De ontwikkeling van een creatieve architect verloopt vaak weinig rechtlijnig. Zo ook die van Cor Kalfsbeek. Hij werd in 1933 in een eenvoudig boerengezin geboren in Zevenhuizen (Gr.) In Groningen doorliep hij Mulo, HTS en de VBO-opleiding aan de Academie voor de Bouwkunst. Hoewel hij daarna, als enige van zijn jaar, door mocht gaan naar het HBO, ging hij de praktijk in. Via de gemeentewerken van Leek en het bouwbureau van de R.U. Groningen belandde hij in Borger, aanvankelijk in dienst van de gemeente.
Zijn eerste grotere werk als zelfstandig architect in Borger was het hotel-restaurant Bieze aldaar (ontwerp 1967, oplevering 1969, zie Bouw 24 oktober 1970). De plattegrond is een vrij strakke, systematische aaneenschakeling van vierkanten, beïnvloed door het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck. De piramidevormige daken benadrukken deze structuur en doen het gebouw tevens goed aansluiten op de dorpse omgeving. Maar zonder nostalgische trekjes. Het prefab beton in de gevel contrasteert gedurfd met de omgeving. Deze compromisloze aanpak verdween geleidelijk in zijn latere werk.
In de plattegrond van het multifunctionele centrum De Brinkhof in Norg (ontwerp 1972, oplevering 1973, zie De Architect februari 1975) is de aaneenschakeling van de basiselementen veel vrijer dan bij hotel-restaurant Bieze. De basiselementen zelf, die gemeentehuis, postkantoor, bibliotheek e.d. vormen, zijn hier geen vierkanten, maar rechthoeken en ze zijn afgedekt met gebroken pannendaken. De draagstructuur wordt niet zoals in hotel-restaurant Bieze gevormd door een skelet van prefab beton, maar er zijn in Norg dragende muren van mondklinkers in schoon werk. In het vlakke gedeelte tussen de basiselementen, het eigenlijke ontmoetingscentrum, vormen houten balken en kolommen de draagconstructie. In de sporthal staan stalen spanten. Er is hier dus sprake van meerdere draagconstructies naast elkaar, niet meer zo helder als in het hotel-restaurant. In het gebruiken van vooral natuurlijke materialen zoals baksteen en hout, en ook in het streven naar huiselijke geborgenheid, bleek Kalfsbeek een trendsetter te zijn van de jaren zeventig. Vlak daarna, in het samen met medewerker J. Wierenga ontworpen multifunctionele centrum van Dalen (ontwerp 1974, oplevering 1977, zie De Architect juni 1977) gebruikte Kalfsbeek ook geen basiselementen meer. Een staalskelet maakte het mogelijk om de ruimten in elkaar over te laten vloeien. Ook naar buiten is dat multifunctionele centrum tamelijk amorf. Maar bij nadere beschouwing blijkt het blauw geverfde en overal herkenbare staalskelet toch voldoende om het gebouw een structuur te geven, die de vrijheid van vorm aan banden legt.
In het ongeveer tegelijkertijd, maar met een andere medewerker ontworpen multifunctionele centrum van Borger (ontwerp 1974, gefaseerde uitvoering 1977/1978, zie De Architect december 1977) werd die vrijheid van vorm ook niet meer beperkt door een duidelijk uitgesproken skelet zoals in Dalen. In Borger is de draagconstructie van sterk gemengde aard: beton, baksteen en hout. Ook in de overigens zeer schilderachtige gevels is geen eenheid. Het geheel is daardoor tamelijk chaotisch geworden. Dat neemt niet weg dat het gebouw goed aansluit op de omgeving, onder meer op de dorpskerk die ook deel uitmaakt van het multifunctionele centrum. Hier was het eindpunt van een ontwikkeling bereikt, waar Kalfsbeek zelf niet volledig meer achter kon staan. Hij zocht de weg terug naar de structuurgebonden aanpak van zijn eerste werk. Achteraf zegt hij Scharoun te hebben willen navolgen, zonder echter diens gaven te hebben.
Er waren ook andere factoren, die Kalfsbeek tot een heroriëntering bewogen. Zijn architectenbureau was zo snel gegroeid dat hij het niet meer in de hand had. Zijn ontwerpstijl was een eigen leven gaan leiden, hij verloor er zijn greep op. Ook van de maatschappij vond hij dat die chaotisch aan het worden was ten gevolge van de enorme ontwikkeling in de wetenschap die specialisatie nodig maakt. Met als resultaat dat de greep van het individu op de totaliteit verloren gaat, zodat we ons alleen kunnen uiten in gevoelens en emoties, zonder die te kunnen structureren.
Kalfsbeek meent dat ook in de architectuur de onduidelijkheid binnengeslopen is. Bijvoorbeeld in de vervreemding in de stedenbouw. Dit blijkt uit het op elkaar oriënteren van voor- en achtergevels, uit het géén onderscheid maken tussen privé en openbaar. Dezelfde onduidelijkheid signaleert hij in het door elkaar gebruiken van diverse materialen, bijvoorbeeld grenen en palissander. Ook het door elkaar gebruiken van verschillende draagconstructies (zoals in het multifunctionele centrum van Borger) schept onduidelijkheid. Een ander voorbeeld van onduidelijkheid is volgens Kalfsbeek het vormgeven van een ronde tafel met planken, die door de houtstructuur juist één bepaalde richting hebben. Zo'n ronde tafel kun je volgens hem dan ook alleen maar samenstellen uit een gedematerialiseerde en daardoor richtingloze bouwstof. Wat betreft zijn eigen werk uit de periode, die eindigde met het multifunctionele centrum van Borger, zegt Kalfsbeek achteraf dat het accent te veel was komen te liggen op beschutting, sfeer, herkenning van materiaal en vorm. Zonder die waarden uit het oog te verliezen wil hij nu ook andere waarden nastreven, onder meer de ordening en de eigen identiteit.
Raadhuis Bergen
Het streven naar ordening en identiteit is het beste te zien aan het raadhuis van Bergen (ontwerp 1977, oplevering 1980). De ommezwaai van Kalfsbeek valt ook te zien in eerdere ontwerpen, maar die zijn meestal niet uitgevoerd. Wel uitgevoerd is het eveneens in 1980 opgeleverde kantoorgebouw van de VAM in Wijster. Ook dit is een goed voorbeeld van de nieuwe ontwerpvisie van Kalfsbeek. Maar ik geef de voorkeur aan het raadhuis van Bergen omdat het hier een opdracht betreft, die goed vergelijkbaar is met die voor het multifunctionele centrum Borger, dat immers grotendeels eveneens een raadhuis is. De verschillen zijn dus het beste te zien door juist deze twee gebouwen met elkaar te vergelijken.
Het raadhuis in Bergen heeft weer een zekere grandeur. Het ondergeschikt zijn aan de omgeving van dat in Borger heeft hier plaats gemaakt voor het willen beheersen van die omgeving Het raadhuis in Bergen heeft weer een zekere grandeur. Het ondergeschikt zijn aan de omgeving van dat in Borger heeft hier plaats gemaakt voor het willen beheersen van die omgeving.
Het raadhuis in Bergen is ook niet langer meer een vrij toevallige aaneenschakeling van eenheden. Het is één geheel, heeft een eigen identiteit. De diverse eenheden zijn in Bergen bovendien hiërarchisch gerangschikt. Zoals in een democratisch gemeentebestuur alles draait om de raad, zo ligt hier de raadzaal niet alleen centraal, maar vormt zelfs het draaipunt van de daaromheen gebogen hoofdvleugel. En in die raadzaal is de plaats van de burgemeester onmiskenbaar weer in het middelpunt gelegd, in de absis als het ware.
Maar er is meer veranderd. In het interieur is wit pleisterwerk in de plaats gekomen van het ruige metselwerk van vroeger. Dat heeft onder andere te maken met het streven van Kalfsbeek om meer rekening te houden met de maatschappelijke problemen van deze tijd, met de energieschaarste bijvoorbeeld. Wit pleisterwerk reflecteert het licht en vermindert dus het gebruik van kunstlicht, van energie dus. Maar dat is slechts één aspect, waarschijnlijk niet de meest fundamentele oorzaak.
Bovendien houdt Kalfsbeek erg van het spel van licht en donker, van zon en schaduw. Dat was al in zijn vroegere werk te zien, in de spelonkachtige verlichting bijvoorbeeld van de onderdoorgang in het raadhuis van Borger. Maar tegen het witte pleisterwerk in Bergen komt dat veel beter tot zijn recht.
Witte vlakken vormen bovendien een ideale achtergrond voor kunstwerken. Aangezien er in Bergen altijd veel kunstenaars hebben gewoond, zijn die witte muren, waarvan vele met bovenlicht, daar goed op hun plaats. De gemeente krijgt ook nu nog vaak schilderijen van de Bergense School aangeboden. Ook organiseert zij in de grote hal naast de raadzaal geregeld kunstexposities. Fundamenteler voor het gebruik van wit pleisterwerk in het interieur is echter dat dit niet los te zien is van de strakke vormgeving van het gebouw. Die verdraagt geen ruig metselwerk. Ook het metselwerk in de gevel is heel anders, veel vlakker en abstracter, dan we van Kalfsbeek gewend waren. In Bergen zijn vlakke mangaanklinkers gebruikt, zorgvuldig in kettingverband gemetseld. De voegen zijn zo weinig mogelijk uitgesproken: platvol en in kleur gevoegd. Het baksteenwerk moet ook nauwkeurig de rondingen van het gebouw volgen. Waar dit zonder meer niet mogelijk was werd de baksteen afgeslepen. Kortom: de baksteen is hier duidelijk ondergeschikt gemaakt aan de grote vorm.
Het ondergeschikt maken van het materiaal aan de vorm van het geheel hangt samen met de bij Kalfsbeek gewekte belangstelling voor de architecten uit de jaren twintig en dertig: het Bauhaus en de Nieuwe Zakelijkheid vooral. Persoonlijke ervaringen waren wellicht niet zozeer de oorzaak, maar toch minstens de aanleiding voor het ontstaan van deze bewondering.
Juist toen Kalfsbeek, ongeveer tijdens het bouwen van het raadhuis in Borger, het gevoel kreeg een andere weg in te moeten slaan, maakte hij kennis met Sibylle Bandel, tegenwoordig zijn vrouw. Haar vader is een leerling van Gropius en heeft in Duitsland de bouw van verschillende ontwerpen van hem begeleid. Het contact met de familie Bandel en hun kennissenkring betekende voor Kalfsbeek dat de idealen uit de ja ren twintig en dertig gingen leven. Met name voor een architect als J. Duiker kreeg hij grote bewondering. Dat is enigszins te zien aan het centrale gedeelte van het raadhuis in Bergen, dat eenzelfde ronding vertoont als het eveneens centraal geplaatste restaurant van hotel Gooiland. Ook het gebruik van halfronde erkers en dito trap lijkt mij overeen te komen met dergelijke onderdelen in het werk van Duiker, bijvoorbeeld in sanatorium Zonnestraal. Kalfsbeek heeft allerminst plagiaat gepleegd, verre van dat. Maar dergelijke tot voor kort nooit door hem gebruikte elementen zijn wel tot Duiker en zijn tijdgenoten terug te voeren. Voor zover ze ook bij andere architecten opduiken zijn ze waarschijnlijk tot dezelfde bronnen terug te voeren.
Niet alleen aan Duiker doen elementen als halfronde erkers denken. Gaande van het oude raadhuis in het centrum van Bergen naar het nieuwe zag ik op Prins Hendriklaan 5-9-11 een busbedrijf met bovenwoning, gebouwd in 1931/32 en ontworpen door D. Brouwer. Ook hier een verticaal ingedeelde halfronde erker in een strak vormgegeven gevel. En sluit de huidige voorkeur van Kalfsbeek voor de zuiverheid van wit pleisterwerk niet uitstekend aan bij die van ir. J. B. van Loghem? Deze schreef in 1932: Het is geen toeval dat bij de nieuwe bouwwerken, voor zover deze niet van doorzichtig materiaal zijn opgetrokken, de vaste materialen dikwijls zuiver wit zijn, terwijl de naadloze verschijning daarbij past. De witte bepleistering, emaillering of betegeling van bijna alle nieuwe bouwwerken is geen dekmantel voor constructieve of technische onvolkomenheid, het is de vertolking van het verlangen naar zuiverheid en reinheid van uitdrukking, terwijl gespannenheid en strakheid ook het beste door de gladde afwerking tot uiting komt. (Bouwen, batir, building - Holland, pagina 24).
Wat de hoofdvorm van het gebouw betreft was Kalfsbeek overigens allerminst zo vrij als het lijkt. Oorspronkelijk ging hetom een metveel moeite bereikt compromis in de gemeenteraad, dat er op neer kwam dat het voormalige, aan de Koninginneweg gelegen bejaardencentrum Elkshove alleen maar verbouwd zou worden. Uitbreiding van het uit 1902/03 daterende raadhuisje was helaas onmogelijk en voor het alternatief (bouwen op de plaats waar het noodgebouw van publieke werken stond) moest het bestemmingsplan gewijzigd worden. Na veertig jaar plannen maken was de nood zo hoog gestegen dat daarop niet gewacht kon worden. Ook was haast geboden omdat de verkiezingen voor de deur stonden en een nieuwe raad het moeizaam bereikte compromis weer teniet zou kunnen doen. Dat was al eerder gebeurd.
Er werden drie architecten uitgenodigd om hun visie op de verbouwingsmogelijkheden van het bejaardencentrum te geven. Met een van die architecten had de gemeente goede ervaringen opgedaan bij de bouw van een revalidatiecentrum, de tweede had zijn sporen verdiend bij het verbouwen van grachtenpanden tot kantoren en de derde was Kalfsbeek. Over hem was een der wethouders enthousiast geworden na het lezen van een artikel over het multifunctionele centrum Norg.Juist Kalfsbeek, die direct al het meest blijk gaf van twijfels over de verbouwingsmogelijkheden, kreeg de opdracht. Aanvankelijk nam hij twee vleugels van het voormalige bejaardencentrum in zijn plannen op. Bij de nadere uitwerking verdween echter geleidelijk steeds meer van het oude gebouw. Eerst bleek het doorbreken van de dragende tussenmuren toch te veel moeite en kosten met zich mee te brengen. Later bleek ook de fundering niet voldoende draagkracht te hebben. Tenslotte werd alleen de oude kelder gehandhaafd. Deze dient nu als archief. Gezien de haast die de gemeente had, kon desondanks aan de hoofdopzet weinig meer veranderd worden. De noord- en westvleugel zijn totaal nieuw, maar staan exact op de plaats van de vleugels van het bejaardencentrum die oorspronkelijk gehandhaafd zouden worden. Ook moest rekening gehouden worden met twee rijtjes behouden gebleven bejaardenwoningen, die vroeger bij Elkshove hoorden. Veel speelruimte had Kalfsbeek dus niet, ook al is het terrein nog zo groot. Geen wonder dus dat op de keper beschouwd de bouwvorm niet zo gaaf en de indeling niet zo functioneel is als men van een bewonderaar van het Bauhaus verwacht.
Had Kalfsbeek eerder geweten dat de noordvleugel afgebroken mocht worden, dan zou hij de nieuwe noordvleugel meer naar het oosten gelegd hebben. Dat zou een gavere aansluiting op de oostelijke entree mogelijk gemaakt hebben. Ook zou het dan niet nodig geweest zijn om de chef van de afdeling bevolking (26) een kamer te geven binnen hetterritorium van de afdeling financiën. Over de wachtruimte (40) van de sociale dienst is Kalfsbeek eveneens niet zo tevreden. Deze ruimte had hij ontworpen als een entreehal van deze vleugel, maar om redenen van privacy van de bezoekers kon dit niet doorgaan. Ruimtelijk is aansluiting op de rest daardoor minder fraai en logisch geworden.
Over het middendeel rond de raadzaal hebben we het al gehad. De raadzaal ligt inderdaad centraal, hetgeen nog eens geaccentueerd wordt door het doorlopen van de betonbalken over de daarom heen gebogen ruimten. De direct aan de raadzaal grenzende grote hal, met bovenlicht langs de gebogen wanden, is ruimtelijk bijzonder boeiend. Een nadeel van deze op zich zeer gave ruimte is dat minder fraaie of verkeerd geplaatste voorwerpen het effect gauw bederven. Begin van dit jaar zag ik er een in het kader van de boomplantdag geplaatste stand van het Wereldnatuurfonds: een opgezette zebra in een houten hok. Dat naturalisme vloekte enorm met de abstracte ruimte.
Toen ik er deze zomer terug kwam, was de ruimte zo goed als leeg, eigenlijk op zijn mooist. Maar toen stoorden zelfs de naden van pas aangebrachte plafondplaten, die de akoestiek moesten verbeteren. De vorm is kennelijk zo gaaf dat een kleine verstoring van het beeld hinderlijk is. Zo stoorden mij ook in de raadzaal de te hoog aangebrachte stopcontacten langs de wand en de spreekinstallaties op de tafels van de raadsleden. Ik denk ook dat de raadsleden eigenlijk in jacket moeten verschijnen om de afgewogen sfeer van de raadzaal niet te verstoren. Die gevoeligheid voor de minste verstoring is wel een nadeel. In de vroegere multifunctionele ruimten van Kalfsbeek kon het leven veel meer zijn gang gaan. Een gebouw als het raadhuis van Bergen eist een zeker gevoel voor decorum van zijn gebruikers.
De verdieping geeft weer andere ruimtelijke belevenissen. In het centrale gedeelte (bij nrs.61 en 62)zijn, dankzij de ronding van het gebouw, in één blik het exterieur en het interieur tegelijkertijd te zien. Zo ook, door de vide en de lichtsleuf langs de raadzaal, de verdieping en de begane grond. De diverse onderdelen van het gebouw zijn zo zonder nadere uitleg direct herkenbaar. Het is geen dwaaltuin geworden, hoe gecompliceerd in feite plattegronden en doorsneden ook zijn.
In de vleugels zijn het vooral de dubbelwandige lichtrupsen van getrokken acrylaat, die de aandacht verdienen.
Twee lichtrupsen markeren inpandige gangen, de derde loopt eigenwijs langs de voorgevel. Heel knap, vooral van buiten af gezien. Daar zal wel de kunstgalerij zijn, zo dacht ik bij mijn eerste bezoek. Het stelde me dan ook teleur dat het maar een heel gewone gang was, langs de afdeling bouwkunde. De rommeligste gang in het gebouw, waar blijkbaar alles stond waarvoor elders geen plaats meer was. Ook hier was het duidelijk dat het gebouw van de bewoners kennelijk een aparte levensstijl vereist. De lichtrupsen van de inpandige gangen eindigen in werkvertrekken. Boeiend in de gevel, maar functioneel gezien niet consequent.
Dat heeft zich dan ook in de praktijk gewroken. De temperaturen onder de lichtrupsen lopen bij zonneschijn flink op. In de gangen is dat niet zo bezwaarlijk, de bode kan er tomaten kweken. Maar in werkkamers is dat zeer hinderlijk. Uiteraard is daar een oplossing voor bedacht: een plafondstrook van verstelbare lamellen houdt het zonlicht uit de gang en daar boven wordt de opgewarmde lucht naar buiten geventileerd. Maar het verrassende effect is daardoor wel grotendeels verdwenen.
Omgeving en situatie
De plattegrondstructuur is doorgezet in de naaste omgeving, met name in de eveneens gebogen fietsenstalling en in de patronen van de parkeerbestratingen op de pleintjes aan de oost- en de zuidzijde. Ook het tuintje van de vergaderruimte voor B&W (5) en de abri voor containers, die de noordvleugel afsluit, doen mee in dit spel. De gemeente heeft dat echter niet helemaal uitgevoerd zoals Kalfsbeek zich dat eigenlijk had voorgesteld. Het tuintje is wat armetierig gebleven, het zuidelijke plein wat saai geworden en het halfronde perkje voor de trouwzaal met blinkend witte keien doet aan een kerkhof denken. Het probleem van de niet helemaal goed gelukte inrichting van het plein aan de zuidzijde hangt overigens ook samen met de niet ideale terreinkeuze. Zoals al eerder vermeld koos de raad om praktische redenen voor dit terrein. Eigenlijk hoort het raadhuis, net als alle andere belangrijke gebouwen, in het centrum van Bergen, rond de Ruïnekerk. Maar daar was geen plaats meer, althans niet op korte termijn.
Het nu gekozen terrein ligt in een villawijk, zonder andere openbare gebouwen, winkels e.d. in de directe nabijheid. Het ligt dan wel niet ver van het oude centrum, slechts zo'n vijf a tien minuten gaans, maar de benadering vanuit het centrum is niet vanzelfsprekend. Men moet er voor zigzaggen door minder belangrijke straten.
Eenmaal op de hoek Prins Hendriklaan-Nassaulaan aangekomen ziet men het raadhuis dan ineens in zijn volle glorie liggen. Inderdaad heel fraai, met een grote vijver op de voorgrond. Maar daarna moet men weer een omtrekkende beweging maken. Naar links of naar rechts? Allebei blijkt mogelijk te zijn. In het eerste geval komt men bij het plein aan de zuidzijde, waaraan dan wel de voornaamste ruimten liggen, maar dat een verlaten indruk maakt. Dat zal mede liggen aan het feit dat de Nassaulaan slechts weinig verkeer heeft. De erbij behorende entree heeft dan ook meer het karakter van een achteringang, ofschoon ze juist voor bruidsstoeten bedoeld is, gezien de nabijheid van de trouwzaal.
Gaat men vanaf het kruispunt rechtsaf, dan komt men bij de oostelijke entree. Deze ligt aan de Koninginneweg, die deel uitmaakt van de doorgaande route naar Schoorl en dus veel verkeer trekt. Deze ingang functioneert dan ook in de praktijk als de hoofdentree.
Het wat moeizaam zoeken naar het raadhuis vanuit het centrum en het ervaren dat de voornaamste ruimten zich bij de minst belangrijke ingang bevinden bevredigt niet helemaal. Daar was overigens moeilijk wat op te vinden, want er was zo snel geen ander terrein voorhanden en de contouren van het gebouw werden immers voor een groot deel bepaald door water stond.Toch had Kalfsbeek daar een oplossing voor gevonden. Maar daarvoor moest het kruispunt Nassaulaan-Prins Hendriklaan verlegd worden en ook de vijver moest verplaatst worden.
Dat werd een te kostbare zaak. Begrijpelijk als men weet dat het oorspronkelijke uitgangspunt was dat er voornamelijk verbouwd zou worden.
Het raadhuis van Bergen is al met al heel anders dan dat van Borger, er ligt een hele wereld van verschillende ideeën tussen. Maar in beide gevallen heeft Kalfsbeekge- toond dat hij een groot creatief talent heeft. Mogelijk zal hij - net als vroeger - een trendsetter blijken te zijn. Uit het voorgaande is al gebleken dat het raadhuis van Bergen niet bepaald volmaakt is. Ik verwacht dat hij zelf de eerste is die dat erkent. Maar ik verwacht ook dat hij de nieuwe mogelijkheden, die hij ermee heeft aangeboord, in de toekomst nog beter zal weten te benutten.