Het is in Nederland niet eerder voorgekomen dat een architect werd aangezocht een tuinontwerp voor een gevangenis te maken. Toch lijkt het tamelijk voor de hand liggend om speciale aandacht te schenken aan de inrichting van het buitengebied van een gevangenis, de plek waar gedetineerden noodgedwongen de hele dag zicht op hebben en waar ze misschien heel even de illusie van vrijheid beleven. René van Veen, de ontwerper van de gevangenis in Arnhem heeft zich dan ook van begin af aan ingespannen om hiervoor geld vrij te maken. Ben van Berkel (Utrecht 1957), aanvankelijk werkzaam bij Hein van Meer (met wie Van Veen zich in 1988 associeerde) maar sinds een jaar zelfstandig, kreeg hiervoor de opdracht.
Eerder kwam Van Berkel in de aandacht met zijn opmerkelijke plan ’Mixed Media’ voor de Docklands in het Londense havengebied, dat hij in het kader van zijn afstuderen aan de Architectural Association School in Londen ontwierp en dat vorig jaar bij Van Rooy galerie werd tentoongesteld. Het project in Arnhem was de eerste opdracht die hij als zelfstandig architect mocht uitvoeren. Evenals veel toonaangevende architecten zoals Eisenman, Gehry, Libeskind, Koolhaas en Hadid (op wiens bureau hij gewerkt heeft) is Van Berkel gefascineerd door het thema fragmentatie. In tegenstelling tot de meesten van hen ziet hij het fragment niet als een product van een destructief proces, maar accepteert hij dit als een gegeven. Het idee dat een architect eenheid kan scheppen in een stad is volgens hem niet reëel; iedereen die zich door de stad begeeft creëert een eigen werkelijkheid en samenhang uit de verschillende fragmenten waaruit een stad is opgebouwd. Van Berkel laat zijn architectuur dan ook niet aansluiten op omringende structuren, maar laat haar voortkomen uit het gegeven van de specifieke situatie1. Opvallend hierbij is dat dit nooit leidt tot eenduidigheid maar dat zijn ontwerpen altijd meerdere betekenislagen hebben. Het tuinontwerp bij de gevangenis in Arnhem is in tegenstelling tot zijn overige werk, dat vooral architectonisch en dus ruimtelijk is, bij uitstek tweedimensionaal. Daarom is het niet erg zinvol om aan de hand hiervan zijn architectuuropvatting, die tot nog toe voornamelijk in zijn vele studenten- en prijsvraagplannen tot uitdrukking is gekomen, te analyseren. Op niet al te lange termijn zal ongetwijfeld een kans worden geboden om deze alsnog aan de praktijk te toetsen: een tweetal woningbouwprojecten, waarvan een in Overveen (vrije sector) en een in Zwolle (sociale woningbouw), zijn momenteel in voorbereiding.
Een van de belangrijkste uitgangspunten bij het ontwerp van de tuin in Arnhem was dat deze van bovenaf —immers de cellen bevinden zich op de verdiepingen— waargenomen wordt. Dit geldt ook voor de kunstobjecten die Han Schuil in het kader van de percentageregeling ontwierp en waarvan er vier als een soort zwevende schilderijen in het buitengebied staan opgesteld (de vijfde staat buiten op het dak). Van Berkel nam het geometrisch vormgegeven gebouw met zijn strakke maatvoering tot uitgangspunt. Zijn plan is erop gericht om de strengheid van de architectuur met zijn rigide kruisvorm te doorbreken. Hij weet dit te bereiken door een grid met een lichte verdraaiing ten opzichte van het gebouw over het hele plangebied heen te projecteren. Eerder paste hij een dergelijk principe toe bij zijn inzending voor de RIBA-studentenprijsvraag uit 1984 voor een museum voor Caro en Hockney met als titel ’Intertwining landscape’. Kenmerkend voor een grid is juist de openheid ervan. In Arnhem wordt dit bijvoorbeeld nog eens extra benadrukt door stroken grindtegels te maken. Deze stroken wekken steeds de indruk een pad te vormen, maar eindigen steeds in een open vlak. De verdraaiing van het grid is ingegeven door de richting van bepaalde transportroutes, zoals bijvoorbeeld de route die voor toelevering van goederen gevolgd wordt. Na de sluis aan de rechter zijde van de hoofdtoegang gepasseerd te zijn voert deze route via een zachte kromming gevormd door een rij struiken voorbij de eerste dwarsas van het kruis naar de tweede binnenhof. Deze kromming eindigt in een rotonde waar auto’s kunnen keren. Door deze licht gebogen en ronde vorm wordt op subtiele wijze het grid doorbroken. Ook door af en toe de vierkanten op te delen in stroken van gras, grindtegels en asfalt en door de vlakken over elkaar heen te projecteren van vlakken ontstaat een patroon dat getypeerd zou kunnen worden als een streng 'gestructureerde chaos’.
Hoewel het tuinlandschap zich onttrekt aan de strenge orde van het gevangenisgebouw, is het nergens organisch van vorm. Het is volkomen kunstmatig en nergens is een poging gedaan om ook maar iets van ’natuurlijkheid’ aan te brengen. Het gaat slechts om de verbeelding van de ’natuur’ vergelijkbaar met de wijze waarop dit bijvoorbeeld in een Japanse tuin gebeurt. Toch is er wel degelijk ruimte overgelaten aan het toeval en het onvoorspelbare. Zo zijn er geen voorschriften met betrekking tot het onderhoud. Het is bijvoorbeeld heel goed denkbaar dat de grindtegels over enige tijd met een zachtgroen mos bedekt zullen zijn; ook de wijze waarop struiken gesnoeid of stroken gras onderhouden worden zal aan de willekeur van degene die het onderhoud pleegt worden overgelaten.
Met al deze elementen wil Van Berkel bereiken dat de gevangene even het gevoel heeft te ontsnappen aan de strenge regels van een penitentiaire inrichting, waarvan het ontwerp van Van Veen het tot steen geworden symbool lijkt te zijn; een moment van vrijheid, van anarchie, hoe kortstondig ook. De muur, die het gebied omsluit helpt hem echter weer snel uit de droom. Deze wordt nog eens extra benadrukt door tussen het hek en de muur een strook asfalt te leggen, waardoor van bovenaf gezien het geheel doet denken aan een schilderij met een lijst; net als bij een traditioneel schilderij wordt het gebied ingekaderd en los gemaakt van zijn omgeving. Bovendien wordt hiermee de twee-dimensionaliteit van het tuinontwerp benadrukt. Alleen bij de ingang waar de verbinding met de buitenwereld tot stand wordt gebracht steekt het gebouw door de muur heen. Met deze symbolisch geladen inkadering benadrukt Van Berkel het isolement van het complex, dat als een fragment volkomen los in zijn omgeving staat.