Interieur Koninklijke Bijenkorf Beheer door OD 205

Door Egbert Koster en Cees Zwinkels - De Koninklijke Bijenkorf Beheer omvat een aantal zelfstandig opererende detailhandels bedrijven. Het in één complex realiseren van centrale kantoren mocht daarom niet uitmonden in 'n eenheidsworst. Teneinde de 'identiteit van de delen' (de werkmaatschappijen) tot zijn recht te doen komen werd voor elk van de gebouwen een andere interieur- architect ingeschakeld. Voor twee gebouwen waren dat medewerkers van OD 205; voor de twee andere gebouwen nam men de onafhankelijke bureaus Aardewerk en Premsela-Vonk. Het ruimtelijk gegeven was voor allen in principe gelijk. De uitwerking is als gevolg van gebruikerswensen én de voorkeuren van de interieur-architecten duidelijk verschillend.

De structuur die OD 205 had ontworpen om aan de vele en soms vaag omschreven eisen te voldoen had als hoofdkenmerken: ruimten van 14,40 m breed met aan weerszijden gevels en in het midden een rij kolommen h.o.h. 9 m. Daarin zou een 'open kantoor' gemaakt moeten kunnen worden. Wat dat precies is weet niemand. Men gebruikte deze aanduiding bij KBB om aan te geven dat het niet een strikt cellenkantoor maar ook geen puur kantoorlandschap zou mogen zijn; gedacht werd aan een mengvorm met een verdeling van fifty/fifty. De verbanden waarin gewerkt wordt verschillen per afdeling en per bedrijf en de werknemers zouden invloed moeten hebben op de indeling en inrichting van hun eigen werkomgeving. Je moet (althans moest) er als bedrijf wat tegenover stellen wanneer je je personeel vanuit de oude stad naar een nieuwbouwwijk wilt verplaatsen.
Anderzijds was de opdrachtgever, die leeft van het grootwinkelbedrijf, geheel doordrongen van de noodzaak om een grote mate van flexibiliteit in te bouwen. Om die reden werd bijvoorbeeld geëist dat 'losse' systeemwanden en -plafonds zouden worden toegepast. Deze en alle andere door de interieurarchitecten toe te passen materialen moesten daarbij voldoen aan kwaliteitscriteria van het KBB-bouwbureau (akoestische isolatie, duurzaamheid, etc..).

Vingeroefeningen voor de ruimtelijke indeling van de kantoren.

Wat te doen met de gegeven ruimte? Om KBB inzicht te geven in de mogelijkheden hadden twee interieur-architecten van OD 205, W. T. Dijkstra en J. Stienstra een voorstudie verricht. Daarin werden drie ruimte typologieën onderscheiden, te weten: het structuurtype, het meandertype en het labyrinthtype. Bij elk van deze 3 typen werd met drie voorbeelden aangegeven hoe de indeling van een ruimte (een verdieping) eruit zou kunnen zien. Bij twee van de drie ruimte typen (structuur en meander) blijkt de rij middenkolommen al gauw een verzameling hinderpalen. Er moet immers altijd ergens een doorgang gemaakt worden. Die uit het midden plaatsen betekent aan één kant diepe (en plaatselijk donkere) en aan de andere kant ondiepe ruimten maken. Gelijkwaardige ruimte creëren aan beide zijden vereist dan het letterlijk om de kolommen heen draaien. Op voorbeeld-tekeningen zijn daarmee wel goed ogende indelingen mee te geven. In de praktijk blijkt het moeilijk die potentiële kwaliteiten ook te halen. De voorstudie van Dijkstra en Stienstra ging ook over verschillende sfeermogelijkheden. Wederom werden drie typen onderscheiden, aangeduid met: dynamisch, geavanceerd commercieel en zakelijk. Uitermate vage termen, die in de nadere omschrijvingen nog het best te begrijpen zijn als men er voor leest, respectievelijk, goedkoop, duurder, duur. De bedoeling hiervan is wel duidelijk: drie ruimte typen plus drie sfeertypen zouden 9 verschillende interieurtypen kunnen opleveren. Daarmee zou elke werkmaatschappij of onderdeel daarvan zich de broodnodige identiteit moeten kunnen verschaffen. In de hierna volgende bespreking van de verschillende interieurs wordt o.m. op deze kwestie nader ingegaan.

Hema

Het in een chronologische reeks behandelen van de interieurs te beginnen met de Hema-centrale is enigzins problematisch omdat dit gebouw in twee fasen werd gebouwd. Met de bouw van de eerste fase startte het complex in de Bijlmer en de tweede fase van het zelfde gebouw vormde het sluitstuk. De eerste fase had dus een wat experimenteel karakter. De interieurarchitectuur werd in handen gegeven van W. T. Dijkstra van OD 205, die kon voortbouwen op eerder gedane vingeroefeningen. Voor de indelingsstructuur van het gebouw (bruto vloeroppervlak fase I + 11=17.115 m 2) koos Dijkstra nadrukkelijk voor de zogenaamde 'meanderstructuur'. Omdat bij het gereedkomen van de eerste fase van het Hemakantoor in april '78 een aantal afdelingen noodgedwongen alvast naar de Bijlmer moest verhuizen terwijl bekend was dat ze bij het beschikbaar komen van de tweede fase binnen het gebouw zouden moeten opschuiven, kon toen niet overal al de meanderindeling worden gerealiseerd. Waar deze indelingsvorm wel werd toegepast bleek al gauw dat er inderdaad een gevarieerd ruimtebeeld ontstond door het afwisselen van gesloten kantooreenheden en open gedeelten met halfhoge wanden.

Werkplekken HEMA-kantoor.

Onderzoek onder de gebruikers van de eerste fase bracht ondanks de oorspronkelijk gehanteerde inspraakprocedure een aantal wensen tot verandering aan het licht waar in de tweede fase rekening mee kon worden gehouden. Zo werden bijvoorbeeld de bruinachtige kleuren - bedoeld als neutrale achtergrond voor alle door de gebruikers aan te brengen bont gekleurde toevoegingen — wat somber bevonden hetgeen resulteerde in een kleurwijziging van de binnenwanden van donker beige in de eerste fase naar wit in de tweede fase. Dit sloot ook mooi aan op de gewenste overstap van algemene op werkplekverlichting. De HEMA-directie eiste echter dat er na het completeren van beide fases in september '81 geen verschil meer zichtbaar mocht zijn tussen de twee na elkaar gebouwde gedeelten van het zelfde kantoor. Dit had onder andere tot consequentie dat een niet onaanzienlijk deel van de donker beige binnenwanden uit de eerste fase wit werd overgespoten. Een ander gevolg van de gebruikerswens tot opfleuring van het kantoor was het inschakelen van kunstenaar Jan van Goethem voor het aanbrengen van enige decoratieve elementen in het centrale ontsluitingsgebied rond de liften. Een kleine ingreep met een groot effect was het in de gestandaardiseerde lamellenplafonds aanbrengen van een aantal extra grote, opvallend gekleurde en direct aangelichte lamellen; die bieden behalve vrolijke decoratie vooral ook houvast bij oriëntatie doordat elke verdieping z'n eigen herkenningskleurtje kreeg.

Opvallend in het Hema-kantoor is de nadrukkelijke vormgeving van het aansluitpunt van de interieurarchitectuur en de bouwstructuur bij de middenkolommen. Om te laten zien dat de invulling los staat van de draagstructuur heeft Dijkstra het alom aanwezige verlaagde plafond ter plekke van de kolommen weggelaten zodat duidelijk zichtbaar is dat de vloer draagt en het plafond hangt. Bij de ovale kolommen komen hierdoor de langwerpige kolomkoppen die in de lengterichting van de gangen liggen in het zicht (zelfs speciaal verlicht) om zo de looprichting visueel te ondersteunen. Op de plaatsen waar twee gangen elkaar kruisen wordt een vierlingkolom gebruikt: een dubbele uitvoering van de kolommen die zich paarsgewijs buiten het gevelvlak manifesteren. Het verschil is dat er geen richting mee wordt gegeven aan het verkeersgebied.

In de tweede fase van de Hema komen veel loodrecht op elkaar staande gangtracés en dus ook veel vierlingkolommen voor. Deze samengestelde kolommen blijken hier echter een nogal conventionele, statische indeling uit te lokken. Hun grote voordeel is daarentegen dat het geen 'sta-in-de-weg-'s' zijn omdat je er gewoon doorheen loopt. Maar niettemin zijn ze ruimteverslindend. De vier palen horen namelijk vrij in de ruimte te blijven staan (wanden lopen er dicht achter langs maar sluiten er niet op aan) en dat kost gangruimte. In de om psychologische redenen qua vormgeving sterk van de kantoorruimten afwijkende kantine werd het benadrukken van de kolommen zelfs tot uitgangspunt verheven: hardhouten delen en platen golven hier rond de in hun volle glorie zichtbare (enkel)kolommen.
De in het Hema-kantoor toegepaste verdiepingshoge stalen systeemwanden (Hauserman) hebben in de meeste gevallen een horizontale glasstrook langs het plafond en zijn meestal wit, soms beige van kleur. Het plafond is donker beige en de vloerbedekking is antracietkleurig.

Bijenkorf

Voor het in september '79 als tweede opgeleverde gebouw ten behoeve van de Bijenkorf (bruto vloeroppervlak 10.007 m2) was Sem Aardewerk als interieurarchitect aangetrokken. Het zwaartepunt in de kantoorinrichting van Aardewerk ligt op de 'eigen' werkplek waaraan de werknemers een persoonlijk accent moeten kunnen verlenen. Hiervoor mag de inrichting van de werkomgeving geen onaantastbaar karakter hebben, is zelfs een bepaalde mate van rommeligheid gewenst. Om naast de inrichting ook de indeling van het kantoor in beperkte mate door de werknemers zelf te kunnen laten geschieden is de structuur op de kantoorverdiepingen slechts globaal vastgelegd door de plaats van de gesloten kantoorkamers en magazijntjes waartussen grote met elkaar in verbinding staande open ruimten overblijven. Deze open ruimten kunnen door de werknemers zelf worden onderverdeeld met behulp van een soort houten boekenkasten; het actieve ruimtegebruik.

KBB-gebouw; zithoek in entreehal - Beeld Jan en Fridtjof Versnel

De grote behoefte aan bergruimte voor de vele monstercollecties heeft Aardewerk handig uitgebuit door de magazijntjes die uiteraard geen daglicht behoeven zoveel mogelijk naar het midden van de kantoorverdiepingen en gedeeltelijk in de gangzone onder te brengen. Dit heeft het voordeel dat het ontsluitingsgebied tot redelijke proporties wordt teruggebracht terwijl het consequent terzijde laten liggen van de kolommen niet inboet aan bruikbaarheid en ruimtelijkheid. De slingerbeweging van de gang laat er weinig twijfel over bestaan dat hier net als bij de 'Hema' een meanderindeling is toegepast. Een andere overeenkomst met het interieur van Dijkstra is het in het zicht brengen van de kolomkoppen. Om in het Bijenkorfkantoor een zo informeel mogelijke atmosfeer te krijgen werd er veel blank hout toegepast: plafonds van met essenhout gefineerde platen, de al genoemde scheidingskasten (met een achterzijde als akoestisch verantwoord prikbord) en ook het meubilair, voor zover dat nieuw werd aangeschaft, van blank hout. Om een optimale flexibiliteit in de meubelopstelling mogelijk te maken staan er palen, met voeding vanuit het plafond, waarin de aansluitingen voor elektra en telefoon zitten. De informele opzet van het interieur sluit goed aan bij de atelier-achtige werkwijze in grote delen van het kantoor waar de winkelcollecties worden samengesteld. Een vergelijking met een 'gewoon' administratiekantoor is dan ook moeilijk te maken. Dit komt bijvoorbeeld duidelijk aan het licht in de directie-afdeling van het zelfde Bijenkorfgebouw waar voor een meer formele opzet met gewone systeemwanden is gekozen.

Van de indelingsvrijheid die Aardewerk aan de werknemers heeft gegeven is overal gebruik gemaakt. Op sommige afdelingen heel fantasievol maar toch binnen de opzet van interieurarchitect; op andere afdelingen ook uiterst conservatief in die zin dat de gebruikers met de hen ter beschikking staande middelen trachtten zo zorgvuldig mogelijk een gewoon kamerkantoor met een gewone gang na te bouwen. Het gevaar is dan ook niet denkbeeldig dat met het verstrijken van de tijd de indeling hoe langer hoe verder van het basisconcept af komt te liggen. Een extreem voorbeeld in dit opzicht zijn de twee verdiepingen in het Bijenkorfgebouw die onlangs zijn ingeruimd voor de Maxis huisvesting waarvoor met het oog op de verslechterende economische perspectieven geen zelfstandig kantoor meer werd gebouwd.
Het betreft hier geen directe gebruikers maar de opdrachtgever (de Maxis-directie) die een nieuwe indeling in het bestaande gebouw laat maken. Het resultaat van wat hier buiten de interieurarchitect om tot stand werd gebracht binnen de zelfde structuur tart elke beschrijving: kaarsrechte gangen met fantasieloze batterijen kantoorkamers.
De kantine van de Bijenkorf (en Maxis) die gedeeltelijk buiten de basisstructuur valt werd in nauw overleg tussen Aardewerk en Van der Zanden van OD 205 vormgegeven. Ook hier flexibiliteit in tafelopstelling en een sterk informeel karakter.

De gewone kantoorverdiepingen van het KBB-gebouw hebben aan de uiteinden van een vleugel een soort kleine kantoortuin.

Bij de door het hele Bijenkorf kantoor voorkomende verweving van open en dichte ruimten zijn als contrast met horizontaal gelede buitenpuien verticale binnenwanden (Brakel) met verticale vensters gekozen. Het bepalen van de kleuren gebeurde in overleg met de gebruikers met behulp van een kleine proefopstelling. Uiteindelijk werd gekozen voor een plafond van blank essen hout, beigebruine stalen systeemwanden met gele deuren, blank houten scheidingskasten en een grijsblauwe vloerbedekking; neutrale kleuren in lichte tinten als achtergrond voor de bonte eigen inbreng van de gebruikers.

KBB-holding

Voor de inrichting van het kantoor van de KBB-holding (bruto vloeroppervlak 8.713 m2) werd bureau Premsela- Vonk ingeschakeld. Het holdingkantoor is meer een 'normaal' administratiekantoor dan de 'winkelkantoren' van de Hema en de Bijenkorf en dit komt duidelijktot uitdrukking in de formelere structuur van de invulling. De interieurarchitecten Jan Vonk en Mieke Poot kozen een indeling volgens het zogenaamde 'structuurtype', gebaseerd op een raster met de moduulmaat van 1.80 meter in het vierkant, geheel in overeenstemming met de maatvoering van de gebouwstructuur. Dit moduulraster loopt door de plafondstructuur van het hele gebouw. Er werd voor een raster van vierkanten gekozen om de verschillende oriëntaties van de vleugels binnen de H-vormige plattegrond van het gebouw gemakkelijk te kunnen opvangen in een richtingloze structuur. De open en gesloten kantoorruimten werden anders dan bij de Hema en de Bijenkorf niet gelijkelijk over de hele plattegrond verdeeld. De open ruimten werden geconcentreerd op de koppen van de gebouwvleugels waar aldus over de volle breedte van het gebouw een soort kleine kantoortuintjes konden ontstaan. De kantoorkamers liggen aan weerszijden van de gangen. Tussen de kamers bevinden zich relatief kleine open ruimten: werkplekken van de directe ondergeschikten van de kamerbezitters.

Door deze strakke indeling zijn er precies in het midden van het gebouw echte gangen ontstaan die dus ook maximaal worden onderbroken door de hinderlijke kolommen. Deze gangen, die wel het voordeel van een eenvoudige oriëntatie hebben, worden geaccentueerd door een louter om visuele redenen aangebracht verlaagd plafond. Om het gangbeeld wat te verlevendigen en het 3.60 meter brede ontsluitingsgebied toch ook nog een beetje een verblijfsfunctie te geven hebben alle kamers een 'uitbouw' in het ganggebied gekregen waardoor zowel in de kamers als in de gang nissen ontstaan. Loodrecht op de gangrichting zijn deze 'uitbouwen' transparant en bevinden zich de kamerdeuren zodat er een mooie verweving van het open ganggebied en de gesloten kamers ontstaat. Het verlaagde plafond in de gang loopt als het ware door de 'uitbouwen' heen. Het eigenlijk te brede ganggebied is op deze wijze effectief versmald maar echt productief is het ruimteoverschot hiermee niet geworden. Door de strakke structuur van de indeling kunnen wijzigingen in de vorm van het verplaatsen van systeemwanden eigenlijk alleen maar ordentelijk binnen het door de interieurarchitecten bedachte patroon plaatsvinden. De invloed van de gebruikers is zodoende sterk gereguleerd. Het kantoor van de holding onderscheidt zich duidelijk van dat van de 'winkelkantoren'. Het is niet poenerig representatief maar wel 'kwalitatief hoogwaardig'. En daar past geen chaotisch kantoorlandschap bij.

Het gegeven van de kolomm en hebben de interieurarchitecten van het KBB-kantoor niet opzettelijk sterk benadrukt. De vrijwel overal toegepaste enkelvoudige kolom men verdwijnen gewoon met kop en al in het extra verlaagde gangplafond. Wel werd door de interieurarchitecten bijzonder veel aandacht besteed aan het entreegebied van het gebouw. Het lag voor de hand om de entree tussen een waterpartij aan de voorkant en een patio-tuin aan de achterkant zo transparant m ogelijk te houden. Maar de eis om in het entreegebied een expositie van materiaal uit het KBB-archief onder te brengen druiste hier nogal tegen in. Men wist een ingrijpende wijziging in de plattegrond en draagstructuur gerealiseerd te krijgen waarvoor zelfs tijdens het heien moest worden afgeweken van het palenplan. Er valt mede hierom moeilijk te ontkomen aan het stelselmatig tegengesproken vermoeden dat er bij het holdingkantoor financieel toch iets méér mogelijk was dan bij de andere concernonderdelen.

De iets royalere-directievertrekken van de Bijenkorf. Ook hier is rond de kolommen een uitsparing gemaakt die apart wordt aangelicht.

Buiten de gewone gebouwstructuur werd naar de vijver toe een zithoek en aan de patiokant een soort serre gebouwd. Het afwijken van de gewone structuur wordt hier duidelijk gemaakt door de in het zicht gelaten stalen draagstructuren, het stalen dak/plafond.
Voor het archiefmateriaal werd een 'zwevend' expositie-element ontworpen dat de ruimte zo min mogelijk onderbreekt. Voor de langgerekte kantine op de eerste verdieping is in nauw overleg tussen de architecten en de interieurarchitecten een stalen gevel ontworpen die in tegenstelling tot normale houten puien in het zelfde vlak als de buitenste kolommen staat. Verder werd in het plafond van de kantine binnen het 1.80 meter raster een reliëf aangebracht om het contrast met de kantoorruimten te benadrukken. Wat het materiaal en kleurgebruik betreft: de stalen systeemwanden (Interwand) zijn wit en de plafonds, vloerbedekking en kozijnen zijn, als afgeleide van de in het exterieur toegepaste kleur in verschillende gradaties  steenrood gekleurd. De kantine en de vertrekken van de Raad van Bestuurzijn daarentegen in blauw uitgevoerd.

Perry Sport

De bouw van het pand van Perry Sport werd iets later gestart dan die van de KBB; de oplevering vond echter twee maanden eerder plaats dan die van het holding-kantoor. De relatief zeer geringe omvang van het Perry-kantoor (bruto vloeroppervlak 2215 m 2) dat slechts 80 personeelsleden huisvest is hier debet aan. Het gebouw van Perry illustreert goed hoe consequent werd getracht koste wat het kost de eigen identiteit van de verschillende concernonderdelen in een eigen gebouw tot uitdrukking te laten komen. Maar zo'n klein gebouw kost per m2 inderdaad heel wat, en dat moest dan maar op de inrichting worden bezuinigd. Interieurarchitect J. Stienstra van OD 205 stond hierdoor voor een moeilijke opgave temeer daar de kwaliteitseisen aan akoestische isolatie, flexibiliteit en dergelijke op hetzelfde niveau bleven als bij de andere gebouwen terwijl er van kwantumkorting op de materialen nauwelijks sprake kon zijn.

Achter het kantoor van Perry Sport zou in het oorspronkelijke concept een nu op de lange baan geschoven gebouw voor de Maxis komen. De vorm van de plattegrond van Perry Sport is hier sterk door beïnvloed. Om een soort verbindende schakel met het excentrisch gesitueerde Maxis-gebouw te kunnen vormen kreeg het kleine kantoor van Perry Sport een plattegrond van twee over de diagonalen in elkaar geschoven vierkanten. Deze zeer  dwingende vorm deelde Stienstra in door een kern met lift, sanitair en verkeersgebied in de overlap van de twee vierkanten te plaatsen met daaromheen twee hoeken met de open en dichte werkruimten.

Gangruimte Perry Sport gebouw.

Omdat er nergens een ganggebied over meer dan twee kolomafstanden rechtuit loopt werden overal vierlingkolommen toegepast. Deze vierling kolommen werden ook structuur- en maatbepalend voor de open en dichte kantoorruimten. Om het principe van de vrijstaande kolommen zo goed mogelijk te kunnen handhaven werden de systeemwanden er visueel 'naast geplaatst' maar er in werkelijkheid wel mee verbonden door onder een hoek van 45° geplaatste verticale glasstroken. Om de structureIe indeling te accentueren werd het donkerrode plafond ter plekke van de vierlingkolommen wit geschilderd. Deze witte vlakken zouden weer ondersteund worden door baffles van textiel en een kruisvormig verlichtingsarmatuur tussen de vier staanders, ware het niet dat het budget zelfs hiervoor te kort schoot.

De door Stienstra toegepaste indeling brengt een duidelijke structuur in de van zichzelf onduidelijke gebouwvorm. De grote dichte ruimten binnen het gebouw als bijvoorbeeld de kantine en de collectieruimte en de reisafdeling verhinderen in een aantal gevallen echter het overzicht en blokkeren de circulatie rond de centrale kern waardoor het structuur concept in grote mate geweld wordt aangedaan. Bij het kantoor van Perry Sport is de kleurstelling eenvoudig en het materiaalgebruik noodgedwongen sober. De systeemwanden (Interwand) zijn als enige in het complex van spaanderplaat (met een witte formica afwerking), de plafonds zijn van donkerrood geschilderde mineraalwoltegels (alleen ter plekke van de kolommen wit) en de vloerbedekking is bruingroen. Als gevolg van het krappe interieurbudget heeft het kantoor van Perry Sport als enige geen aanvullende werkplekverlichting en zijn de weinige nieuwe meubels uiterst eenvoudig.

Principe plattegrond gebouw Perry Sport.

Identiteit en integratie

Samenvattend kan worden gesteld dat de opzet om de vier verschillende gebouwen door het inschakelen van evenzovele interieurarchitecten een eigen sfeer te geven is geslaagd. De vier interieurs zijn zo goed mogelijk afgestemd op de behoeften en denkbeelden van de sterk variërende groepen gebruikers, wat samen met de persoonlijke stempels die de interieurarchitecten er op drukten duidelijk tot uitdrukking komt in de verschillende kantoorinrichtingen. Om aan de hand van deze verschillen te zeggen dat ze een identiteit weerspiegelen gaat te ver. Zoiets duidt op een grove devaluatie van het begrip identiteit. Dat de neiging hiertoe groot is blijkt uit het veelvuldig gebruik van de term zonder dat zelfs maar een poging gedaan wordt om aan te geven wat dan wel de identiteit van een bepaalde werkmaatschappij of van KBB als geheel is.
Alle meewerkende interieurarchitecten zijn tevreden over de samenwerking met de andere disciplines. Opvallend hierbij is dat de 'interieurmannen' van OD 205 nadrukkelijker inspeelden op de door de architecten van het eigen bureau ontworpen structuur dan de 'onafhankelijke' interieurarchitecten. Binnen één architectenbureau komt de integratie kennelijk toch iets gemakkelijker tot stand.

Waarmee overigens helemaal niet is gezegd dat zo'n soepele integratie automatisch tot een beter resultaat zou leiden dan een samenwerking tussen twee 'partijen' met uiteenlopende visies. Dat alle interieurarchitecten de confrontatie in een vroeg stadium met een erg dominante bouwstructuur, waar nauwelijks nog aan te sleutelen valt, toch een zeer goede vorm van integratie vinden is echter tekenend voor de bescheiden opstelling die hun discipline kennelijk nog steeds kenmerkt. Wat het hele proces tot en met het uiteindelijke resultaat betreft lijkt de conclusie gewettigd dat KBB terug kan zien op een geslaagde krachtsinspanning. Uit veel grote en kleine aspecten blijkt dat de opdrachtgever zelfbewust te werk is gegaan. Dat wil zeggen, als instelling die weet welke functionele eisen aan een werkomgeving gesteld moeten worden. Opvallend is dat de meer gevoelsmatige eisen (uitdrukking van de identiteit der delen/de positie van de concernleiding in het geheel) minder overtuigend zijn verwerkt.

Over het- open karakter van het ontwerpproces schreef projectarchitect T. P. van der Zanden in 'ekstern', een periodiek van OD 205, onder meer: 'Het product dat door het volgen van een open ontwerpproces wordt geleverd zal meestal dynamischer, eigentijdser, flexibeler en meer aangepast aan de wensen van de opdrachtgever zijn dan datgene wat middels een traditioneel (gesloten) proces verkregen wordt'. De concern-huisvesting van KBB bevestigt deze stelling.