Het nieuwe gebouw van de Dienst Ruimtelijke Ordening in Groningen staat aan het Gedempte Zuiderdiep, een vreemde maar interessante straat, die het midden houdt tussen een boulevard en een grote onbepaalde open ruimte met een gebogen verloop. De stad Groningen heeft een concentrische opbouw met radialen naar het centrum. Het Zuiderdiep functioneert daarbij als dwarsverbinding tussen de radialen en vormt een overgangszone tussen het dichte weefsel van het centrum en het rafelachtige singelgebied ten zuiden daarvan. Het Zuiderdiep is nog steeds te herkennen als een gedempt onderdeel van de historische diepenring, de oude begrenzing van de stad, die ook nu nog de grens van het centrum aangeeft. Sinds het ’Verkeerscirculatieplan’ fungeert de straat als verdeelring voor het autoverkeer dat in de zuidelijke sectoren van de binnenstad moet zijn. Alleen aan het openbaar vervoer is het geoorloofd de gehele lengte van het Zuiderdiep af te rijden. Auto’s zijn verbannen naar de ventwegen, bussen en taxi’s gebruiken de middelste rijbanen; het wegdek van het Zuiderdiep heeft nog steeds de indelingskarakteristiek van voor de demping. Vluchtheuvels, borden en straatmeubilair, en de bij de Herestraat onderbroken ventwegen, verstoren de continuïteit van het diep. Ook het profiel van de straatwanden draagt bij aan een onduidelijk beeld. Sommige nieuwere gebouwen —de hoofdvestiging van het Nieuwsblad van het Noorden, het gebouw van C&A, het toekomstige hotel ontworpen door AAS— zijn qua maat al afgestemd op de schaal van de boulevard, maar bij verreweg de meeste gebouwen is de bouwhoogte slechts drie lagen, waardoor de straatwand een tamelijk lage en verbrokkelde indruk maakt.
In het gemeentelijke ’Plan van Aanpak’ voor de binnenstad, een uitwerking van het structuurplan uit 1986, wordt aan het verduidelijken van de ruimtelijke structuur van de stad ruim aandacht geschonken, als onderdeel van de strategie om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de binnenstad te verhogen. Om het structurerende karakter van het Zuiderdiep te verhelderen is het de bedoeling haar ambigue en hybride kenmerken om te vormen tot een eenduidig beeld. Het opvallende is evenwel dat er op dit moment bij de Dienst Ruimtelijke Ordening wel een functionele, maar nog geen visueel- architectonische visie op dit stadsdeel bestaat. Deze onzekerheid heeft uiteindelijk ook op de nieuwbouw van de Dienst zijn weerslag gehad. Qua breedte roept het Zuiderdiep associaties op met een boulevard, waartoe de eerste aanzet gegeven werd door het verhogen van de toegestane bouwhoogte en de voorgenomen herinrichting van het wegvlak, die de continuïteit van het diep moet verbeteren. Blom's Academie Minerva maakt echter aan de westzijde van het Zuiderdiep korte metten met de boulevard-pretenties, door deze op zo’n manier af te sluiten dat het gebouw door latere generaties wel eens net zo problematisch bevonden zou kunnen worden als het 'Nieuwe Stadhuis’ op dit moment. In het Masterplan voor de openbare ruimte1, dat Mecanoo op dit moment samen met de Dienst Ruimtelijke Ordening maakt, wordt weer aan een heel ander beeld gerefereerd: "Het intensiveren van het ruimtegebruik gevoegd bij een gedifferentieerde invulling kan van het langgerekte Zuiderdiep naar Amerikaans voorbeeld een strip’ maken —verscheiden en van alles voorzien’’.2 Of het Zuiderdiep nu met Las Vegas of met een grootstedelijke boulevard vergeleken wordt, verder dan enkele oppervlakkigheden gaat de overeenkomst niet. Geen van beide beelden doet recht aan de specifieke mogelijkheden en beperkingen van het Zuiderdiep. Het nieuwe gebouw van de Dienst Ruimtelijke Ordening zou een belangrijke aanzet kunnen zijn voor de totstandkoming van een duidelijk en realistisch concept.
Behalve de toekomstplannen voor het Zuiderdiep is voor de locatie van de nieuwbouw tevens van belang dat aan het historische patroon van radialen een nieuwe radiaal toegevoegd zal worden. Vanaf het Hoofdstation zal een voetgangersbrug over het eiland in de zwaaikom van het Verbindingskanaal (met het toekomstige museum van Mendini) aansluiten op de —nu nog onbelangrijke— Ubbo Emmiusstraat en, aan de overkant van het Zuiderdiep, op de Folkingestraat, een winkelstraat in opkomst. Zo komt in de toekomst een lange doorgaande route naar het centrum tot stand. Het punt waar deze radiaal het Zuiderdiep snijdt, wordt gemarkeerd door het oude gebouw van de Dienst Ruimtelijk Ordening, in de jaren twintig gebouwd door gemeente-architect S. Bouma. Het gebouw zal met zijn voor de Amsterdamse school typerende aandacht voor hoekoplossingen,in dit geval een glazen hoek met daarnaast een prachtig glasin- lood-trappenhuis, dat tot nu toe op een visueel weinig overtuigende wijze de bocht in het Zuiderdiep aangaf, beter tot zijn recht komen. Bovendien past het exact binnen het in het Plan van Aanpak geformuleerde streven om de kruisingen van radialen met dwarsverbindingen speciale aandacht te geven.
Uitdagende opgave
Voor Karelse van der Meer, een jong Gronings bureau, moet het een uitdagende opgave zijn geweest een groot openbaar gebouw met een dergelijke complexe situering te ontwerpen. Des te meer omdat er vanuit de politiek een (overmatig) grote waarde toegekend wordt aan een attractieve, vernieuwende architectuur bij het streven de aantrekkelijkheid van de stad te verhogen. In het recente structuurplan wordt gesteld dat vooral van de openbare gebouwen een kwalitatieve voorbeeldwerking dient uit te gaan. De architectuur als visitekaartje van de stad; dat geldt natuurlijk bij uitstek voor het eigen gebouw van de Dienst, die de stadsontwikkeling onder haar hoede heeft. Zoals Kleihues stelde is het een van de nieuwbouwprojecten die "met betrekking tot kwalitatieve vernieuwing een voorbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van de stad zijn” . 3
Extra boeiend wordt het door de relatie die het gebouw aangaat met het aangrenzende Amsterdamse School-gebouw, en daarmee met de traditie, met de geschiedenis en met de culturele identiteit van de stad. Immers, de Amsterdamse School heeft in Groningen een belangrijke, eigenzinnige plaats. Na Amsterdam is dit de enige stad in Nederland waar de Amsterdamse School een rol van grote importantie vervulde in het gemeentelijke beleid. Bouma bouwde met zijn kantoor een trots gedenkteken voor de eigen geschiedenis van de Dienst Stadsontwikkeling. Het nieuwe gebouw sluit hier qua intentie op aan, doordat het tevens een weergave van de Groningse bestuurscultuur is en de belichaming van de gewenste openbaarheid en toegankelijkheid van de overheid. De discussie over de stadsontwikkeling is, geheel volgens het structuurplan, met succes uit de achterkamertjes gehaald. De laatste jaren is deze discussie zelfs tot een populair onderwerp geworden. De perikelen rond het Verbindingskanaal, de nieuwbouw van het museum en de door Grassi ontworpen bibliotheek worden door publiek en media nauwlettend gevolgd.
Op kleinere schaal legden Karelse van der Meer al eerder een proef van bekwaamheid af voor een publiek gebouw in de binnenstad. Hun ontwerp voor het Guesthouse van de universiteit in de Uurwerkersgang resulteerde niet alleen in een inventieve invulling, maar voegt ook op ingenieuze wijze een straatje en een pleintje toe. 4 De nieuwbouw voor de Dienst is het werk waarin het meest geprononceerd de architectonische en stedenbouwkundige opvattingen van het bureau naar voren komen.
Een tendens tot schaalvergroting is merkbaar bij veel van de publieke bouwprojecten in het centrum: de Rijksuniversiteit betrok onlangs het nieuwe Harmoniegebouw, de Dienst Informatie en Administratie wordt aan de voet van de Martinitoren gevestigd en er komt een groot nieuw provinciehuis aan de Turfsingel. Het nieuwe gebouw van de Dienst Ruimtelijke Ordening doet aan deze trend mee: het beslaat de diepte van een heel bouwblok dat van het Zuiderdiep doorloopt tot aan de Coehoornsingel. De oplossing die gekozen is voor de interne organisatie en de stedenbouwkundige situering komt uit op een hoofdvorm van twee kantoorstroken, die aan de zijde van het Zuiderdiep uiteengelegd zijn en waarvan de ene kant ingeleid wordt door een gebogen strook, de ’taartpunt’. Tussen de twee kantoorstroken ontstaat ruimte voor een entreehal. De ruggengraat van het gebouw wordt gevormd door een perspectivische as die van Zuiderdiep naar Coehoornsingel loopt, waarvan de aanzet in de ontvangsthal ligt en het vervolg in de kantoorgang. Schuin hierop staat als dwarsverbinding een ’brug’ naar het oude gebouw, dat na renovatie opnieuw deel zal uitmaken van de behuizing van de dienst en daarom met de nieuwbouw verbonden diende te worden. De kantoorstroken werden na verschillende modificaties opgebroken in vijf verschillende delen, die gerend ten opzichte van de hoofdas liggen.
Openheid en openbaarheid
Het idee van openbaarheid en toegankelijkheid wordt door Karelse van der Meer tot uitdrukking gebracht in de openheid van het gebouw en de verbinding die is gelegd met de straat. Door een glasstrook in de voorgevel tussen kantoor en ronde gevel is het atrium verbonden met het Zuiderdiep. Hetzelfde geldt ook voor de andere zijde: aan het einde van de kantoorgang is door glazen deuren de huizenrij van de Coehoornsingel te zien. ’s Avonds geven de toegepaste glasstroken een uitnodigend beeld door ons onbeschaamd een blik op de ingewanden van het gebouw te gunnen.
Openheid is ook in het interieur het thema. Zo zijn in de ene gevel aan het atrium grote vierkante ramen gebruikt met dezelfde maat als de buitenvensters. Achter gesloten deuren werken is moeilijk. Onbeschermd tegen nieuwsgierige blikken zit men hier te kijk; reden waarom de kantoorgang nu al de bijnaam ’de Nieuwstad’ heeft gekregen, naar de nabije rosse buurt.
In het interieur zijn op meerdere plaatsen elementen gebruikt die de suggestie van een buitenruimte wekken; dit maakt de ontvangsthal tot een plein, het atrium tot een binnenplaats, de kantoorgangen tot straatjes. De ontvangsthal en het atrium zijn in ruimtelijk opzicht het interessantst; hier spreekt het ontwerpidee ’een open en openbaar gebouw te maken’, het duidelijkst. De hal heeft het karakter van een semi-openbare overgangsruimte tussen de straat en de kantoren, door de vormgeving met elementen die normaal gesproken tot het exterieur horen, zoals de witte ’pilotis’ en de vierkante rode stoeptegels. Opmerkelijk is haar vorstelijke hoogte, die bereikt werd door handig gebruik te maken van het in het terrein —op de uitloper van de Hondsrug— aanwezige niveauverschil tussen het Zuiderdiep en de Coehoornsingel. Zo is op een natuurlijke wijze een scheiding verkregen met de hoger gelegen werkruimtes. Uit de ontwerpschetsen wordt de typologische herkomst van de hal als openbare ruimte duidelijk: bij het uiteenleggen van de kantoorstroken kreeg de ontstane open ruimte aanvankelijk de vorm van een pleintje, van de straat afgescheiden door een half open wand. Door de toevoeging van het gebogen bouwdeel werd dit plein in het gebouw geïncorporeerd en tot ontvangsthal gemaakt. Bij het eerdere ontwerp voor het kantoor van Seatrade, in Corpus den Hoorn, werd hetzelfde ontwerpprincipe gehanteerd en een hal gevormd door twee kantoorstroken uit elkaar te buigen. Pas in het gebouw van de Dienst wordt dit thema echter ten volle uitgebuit door de open ruimte over alle verdiepingen door te trekken en met glas te overkappen.
De ruimte rondom de vide zal plaats bieden aan het nieuw opgerichte Centrum voor Achitectuur en Stedebouw, dat onder leiding van Sjoerd Cusveller de activiteiten zal bundelen van de verschillende instanties in Groningen die op dit gebied actief zijn. De Dienst wil op die manier tonen dat ook studie, discussie en reflectie over het vak serieus genomen wordt.
Uiteindelijk is het atrium, overdekt met glas, uitgegroeid tot het meest spectaculaire deel van het gebouw. Het is een beweeglijke ruimte door het schuine dak, de twee verschillende gevels rondom, de lange opgaande lijn van de smalle trap en de getrapte vloeren ertegenover. Het schuin oplopende glasdak heeft stalen honingraatliggers en gordingen, die de verschillende richtingen van de kantoorstroken aan weerszijden tonen. Zo wordt een delicaat grafisch patroon getekend, dat bij het eerste beetje zon in schaduwpatronen op de muur geprojecteerd wordt: de constructie als directe en indirecte decoratie, als beeld en projector. Mediterrane associaties wekt de terracottakleurige portaalspantenwand, die het gebouw van taartpunt tot achtergevel doorsnijdt, en aan de ene zijde van het atrium een loggia’ vormt. Alsof het een binnenplaats was, nodigt de ruimte de ambtenaren uit tot conversaties en schreeuwtaferelen van de ene naar de andere verdieping, als de Italiaanse huisvrouwen in De Sica’s film De Fietsendieven.
Amsterdamse School revisited
De interne organisatie vertoont een overeenkomst met die van het oude. alom gewaardeerde gebouw: een traditioneel kantoortype met een gang in het midden en kamers aan weerszijden. De gang is goed gedetailleerd en het trappenhuis met zijn gekleurde glas-in-lood-ramen is werkelijk prachtig: een niet mis te verstane concurrentie voor het nieuwe gebouw. Deze uitdaging werd ook door Karelse van der Meer gevoeld, toen ze stelden het ”ook in het bedenken van de details zeker niet te willen verliezen van de buurman”.5 Aan de detaillering in het nieuwe gebouw is dan ook veel aandacht besteed, van de getrapte vloeren tot en met de deurklinken. Er zijn geen systeem-, maar gestucte plafonds toegepast, die een eenheid met de wanden vormen. Nergens zijn werkelijk kostbare materialen gebruikt, maar door de zorgvuldige afwerking is toch een stijlvolle en geraffineerde omgeving ontstaan. Jammer is dat de gemeenschappelijke binnenplaats een rommelige, onbepaalde ruimte dreigt te worden wanneer het, zoals nu, aan een zijde begrensd blijft door de achtertuinen van de huizen aan de Coehoornsingel en er bovendien nog de geplande parkeerplaats voor bijzondere gasten komt.
De vanzelfsprekendheid die uit de organisatie en de plattegrond van het gebouw spreekt en de subtiele uitwerking van details in het interieur zijn kwaliteiten die bij de inpassing van de voorgevel aan het Zuiderdiep niet zijn gehaald. Het gebouw legt het hier in de vormgeving af tegen zijn buurman en ook qua stedenbouwkundige inpassing moet het Bouma voor laten gaan. Karelse van der Meer hebben wel duidelijk geprobeerd rekening te houden met het oude gebouw, door er in vorm en materiaal naar te verwijzen en het gebouw op een eigentijdse manier te begrijpen. Toch vormen de twee kantoren geen geloofwaardig broederpaar. Weliswaar herhaalt de gebogen gevel de ronde vormen van de Amsterdamse School en is het oude entreeportaal als het ware uitvergroot. De ronding is echter een nogal groot gebaar voor de maat van de voorgevel: het kleine broertje groeit hier uit zijn krachten. In de geometrische compositie van rechte en gebogen vlakken is de kopgevel met de verticale raamstrook een wat makkelijke verwijzing naar het hoekelement van Bouma. Evenals het decoratieve vierkant met zwarte blokjes en het grote ronde raam is de detaillering in vergelijking met het interieur nogal onbeholpen en gekunsteld. Er spreekt een halfslachtigheid uit het enerzijds functionalistisch exposeren van de organisatie van het gebouw en anderzijds de zelfstandige, decoratieve behandeling van de voorgevel, waarbij in feite de ontwerpmethode van de Amsterdamse School gevolgd is.
Belangrijker nog is het verschil dat volgt uit de stedenbouwkundige motivatie van de gevelcompositie. Bouma maakte op traditionele —in de goede zin van het woord— wijze een representatieve gevel aan het Zuiderdiep en een neutralere gevel aan de ondergeschikte zijstraat en toont zo de hiërarchie van het stratenplan. Kan de ronde gevel van Karelse van der Meer, die inleidt op de lange as van het gebouw, opgevat worden als een accentuering van de toekomstige, evenwijdig lopende, radiaal? In dat geval is toch niet voor de meest effectieve oplossing gekozen. Eerder getuigt het van een puur vanuit het object gedachte oplossing, waardoor het gebouw niet stevig in zijn omgeving verankerd is. Problematisch is de aansluiting aan de andere zijde van de nieuwbouw. Hier staat een hoge muur als een abrupte afscheiding met de huisjes ernaast: van aansluiting is —met opzet?— geen sprake. Door de radicaliteit van deze ingreep komt het gebouw hier over als een sterk statement betreffende de toekomstige schaal van de stad.
Groningse aanpak
De vormentaal van Karelse van der Meer parafraseert nu eens het modernistische idioom, en citeert dan weer eigentijdse ontwerpers.Vooral in de ontwerpfase zijn er vele reminiscenties te vinden aan Rossi, Ciriani of Koolhaas, met wie overigens op een ander dan beeldniveau weinig verwantschap bestaat. De genoemde citaten zijn echter ingebed in een goed geformuleerd verhaal. Dit tekent de houding van de architecten: Karelse van der Meer zijn vooral pragmatici, die niet zozeer tot de avant-gardistische architectuur gerekend moeten worden, maar op vakmatige wijze een gedegen gebouw ontwerpen. Koolhaas bemerkte enige jaren geleden ironisch de geboorte van een eigen Groningse stijl op, "kleurig en vrolijk, een licht ordinaire vorm van modernisme” . 6 Groningse stijl is eigenlijk geen goed gekozen benaming, Groningse aanpak zou een betere term zijn, want van een consistente vormentaal is feitelijk geen sprake. Zelfs binnen het werk van dit ene bureau wordt aan een eigen stijl niet te zeer gehecht. De grote verdienste van Karelse van der Meer is niet dat ze een vernieuwend, maar wel dat ze een mooi en ruimtelijk zeer bijzonder gebouw hebben gemaakt, met een uitgesproken publiek karakter. Bovendien is er, al is de stedenbouwkundige inpassing niet sterk, intuïtief een manmoedig statement gemaakt over de toekomstige schaal van het Zuiderdiep, die de verhouding tussen straatbreedte en bouwhoogte evenwichtiger maakt en tot een eenduidiger beeld kan leiden. Bij gebrek aan beeldvorming vanuit de Dienst maakt Karelse van der Meer hier een gebaar, waarbij het te hopen is dat de gemeente op deze lijn inhaakt, anders blijft het een loze geste.
NOTEN
1) Masterplan Ruim te voor ruimte Mecanoo en Dienst Ruimtelijke Ordening Groningen, 1990.
2) Plan van aanpak voorde binnenstad Gemeente Groningen, 1990, pag. 62.
3 )In het licht van de stad Dienst Ruimtelijke Ordening Gemeente Groningen, 1989, pag. 6.
4) Tot hun bouwopgaven horen ook een kantoor voor Seatrade en een woonhuis aan de Turfsingel, zie de Architect-thema 3 5 en de Architect 1989/2.
5) Toelichting J. van der Meer.
6) Rein Geurtsen, ’Groningen onder supervisoren’ in de Architect 1988/4.