Als een kleurig object dat afkomstig is van een andere planeet, lijkt het Delftse stadskantoor neergedaald te zijn tussen de grauw ogende baksteen bouwsels in het kleinschalige, stedelijke weefsel. Bij de landing zijn de vleugels afgebroken en heeft de staart zich neergevleid in de kloof tussen de oude bebouwing. Een vreemd lichaam. Zo op het eerste gezicht volkomen in tegenspraak met Coenens pleidooien voor een regionale architectuur, die wortels heeft in het culturele erfgoed. Het is geen simpel gebouw, dat op een eenduidige wijze beoordeeld kan worden. Daar is ook de merkwaardige procedure die gevolgd is bij de opdracht debet aan.
De voorgeschiedenis is bekend. Drie aannemers werden door de gemeente Delft uitgenodigd om met een ontwerp voor het nieuwe stadskantoor te komen. Ze moesten daarbij een architect inschakelen, die ze konden kiezen uit een door de gemeente gemaakte voorselectie. De tamelijk zakelijke ontwerpen van Articon en Boot vielen af en het verrassende ontwerp van Coenen zou gerealiseerd worden. Het geheel besteksklare plan was onder grote tijddruk in twee maanden tot stand gekomen, zonder dat intensief overleg met de opdrachtgever mogelijk was. Voor de uitvoering werd gekozen voor een turn-key constructie, waarbij de aannemer voor een vast bedrag, volgens door de gemeente aangegeven specificaties, een kant en klaar gebouw moest leveren. In een dergelijke constructie is de architect de ondergeschikte van de aannemer en niet de onafhankelijke intermediair tussen opdrachtgever en uitvoerder. Doel is uiteraard de kosten te drukken. Wethouder Jacobs: ’’Deze benadering alsof het om de bouw van een olieraffinaderij ging, heeft tevens iets duidelijk gemaakt over de positie van de architect als beroepsbeoefenaar in de huidige maatschappij. Er is overproductie van architecten en in verband met de crisis van het kapitalisme moet de overheid terugtreden en zuinig werken".1
Maar in de praktijk nam het stadsbestuur een tweeslachtige houding aan, die zijn sporen nagelaten heeft in het uiteindelijk gebouw de stadskantoor. Men koos immers niet voor een puur rationele, efficiënte ambtenarenfabriek, zoals in het programma van eisen wel gevraagd werd. Met de keuze voor Coenens ontwerp kwam de onderdrukte behoefte aan een representatief, mooi en herkenbaar gebouw aan de oppervlakte. Maar toen de keuze eenmaal gemaakt was, wilde men blijkbaar niet meer geconfronteerd worden met dergelijke luxe neigingen en werd het roer weer volledig omgegooid in de richting van een zakelijk, efficiënt gebouw. Toen de fundamenten al in de grond lagen werd bovendien nog een onverwachte inspraakprocedure voor de gebruikers ingelast. Dit leidde tot een chaotische situatie waarbij de ene verdieping gebouwd werd, terwijl de verdieping daarboven nog op de tekentafels lag. Met name in het interieur van het gebouw zijn de gevolgen hiervan zichtbaar geworden.
Een publieksvriendelijk gebouw
Naast het representatieve karakter vormde de stedenbouwkundige situering van het gebouw een belangrijk motief voor de opdrachtgever om voor het ontwerp van Coenen te kiezen. Dat is terecht. De wel voor de handliggende, maar ook goed opgeloste wijze waarop de verbinding gelegd is tussen Oude Delft en de Phoenixstraat vormt in feite de ruggegraat van het gebouw. Door en langs het nieuwe stadskantoor lopen nu twee aangename voetgangersroutes, waarvan de laatste, die door een fraaie, ommuurde tuin loopt, helaas aan de zijde van de Phoenixstraat met een hek afgesloten is. De andere route is afwisselend en leidt de bezoekers op vanzelfsprekende wijze langs de verschillende balies. Aan de zijde van de Oude D elft wordt de entree verduidelijkt door een simpel, maar fraai uitgevoerd smeedijzeren hek in een poort, een oplossing op het niveau van de voetganger. Meteen is de in blauwe en w itte geglazuurde baksteen opgetrokken muur al zichtbaar, die de bezoeker via de galerij naar de entree geleidt. Dan voert de route langs de geheel open afdeling Burgerlijke Stand naar de centrale hal waar even verwarring kan ontstaan. Weliswaar vormen de betonnen liftschachten daar volgens de architect een poortmotief, dat de bezoekers probleemloos de hoekverdraaiing in de richting van de entree/uitgang aan de Phoenixstraat moet laten maken, maar de schaal van deze poort is van een dusdanig andere orde dat de bedoeling hiervan niet direct waargenomen wordt.
Aan de zijde van de Phoenixstraat zijn terecht meer middelen gebruikt om de aandacht te trekken van automobilisten en treinreizigers. Geprobeerd is om de totale lengte van de gevel —inclusief twee woonblokken 50 m eter- als één geheel te behandelen. Een lichte welving van het lange kantoorblok op de eerste verdieping overdekt niet alleen de entree, maar maakt tevens een verbindend gebaar naar de iets naar achteren geschoven woningblokjes. Ook hier geleidt een wit/blauw gemetselde muur de bezoeker naar binnen. Op zeer hoog niveau geeft de afvlakking van de toren de richting van de entree aan: niet frontaal, maar terzijde, geopend in de richting van het station. Op het niveau van de begane grond is het gebouw door de wijze waarop het met de stad en de plek verweven is en de informele wijze waarop bezoekers er hun weg in kunnen vinden uiteindelijk zeer geslaagd.
De toren is in vele opzichten problematischer. Deze aan een door Le Corbusier ontworpen regeringsgebouw voor India ontleende vorm, suggereert in de Delftse context dat hierin B & W zetelen en/ of de gemeenteraad vergadert. In werkelijkheid is het een eenvoudig kantoor. Daarbij is tijdens de bouw de openheid en transparantie die de toren in het oorspronkelijke ontwerp kenmerkten verloren gegaan. In het exterieur is het glas gedeeltelijk vervangen door aluminium panelen en in het interieur is aan de reeks kantoorkamers langs de buitengevel nog een reeks dienstkamertjes toegevoegd die tezamen met de door de brandweer vereiste schermen de vide bijna geheel afsluiten. De toren, die een wat uitgezakte vorm heeft, maar wel keurig voldoet aan de in het bestemmingsplan vereiste hellingspercentages, blijkt in het interieur daardoor bijna een koker-achtig effect te krijgen. Vanaf het begin was de gekozen vorm enigszins gekunsteld voor de beoogde functie. In het oorspronkelijke ontwerp behoorde de toren door de voorgestelde transparantie en openheid, die ook de andere onderdelen van het gebouw kenmerken, wel tot een onderdeel van het totale interieur. Nu, zo volgebouwd en dichtgezet, contrasteert de toren niet alleen met de meer publieksgerichte delen, maar ook met de in het exterieur gesuggereerde wijdsheid en ruimtelijkheid. In symbolisch, functioneel en architectonisch opzicht is dit het minst geslaagde onderdeel van het gebouw, alhoewel het naar buiten toe het gezicht bepaalt. De kracht van het ontwerp van dit stadskantoor ligt in de wijze waarop Coenen deze historische plek heeft weten te interpreteren en transformeren tot een voor de Delftenaren aangename, bruikbare verblijfplaats.
Coenen maakt in zijn werk steeds beter duidelijk wat hij de verantwoordelijkheid van de architect acht, wat zijn motieven zijn. Vaak spreekt hij over het verlies van culturele en morele waarden in een steeds oppervlakkiger geworden maatschappij. De taak die hij de architect toekent in de strijd tegen dit verlies is het verder dragen van de culturele waarden, waarbij de grenzen van de architectonische discipline echter niet overschreden hoeven te worden. De architect heeft tot taak mooie gebouwen te maken en het gaat Coenen daarbij nog steeds om continuïteit en vernieuwing van de architectuur. Duidelijk is dat daarbij geen gebruik hoeft te worden gemaakt van vaststaande recepten, hoe virtuoos Coenen ook het architectonisch citatenboek weet te hanteren. Elk ontwerp doet zich voor als een architectonisch experiment, waarin Coenen bepaalde ruimtelijke effecten en vormen op hun belevingswaarde toetst. Dat alleen al maakt zijn werk iedere keer weer de moeite waard, omdat architectuur zich daardoor weer als een avontuur laat beleven.
NOTEN:
1) De verbeelding van de macht. Verbrugge en Van Groningen. Delft 1986 blz. 18.