beeld poneert en een gebouw dat zijn betekenis en functie duidelijk etaleert. Diametraal tegenover het relatieve belang dat Grassi toekent aan het gebruik van een gebouw staat de opdringerige duidelijkheid daarover in Perraults ontwerp.

Samengevat is Grassi’s bibliotheek allereerst gebaseerd op algemene en universele regels, zoals hij die destilleert uit de architectuurgeschiedenis en het bouwvak. De rationele plattegrond geeft aan dat Grassi een belangrijk aspect van de klassieke academische architectuurtraditie heeft overgenomen, zoals dat vooral door de Franse architect en theoreticus Durand is uitgewerkt. Het gebouw ontstaat uit de samenkomst van deze grondvorm met de krachten die uitgeoefend worden door de lokatie en het programma. Zo ontstaat een gebouw dat niet meer ideaal of autonoom is, maar dat zich ook verzet tegen het tegenovergestelde daarvan, contextualistische of aanpassingsarchitectuur.

Didactisch exposé

Volgens Grassi is de architectuur een dode taal die alleen nog uitspraken kan doen over zichzelf. Het gebouw is veroordeeld tot een didactische zelfreflectie. De wordingsgeschiedenis van het ontwerp is zichtbaar in de uiteindelijke vorm. De wijze waarop de monumenten zijn behandeld is hiervan een voorbeeld, evenals de constructieve uitwerking van het gebouw, de streng poëtische gevelbehandeling, de manier waarop de conditites van het bouwterrein zichtbaar zijn gebleven en de manier waarop de condities van het bouwterrein zichtbaar zijn gebleven.

Grassi heeft geen interesse in constructieve hoogstandjes. Het gebouw heeft een eenvoudige en logische constructie van prefab betonelementen, bekleed met rode baksteen. Het feit dat het hier om een huid met een bepaalde dikte en textuur gaat, is iets dat het gebouw opneemt in zijn autobiografische exposé.

In zijn streven naar het overwinnen van tijdelijke en modieuze bepalingen komt Grassi tot een zuivering en reductie van de architectonische middelen. Binnen een dergelijke architectuuropvatting verliest decoratie haar vanzelfsprekendheid en wordt zij een toegevoegd element. “Net als Adolf Loos stelt Grassi dat decoratie nog slechts geciteerd kan worden, maar niet meer bedacht” .6 De klassieke kroonlijsten en detaillering van het entreeportaal bevestigen deze uitspraak, zowel door hun vorm als door het materiaal waarin ze zijn uitgevoerd. De kroonlijsten boven de deuren zijn niet op traditionele wijze rondom aangebracht, maar halverwege doorgesneden. Daardoor tonen ze hun opbouw en profiel, als een didactisch fragment uit een klassiek handboek. Bovendien zijn zowel deze lijsten als de entreepartij gemaakt van witgeschilderd houtwerk en onderscheiden ze zich op deze manier (die ook in andere projecten van Grassi te herkennen is) van het gebouw zelf. Het ornament heeft duidelijk een toegevoegd en welhaast tijdelijk karakter, waaraan de bijna armoedige materiaalkeus en afwerking sterk bijdragen

Veelbetekenend is de voorliefde die Grassi heeft voor ‘anonymous contaminated stratified complexes’, zoals die bijvoorbeeld in de rurale architectuur bestaan. Niet de werken van één man, perfect en voltooid, intrigeren hem, maar de anonieme en gegroeide architectuur, gevormd en besmet door tijd, topografie en lokale traditie. Architectuur die niet aan een stijl gebonden is, maar waarvan de vormen en maten regelrecht vastzitten aan de regels en wetmatigheden van het ‘mestiere’, het vak. Wellicht tracht Grassi in zijn ontwerp de rijkdom van vele betekenislagen te vangen van het door de tijd en door vele, vaak tegenstrijdige, ideeën gegroeide.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Links het Academiegebouw, rechts de achtergevel van de bibliotheek - Beeld Rene de Wit

Het gebouw zelf heeft de hoogste graad van permanentie. Zozeer is het voor de eeuwigheid gebouwd en zo groot de vanzelfsprekendheid waarmee het gebouw zijn plaats inneemt tussen de bestaande bebouwing dat de term ‘nieuwbouw’ nauwelijks meer op zijn plaats is. Over deze ‘longue durée’ van de constructieve en volumetrische substantie van de architectuur legt Grassi de ‘moyenne durée’ van de decoratie.

Vervolgens verschijnt de ‘courte durée’, het meest inwisselbare, het interieur en het gebruik. Deze relatief korte levensduur bepaalde ook de aandacht die Grassi eraan heeft geschonken. Trappen, deuren, balustrades en plafonds zijn eenvoudig en sober; ze zijn manifest minder duurzaam dan het ‘casco’. De kleurstelling is ingetogen en onopvallend.

De ruimtes in het gebouw zijn niet spectaculair. Ze krijgen hun karakter niet zozeer door een bepaald ruimteconcept, alswel door de muren die ze omsluiten. Dat geldt vooral voor de kantoorvertrekken, die smal zijn maar zeer licht. De publieksruimtes zijn groot en laag. Stroken systeemplafonds onderstrepen de lineariteit van het gebouw. Verder wordt de inrichting en afwerking grotendeels bepaald door de Openbare Bibliotheek zelf en het beperkte budget. Daarbij lijkt het interieur zozeer geregeerd te worden door de regelmatige ramenreeks in de gevel, dat het tamelijk resistent lijkt te zijn tegen haar weinig duurzame inrichting. Overigens valt op dat de ambachtelijke kant van het ‘mestière’ Grassi nogal in de steek lijkt te laten. Kan de iele uitvoering van het houten lijstwerk nog als een onderstreping van haar toegevoegde karakter opgevat worden, andere elementen van de uitvoering en afwerking tonen eenvoudig een teleurstellend vakmanschap.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Perspectief vanuit de Boteringestraat, waar de confrontatie van het nieuwe gebouw met de te behouden monumenten het hevigst is.

Daarnaast blijft de bibliotheek meer een gebouwde tekening dan een ‘echt’ gebouw met massa en zwaarte. Alleen de achterzijde ontsnapt aan dit euvel. Hier komen de tectonische kwaliteiten van ‘de muur’, het belangrijkste architectonische element in Grassi’s architectuur, het meest tot hun recht. Desondanks eist de didactiek van het gebouw dat de gevels te lezen zijn als schermen voor de eigenlijke constructie. De diepe ligging van de kozijnen en de afwezigheid van lateien past in deze visie. Deze nuchterheid leidt echter tot een ‘lichtheid’ van de architectuur, die tegenstrijdig is met het door de tekeningen gesuggereerde archaïsche en bijna primitieve karakter van het gebouw.

Imitatie en noodzaak

Of het nu gaat om de kleurkeuze, de kroonlijsten, de zonweringen of de hekken die de stegen afsluiten, steeds is een oplossing gekozen die poogt aan de willekeur van persoonlijke smaak of stilistische hedendaagsheid te ontsnappen. De typologie, de constructie en de decoratie maken alle deel uit van een eeuwenoud bouwkundig vocabulaire.

Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi
Openbare Bibliotheek in Groningen door Giorgio Grassi

De Milanese Tendenza-groep, waarvan Grassi deel uitmaakte, actualiseerde in de jaren zestig de klassieke rationalistische en civiele architectuurtraditie, die door Durand en Quatremère de Quincy geformuleerd werd. Zij bevrijdden zich van de benauwende roep om persoonlijke inventie en originaliteit, ‘het bijgeloof in het nieuwe’,7 dat volgens Grassi veel hedendaagse architectuur onverteerbaar maakt. Mimesis, imitatie, is voor hem een vanzelfsprekende zaak, een interpretatie van de geaccumuleerde kennis zoals die opgeslagen ligt in de architectuurgeschiedenis. Architectuur is als een tijdloos museum, een verzameling objecten die kunnen reizen door ruimte en tijd om zichzelf overal ten toon te stellen.8 Vanaf de jaren zestig heeft Grassi zich gericht op een streng onderzoek naar de regels en wetmatigheden die zich in de architectuur en in het mestière bevinden, en die vastliggen in de praktijk van het bouwen. Hiermee heeft hij een objectiviteit ten aanzien van het ontwerpen ontwikkeld, die de architect voor elke opgave en situatie de enig mogelijke oplossing aanreikt. Zo beschouwt Grassi zijn ontwerp voor de bibliotheek als een gebouw waarbij alles van tevoren al was beslist en waarbij in feite weinig te ontwerpen viel. Inderdaad toont de bibliotheek zich als een ‘passende’ en ‘adequate’ oplossing, waarbij de verwerking van invloeden uit de lokatie en de stad, het dictaat van de opgave en het oeuvre van de architect onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Daarmee wil Grassi Groningen, wier maag van streek is geraakt door teveel snoepgoed van Mendini, Koolhaas en Natalini, een eeuwenlang beproefd, maar enigszins bitter medicijn toedienen.

NOTEN - 1) In: Giorgio Grassi, L’Architettura come mestiere e altriscitti, Electa, Milaan, 1979. 2) Het historisch onderzoek naar deze lokatie is gepubliceerd in: Michelle Provoost en Wouter Vanstiphout (red.), Architectuur van de stad. Ciriani, Grassi en Van Gooi ontwerpen voor Groningen, Groningen, 1991. 3) ‘Giorgio Grassi, A project for Groningen. Public Library1, Composicion Arquitectonica juli 1991, 28-41. 4) Giorgio Grassi, Architettura Lingua Morta, Electa, Milaan, 1988, p.141. 5) ‘Giorgio Grassi, A project for Milan. Municipal library in Porta Volta1, Composicion Arquitectonica juli 1991, p.75. 6) Arthur Wortmann, ‘De verlegenheid van de architectuur\Archis 1990, nr. 5, p. 10. 7) Giorgio Grassi, ‘lezing Delft 1977*, gepubliceerd in: H. Tilman en J. van Staaden, Het ontwerp van vier archilekten. Aktie onder architektuur, Delft, 1977. 8) Ignaci de Sola Morales ‘The architectural intervention: the limits of imitation1, in: G. Grassi, Architettura Lingua Morta, Milaan, 1988, p.16.