Toen Noorwegen besloot om in de hoofdstad Oslo een opera op te richten, was men het er over eens dat het een gebouw voor het volk moest zijn. Sociaal democratisch egalitarisme staat hoog in het vaandel van het land en de tentoonstelling van de ruim tweehonderd inzendingen voor de prijsvraag trok een grote menigte. De publieksprijs ging naar een gebouw in de vorm van een oesterschelp.
Gelukkig liet het ambitieniveau van het ministerie van cultuur niet toe dat de mening van het publiek werd overgenomen. De uiteindelijke keuze viel op het ontwerp van Snohetta, dat direct door het volk in het hart werd gesloten. Deze sympathie werd gedeeltelijk ingegeven door het feit dat het hier een bureau uit eigen land betrof, maar het ontwerp is tevens het openbare en eigentijdse gebouw waar de stad behoefte aan had.
Het ontwerp verenigt de lichtelijk banale metafoor van een ijsberg met de abstracte versmelting van landschap en gebouw. Hiermee omzeilt Snohetta behendig de discussie of de opera een elitaire of volkse instelling, elk met zijn corresponderende beeldtaal, moet zijn. De hellende daken die een stadslandschap vormen, zijn sinds de opening een van de populairste openbare ruimtes in Oslo. Elke dag bevinden zich gemiddeld tienduizend bezoekers in en op het gebouw.
Terwijl de opera als cultureel fenomeen haar wortels heeft in een brede Europese context, is de openbare ruimte van het gebouw logischerwijze een lokale aangelegenheid. De architecten namen dit laatste gegeven als uitgangspunt voor de materialisering, die refereert aan typische elementen in de Noorse natuur: steen, water, hout, wind en licht.
Het concept van het operagebouw omvat drie elementen: ‘het tapijt’, ‘de golf en ‘de fabriek'. Het tapijt wordt door de architecten omschreven als het landschap dat de functionele delen bedekt. In Noorwegen bestaat dat voornamelijk uit steen.
Gedurende grote delen van het jaar gaat een deel daarvan echter schuil onder een dikke laag sneeuw of ijs, waardoor de architecten wit de logische kleur achtten voor de materialisering van het dak. Dat stelde de architecten echter voor een probleem: steen uit Noorwegen is altijd donker van kleur. De discussie over wat voor soort steen zou moeten worden gebruikt werd het onderwerp van een verhit debat.
Uiteindelijk kregen de architecten hun zin en kreeg de metafoor voorrang over de afkomst. Grijs graniet uit Noorwegen werd verruild voor wit marmer uit Italië.
De concertzaal is vormgegeven als een los object verpakt in een houten golvende wand. Omringd door de lobby staat ze tentoongesteld achter het glas van de fapades. De golf vormt de grens tussen de mythische wereld van muziek en dans en de alledaagse wereld daarbuiten. De techniek en het vakmanschap waarmee de eiken wand is gemaakt, verwijst naar de nationale traditie van de scheepsbouw.
In overeenstemming met de fenomenologische aspecten van deze architectuur is aan licht hetzelfde belang gegeven als aan het materiaal waarmee het gebouw is opgericht. Christian Norberg- Schulz refereert aan het licht in de Noorse bossen als een spel van gefragmenteerde stralen, zogenoemd ‘versplinterd licht' . 1 2 In de publieke delen van het gebouw wordt in een dergelijk soort licht voorzien middels een reeks van installaties door de kunstenaar Olafur Eliasson.
Het glas bij de entree heeft ingebouwde lichtschachten die de ruimte 's avonds door middel van ledtechnologie laat oplichten in overeenstemming met de sfeer van de voorstelling.
De backstage van de opera, de workshopruimtes, de winkels en alle machinerie is pragmatisch ‘behind the scenes’ ondergebracht onder het tapijt. Deze fabriek is bekleed met aluminium panelen, voorzien van een patroon ontworpen door de kunstenaars Lovaas & Wagle. In het gebouw zijn kunst, vakmanschap en metafoor op ingenieuze manier met elkaar verweven. Zoals bureaupartner Graig Dykers zegt: “Laten we niet opscheppen met wat we hebben, maar laten we tonen wat we kunnen”.
NOTEN 1) 1 Uit: Christian Norberg-Schulz, N ightlands, MIT Press, Boston, 1996.
Vertaling Sander Woertman