De Ringvaartplasbuurt maakt onderdeel uit van Prinsenland, een van de laatste uitbreidingen in de, deels op Rotterdams, deels op Capels grondgebied gelegen Alexanderpolder. In Capelle aan den IJssel vindt Prinsenland een pendant in 's-Gravenland, ontworpen door Ashok Bhalotra van het Bureau Kuiper Compagnons. Bij beide ontwerpen is afscheid genomen van een abstracte, modelmatige aanpak, maar terwijl 's-Gravenland gekenmerkt wordt door een veel vrijer stratenpatroon, is bij Prinsenland gekozen voor het articuleren van het bestaande landschap. Of, zoals de ontwerper Frits Palmboom het formuleert: “In het plan Prinsenland gaat het ontwerp van de open ruimte vooraf aan de ordening van de bebouwing. (...) Het dramatiseert en articuleert het concrete landschap om het als het ware op de verstedelijking voor te bereiden. Het ontwerpt de ‘grote vorm’, die de pure repetitie van gelijksoortige woningen overstijgt Doordat op die manier stedenbouw en architectuur uiteen worden getrokken, ontstaat ruimte voor een veelvoudige tijdservaring.
De hoofdelementen van het plan worden gevormd door een langwerpige plas in de holte van de reliëflijn die de polder markeert, een park tussen het nieuwe Prinsenland en de bestaande hoogbouwclusters in het noorden en de bestaande
linten met een bebouwing van villa's, boerderijtjes, maneges, tuincentra en andere bedrijven. Vooral door de manier waarop bestaande landschappelijke en deels verstedelijkte elementen in het plan zijn opgenomen, is Prinsenland een van de weinige nieuwbouwwijken waar van het begin af aan verschillende historische lagen en een grote verscheidenheid aan functies aanwezig zijn. Voor het eerst is de periferie niet weggepoetst (of genegeerd, zoals in veel plannen uit de jaren zestig en zeventig), maar opgenomen als een weerbarstig en spannend element dat inderdaad enig ‘drama’ meegeeft aan de keurige nieuwbouwwijk.
Architectonische choreografie
Deze sterke stedenbouwkundige structuur staat een invulling toe met projecten, die in architectonisch en typologisch opzicht zeer grote verschillen vertonen. Stedenbouwkundig lijken alleen eisen te zijn gesteld aan de architectonische begeleiding van de nieuwe infrastructuur, zoals de Jacques Dutilhweg die ten noorden van de Ringvaartplasbuurt is aangelegd. Het plan van Mecanoo voorziet in een strook middelhoogbouw langs deze weg, waarvan het oostelijk deel iets van een schip heeft. Het thema van het schip (hoogbouw) in een zee van laagbouw kenden we al uit Mecanoo's plan voor het Groothandelsmarktterrein in Den Haag, maar hier is het veel minder letterlijk vormgegeven. De bebouwing langs de weg vormt veeleer een dijk, waarachter de tuinwijk naar de plas toe golft.
Vooral bij de nadering uit het westen, waar de woningblokjes van de eerste fase van de Ringvaartplasbuurt keurig gekapt en ‘face to face’ aan hun straten en pleintjes staan, lijkt het of na het oversteken van een singel de nieuwbouwwijk plotseling begint te dansen. De strakke verkaveling is vervangen door een architectonische choreografie. Er zijn alleen nog straten dwars op de Jacques Dutilhweg. Daartussen zijn woonpaden aangelegd, onderbroken door vier plantsoenen die ieder een ander karakter hebben gekregen: een Engelse, Japanse, Franse en Hollandse tuin. De woningblokjes zijn in dit decor de dansers en vormen door hun richtingveranderingen steeds nieuwe ruimtes. Ze worden daarin ondersteund door pergola's, die door hun vormgeving de lichtheid van het bestaan nog eens onderstrepen.
De woningen hebben uitgekiende plattegronden en met een piepklein entresol in een van de slaapkamers net wat bijzonders: een uitkijkplaats die misschien iets terugbrengt van het zoldergevoel, de spanning van de verborgen -en verboden
plek. De achterste helft van de woning heeft hierdoor een grotere verdiepingshoogte, waardoor de woningblokjes verwikkeld lijken in een pas-de-deux.
Dwangmatig geluk
Het is allemaal knap bedacht en daarenboven bijzonder knap uitgevoerd. Maar toch: ik ben er nu vier keer geweest, terwijl de zon scheen en terwijl het regende, alleen en met z'n tweeën, op zaterdag, zondag en doordeweeks, en telkens groeide in mij de ergernis. Dat kan natuurlijk aan mij liggen, maar ik denk dat er meer over te zeggen valt. Dit project van Mecanoo wordt gezien als een model voor een nieuw type tuinwijk. Voordat hiermee nu via de VINEX-operatie de laatste open plekken in Nederland worden volgebouwd, is de vraag gerechtvaardigd of de Ringvaartplasbuurt ruimte biedt voor de nieuwe stedelijkheid die zich in de gebieden tussen de steden ontwikkelt. Anders dreigt een herhaling van wat in de jaren zeventig en tachtig is gebeurd met de woonervengolf die overal in ons land haar sporen naliet.
Die nieuwe stedelijkheid wordt in sociaal-cultureel opzicht gekenmerkt door een toenemende diversiteit in levenswijze, huishoudenssamenstelling, herkomst, afkomst, leeftijd en maatschappelijk perspectief. Het onderscheid dat voorheen bestond tussen het heterogene stadscentrum en de homogene buitenwijk gaat steeds minder op. Dat betekent niet dat er tussen de stadsdelen geen verschillen in stedelijkheid meer zouden bestaan. Waar sprake is van een homogenisering op dit punt, zou men er zelfs naar moeten streven deze verschillen te vergroten. Het bezwaar echter van de woonervenwijken, dat zich steeds sterker laat voelen, is dat daar geen ruimte is voor het verschil. Aan het ontwerp ervan ligt impliciet het huishouden van de wasmiddelenreclame ten grondslag: het Dreft-gezin. Dat gezin is niet enkel standaard, het is ook succesvol en gelukkig. Onder de oppervlakte van deze wijken, achter de lamellen en in de spreekkamers van huisartsen en maatschappelijk werkers, knarst het succes en barst het geluk, als we een recente reportage uit groeistad Houten mogen geloven.2 Dat ligt voor een deel aan die woonerven, maar de stedenbouwkundige opzet en de architectonische uitwerking daarvan roept wel de vraag op, of men daar ook anders kan zijn.
Etalage
Precies die vraag bekruipt me bij mijn bezoeken aan de Ringvaartplasbuurt. De woonerven zijn weliswaar vervangen door straten en woonpaden, maar voor het overige suggereert ook hier de stedenbouwkundige opzet een homogeniteit die al snel gaat wringen, terwijl de gehele architectuur niet alleen geluk en succes uitstraalt, maar de bewoners ook dwingt dat permanent te etaleren. De sociale dwang van de open gordijnen, die door buitenlandse bezoekers vaak voor openheid wordt aangezien, is hier tot het uiterste gedreven. Dat komt vooral omdat een model van strokenverkaveling is gekozen, waarin de achtertuinen aan het woonpad liggen. Dat levert een bizar contrast op tussen de gesloten, anonieme en van elkaar gescheiden ontsluitingen van de woningen aan de ene kant en het volstrekte gebrek aan privacy aan de andere kant. Het probleem van de woonerven was, dat daar de openbare ruimte werd geprivatiseerd en tot huiskamer van de buurt gemaakt. In het project van Mecanoo zien we het omgekeerde: de privéruimte wordt gebruikt om de openbare ruimte een spannende vorm te geven. Hoe bizar dit uitwerkt, valt te zien aan de ‘privacyschermen’ tussen de woningen die de bewoners afschermen van de directe buren, terwijl ze tussen die schermen zijn blootgesteld aan de blikken van elke voorbijganger. De keuze voor deze wijze van strokenverkaveling ontgaat me volledig. Vooral omdat Mecanoo in vorige projecten (Groothandelsmarkt, Almere) geprobeerd heeft aan het hier gecreëerde probleem te ontsnappen door bijvoorbeeld de woningen met voortuinen aan de openbare ruimte te situeren.
Plantsoen of buurttuin
Mijn tweede bezwaar betreft de schaal waarop een aantal elementen is vormgegeven. Door de keuze voor de verkaveling wordt een nieuw niveau gecreëerd tussen stedenbouw en architectuur: de buurt. Die buurt is tegelijk te groot en te klein. Binnen de uitgangspunten en de ruimtelijke aanleidingen van het plan voor Prinsenland, zijn de woonpaden van Mecanoo hier en daar heel goed denkbaar. In deze hoeveelheid bij elkaar raken ze in een ruimtelijk (en wie weet sociaal) isolement. Op die manier worden de aanleidingen die het stedebouwkundig plan biedt genegeerd. De vormgeving van de thema's in de plantsoenen vraagt daarentegen om een veel grotere ruimte dan beschikbaar was. Het zijn nu inderdaad ‘tuinen’ geworden, voornamelijk decoratief en alleen geschikt voor het spel van jonge kinderen.
Het bovenstaande klinkt wellicht knorrig en misschien is een binnenstadsbewoner ook niet de meest geschikte auteur voor een bespreking van een nieuwe tuinwijk. Maar wat ik
mis, is het soort stedelijkheid dat men wel vindt in oudere villa- en middenstandswijken. De lanen, straten en gevels getuigen daar niet alleen van geluk, maar ook van kleine menselijke drama's, van geboorte en van sterven, van jeugd en van ouderdom, van succes en van falen, van gezondheid en van ziekte. Die gevels etaleren dat niet, ze maken eerder duidelijk dat ze iets verbergen, of liever: geborgen houden. Misschien heeft de architectuur van Mecanoo ook dat vermogen, maar ik twijfel daaraan. Wat ik mis, is een zekere weerbarstigheid, een verzet tegen al die witte ganzen achter de vensters die de Nederlandse nieuwbouwwijk zo'n vrolijk aanzien geven.
Publikatie van de foto's is geschied met medewerking van Domus. Hoewel deze tekst volledig voor de verantwoordelijkheid komt van de auteur, had deze niet geschreven kunnen worden zonder de talloze discussies met mijn compagnon Gerard Anderiesen.
NOTEN - 1) Frits Palmboom ‘De geschiedenis van de stad van morgen’ in: Anne-Mie Devolder (red) De Alexanderpolder. Waar de stad verder gaat. Ontmerpopgaven air, 1993, pag. 34-45. 2) Matt Dings ‘Het geluk van de gruttoweide, kleine sociologie van het woonerf in: HP-De Tijd 9 april 1993, pag. 66-71.