“To fabricate a house - To make an illusion”, noteerde Hejduk in 1973 onder een van zijn tekeningen voor Wall House 2 en hij signeerde het ontwerp met ‘Hejduk fabricator’. Deze ‘illusie’ van het Bye House, dat ontworpen was als weekendverblijf voor de landschapsarchitect Ed Bye (een van Hejduks mededocenten aan de Cooper Union), had eigenlijk in Ridgefield Connecticut ‘gefabriceerd’ moeten worden. Waarom het oorspronkelijke huis in Ridgefield niet werd gebouwd, is mij onbekend, maar met mij hebben zeer velen binnen de discipline architectuur en ook daarbuiten het altijd als een groot gemis ervaren dat deze meesterlijke ‘illusie’ van Hejduk niet was ‘gefabriceerd’. Dit huis behoorde namelijk al vanaf het moment van zijn conceptie tot de reeks van de ‘exemplarische’ woonhuizen waartussen men een groot deel van de geschiedenis van de moderne architectuur kan opspannen. Tot deze reeks behoren die autobiografische weekendverblijven waarin architecten betrekkelijk ongestoord hun ideeën over het moderne ‘huis’ en ‘thuis’ hebben kunnen uitwerken.1
In deze huizen maakt het paradigma van het ‘wonen’, dat zich in de verschillende architectonische typologieën van het huis heeft uitgedrukt, een sprong. Het zijn de huizen waarin het ‘wonen’ (in de meest brede filosofische zin van het woord) architectonisch opnieuw overdacht wordt, wat tegelijkertijd resulteert in een andere architectonische werking en gedaante van het ‘huis’. Het zijn welhaast surreële huizen die vol zitten met herinneringen, verlangens en angsten. In evolutionaire termen uitgedrukt zijn deze huizen een soort van ‘mutanten’. Ze zijn zo extreem en buitengewoon, dat er van elk slechts één bestaat. Dit betekent dat alhoewel elk exemplaar een (nieuwe) ‘soort’ vertegenwoordigt, ze zich niet zomaar kunnen ‘voortplanten’. Daartegenover staat het feit dat deze huizen zó buitengewoon en uniek zijn, dat ze als ‘gefabriceerde illusies’, als een soort onderbewuste verlangens, invloed uitoefenen op de geleidelijke, maar trage ontwikkeling van het wonen.
Voor de werking van diens ‘wonen’ maakt het weinig uit dat Hejduks ontwerp voor het Bye House uiteindelijk is gerealiseerd in Groningen en niet in Ridgefield Connecticut. Het architectonische mechanisme van Wall House 2 gaat weliswaar een uitgesproken relatie aan met zijn omgeving, maar betrekt uiteindelijk alles weer op zichzelf. Het gehele vroege werk van Hejduk, dat voornamelijk bestaat uit ontwerpen van architectonisch losstaande objecten in de vorm van individuele huizen, is ontworpen los van specifieke locaties. Zelfs de oorspronkelijke locatie van het Bye House speelde bij het ontwerpen ervan geen echte rol.’
In Groningen kijkt het huis uit over het Paterswoldse meer, waar het zijn intrinsieke ruimtelijke, picturale en sculpturale kwaliteiten zelfs nog beter kan uitspelen dan in Connecticut. In tegenstelling tot de beboste rotsvallei in Connecticut kan men in Groningen afstand nemen ten opzichte van de bewoonde gevel, die zodoende zijn perspectivische diepte verliest en kan men het huis frontaal in een rechte lijn benaderen. Als zodanig kan men ongehinderd de tweedimensionale picturale kwaliteit maximaal tot zijn recht laten komen. Van veraf produceert het Wall House in eerste instantie een vlak beeld, dat vervolgens in de beweging van het benaderen geleidelijk aan zijn driedimensionale sculpturale geheimen prijs begint te geven, vooraleer het de waarnemer involveert in een web van tijdruimtelijke implicaties, op het moment dat deze er omheen loopt en het interieur betreed.
Men kan stellen dat het ontstaan van de Wall Houses ingebed is in een complex van persoonlijke fascinaties en exploraties. In eerste instantie behoort hiertoe Hejduks zoeken naar de genererende principes van vorm en ruimte in de architectuur. Daarnaast gaat het hem om zijn fascinatie voor de dimensionale transformaties tussen vlak en volume. Zelf stelt hij, dat “throughout my professional life I have been involved with two systems of thought, one dealing with the cube and the other dealing with plane”. Dit vormt een verklaring voor zijn exploraties van de picturale ruimte en de tijdruimtelijke implicaties hiervan in de architectuur. Tenslotte koestert Hejduk een eeuwige obsessie met het ordenen in duidelijk onderscheidbare elementen. Dit heeft betrekking op aspecten als vorm en geometrie, richting, kleur, materiaal of functie.
In het eerste Wall House komt dit complex van fascinaties en obsessies vrij direct tot uitdrukking in de vorm van de architectuur. In het boek Mask of Medusa1 worden de basisprincipes van de Wall Houses uiteengezet. Deze laten zich vergelijken met de regels van een spel. Echter, zoals de regels weinig zeggen over de diepgang en complexiteit die opgesloten zitten in het eigenlijke spelen van het spel, zo zegt het principe van het Wall House weinig over de rijkdom aan existentiële en fenomenologische vragen die het in zijn ‘bewonen’ genereert. Hierom gaat het vooral in de ‘gefabriceerde illusie’ van Wall House 2, dat in zijn bewonen voortdurend vragen oproept omtrent de ‘gewoonste’ aspecten van het wonen.
Daarbij kan gedacht worden aan zoiets gewoons als de toegangsdeur. Is de toegangsdeur van het Wall House nu een voordeur of een achterdeur? Wat is ‘voor’ en wat is ‘achter’ in dit huis? Is de voorzijde de openbare zijde, dus de zijde waar men als buitenstaander binnen komt, of is de voorzijde juist het ‘centralized relief upon a tableau’, dus eigenlijk de private zijde van het huis? Het ‘huis’ speelt de verschillende elementen die we met het ‘gewone’ wonen identificeren tegen elkaar uit op een wijze waarin deze tot een ‘geheel’, een ‘huis’, aan elkaar worden gepast. Tegen deze achtergrond, van het aan elkaar passen en het tegen elkaar uitspelen, kan men ook Hejduks nadruk op de woorden ‘Illusion’ en ‘Fabrication’ lezen als een conceptuele ‘sleutel’ voor het werk uit die periode.
Deze tekst is gebaseerd op de Boumalezing die Wim van den Bergh op 6 september 2001 in Groningen heeft uitgesproken ter gelegenheid van de opening van het Wall House. De tekst van de lezing zelf is gepubliceerd op www.platformgras.nl
NOTEN
1 Bekende voorbeelden zijn Fallingwater van Frank Lloyd Wright, Villa Savoye van Le Corbusier en het Farnsworth huis van Ludwig Mies van der Rohe.
2 In een interview met Don Wall, waarin deze stelt: “Except from the Bye House , none of the previous work was site related”, repliceert Hejduk met: “Not even the Bye House. It was done separate from the site. I did the Bye House and he had the site. It worked. It worked together.” Mask of Medusa p. 36.
3 Zie John Hejduk, Mask of Medusa (1985), p. 59, “Wall House 1 was a new discovery. On one side of the wall (the past), the circulatory elements -ramp, stair, elevator- were placed. (....) Once the single inhabitant passed through the wall he was in a space overlooking a landscape which was basically private, contemplative and reflective. (...) A duality could be seen. Each function was separated on different floor levels. (..) One had to go in and out of the single opening in the wall to function. The new space was that space that was the quickest, the most fleeting, the most compressed, the shortest distance, the present. It was meant to heighten the fact that we are continuously going in and out of the past and future, cyclical we never stop to contemplate the present for we cannot; it passes too quickly.” Mask of Medusa p. 59.