Het vorige maand opgeleverde plan Hoptille was in 1975 een opdracht van het gemeentelijk woningbedrijf. In de Bijlmer was het één van de eerste projecten waar inspraak werd toegepast. Het groepje toekomstige bewoners, waaronder een aantal die reeds een flat in de Bijlmer bewoonden, had een voorspelbaar grote voorkeur voor laagbouw en kleinschaligheid met een bijzondere wens voor een mogelijkheid tot sociale controle in de openbare ruimtes en ontsluitingen. Rijnboutt zag hierin een welkome aanleiding om de in het bestemmingsplan voorgeschreven bebouwingshoogte van tien lagen op te splitsen in tweemaal vijf bouwlagen met behoud van de zelfde dichtheid. De twee maal vijf lagen werden eenvoudig tot één lange muur aanééngesmeed als 'scherm' tegen de nabij gelegen 'onbarmhartige' Bijlmerhoogbouw met immense open tussenruimtes. Aan de zuid-westzijde van deze 'muur' kon zo beschut gelegen kleinschalige laagbouw komen.
Het plan 'Hoptille' beslaat een lange strook grond - een gewezen grasveld - tussen een verhoogd gelegen weg en de genoemde flats. Tegen de weg ligt een parkeergarage van twee verdiepingen; één verdieping op wegniveau en één op voetgangersniveau. Net als het muur gebouw dient de parkeergarage als scherm voor de laagbouw, in dit geval tegen de doorgaande weg. Tevens maakt hij volgens de aloude Bijlmerfilosofie autoverkeer in het wijkje overbodig. Een feit is wel dat de kwantiteit van de 'beschermende' bebouwing in de vorm van de muur en de parkeergarage die van de betrekkelijk geringe hoeveelheid laagbouw ruimschoots overtreft.
In de muur zelf zijn voor het eerst in de Bijlmer meerdere woonvormen sterk geïntegreerd: gezinnen, jongerenhuisvesting (zelfstandig en in clusters), centraal wonen groepen en bejaarden. Hiervoor was binnen de 'muur' een structuur met vele invulmogelijkheden noodzakelijk. Dit werd opgelost door het hanteren van twee verschillende traveematen, afgeleid van de voorgeschreven minima: 3.60 meter aan de noordoostgevel in verband met de hoofdzakelijk aan deze zijde gesitueerde jongereneenheden en 4.80 meter aan de zuidwestgevel als traveemaat voor de vier- en vijfkamerwoning die hier de
hoofdmoot vormen. Drie traveeën aan de zuidwestgevel komen dus overeen met vier traveeën aan de noordoostgevel. Daar deze qua maatvoering efficiënte scheiding in twee traveeën moeilijk in gietbouw te realiseren zou zijn werd voor de muur heel nadrukkelijk gekozen voor elementenbouw.
Alleen op de begane grond en de eerste verdieping lopen de centraal wonen eenheden en de bejaarden- en gezinswoningen over de hele diepte van het gebouw. In deze woningen worden de traveeverschillen overbrugd in de centraal in de langwerpige plattegrond gelegen gang/ overloop gedeelten welke daardoor nogal eens worden opgezadeld met meerdere hoeken en nissen. Op de tweede verdieping wordt het traveeverschil opgevangen door de centrale ontsluiting in de vorm van een over de hele lengte van het 300 meter lange bouwblok lopende gang (sociale controle). Op de derde verdieping worden de aan beide gevels gelegen jongereneenheden gedeeltelijk gescheiden door een ontsluiting, gedeeltelijk lopen zij tot 'rug aan rug' door. De vierde verdieping (met schuin dak) beslaat alleen de noordoostelijke helft van het bouwblok. De centrale gang op de tweede verdieping ontvangt wat daglicht via de kleine vides die een verbinding vormen met de van een lichtstraat voorziene ontsluitingen op de derde verdieping. Het grote nadeel van de centrale ontsluiting is dat de woonlagen van de maisonettes op de eerste etage uitsluitend bereikbaar zijn via de inpandige trap vanaf hun entree op de tweede vedieping, waar de kinderkamers zijn gelegen. Dit wat betreft het inwendige van het muurgebouw.
Het uiterlijk van de muur is niet alleen opvallend door de specifieke vorm; ook de gevelbehandeling is ongebruikelijk. Het merkwaardigst is hierbij het schizofreen aandoende verschil tussen de voor- en de achtergevel van het langgerekte gebouw. De noordoostgevel is glad en strak opgetrokken in een grauwe baksteen met bovenop de vijfde bouwlaag een - vanaf de straat nauwelijks zichtbaar - flauw hellend pannendak. De zuidwestgevel daarentegen heeft een knalrode baksteen met felblauwe kozijnen, is maar vier bouwlagen hoog en wordt per travee geleed door middel van bijna gevelhoge 'schaamschotten' van prefab beton. De achtergrond van dit alles: het plastisch uitdrukken van de 'warme' zonnige zijde ten opzichte van de 'koude' minder met zon bedeelde gevel, één van de thema's die regelmatig terugkeren in het omvangrijke oeuvre van Rijnboutt.
De muur dient als scherm tegen de als negatief ervaren 'ongenaakbare' hoogbouw (11 verdiepingen) maar vormt tegelijkertijd ook een visuele barrière voor de wel 'scherm' heeft deze noordoostgevel een vlak, besloten karakter. De indeling van de gevel staat in relatie met de structuur van de erachter liggende ruimten. De verscheidenheid van deze ruimten is echter zo groot (verschillende woningtypen, trappenhuizen, bergingen) dat de exacte relatie alleen met de tekening in de hand te bevatten is. Wel zijn in de gevel duidelijk de regelmaat en de symmetrie in het geheel te herkennen. De band lage, langgerekte kozijnen van de bovenste verdieping is als een soort in de gevel opgenomen 'kroonlijst' en subtiele vorm van gevelbeëindiging. De twee onderdoorgangen in het langgerekte gebouw zouden in de noordoostgevel nauwelijks opvallen als ze niet waren gemarkeerd door aan weerszijden uit het gevelvlak springende transformatorruimten. Loop je zo'n poort-achtige onderdoorgang door dan worden de twee gezichten van het gebouw in alle extremiteit duidelijk. Eerst wordt alle aandacht getrokken naar de in de Bijlmer-omgeving totaal onverwacht kleinschalig laagbouw aan deze zijde van de muur. Maar zodra je je concentreert op de gevel van het gebouw waar je net onderdoor komt is de eindeloze reeks aan de gevel hangende schotten het meest in het oog springend. Enig overzicht op de gevelindeling is door deze 'zware geleding' pas op wat afstand te krijgen. Opvallend zijn dan behalve de harde kleuren rood en blauw en de 'schotten' de eveneens betonnen balkons op de eerste en derde verdieping, de met een roze 'boog' beschilderde houten ketelhuizen bovenop het gebouw ter accentuering van de onderdoorgangen en achter deze ketelhuizen, vanaf de begane grond nog net zichtbaar, de terugliggende knalblauwe houten pui van de alleen op de noord-oost helft van het gebouw gelegen vierde verdieping (vijfde bouwlaag). Verder is het aan deze 'warme' kant veel duidelijker dat het langgerekte gebouw een lichte knik heeft. Deze knik wordt hier trappenhuis met liftschacht dat door middel van een loopbrug met de centrale gang op de tweede verdieping van de muur wordt verbonden. Dit 'extra' trappenhuis met lift (mogelijk door het goedkope seriematig bouwen van de woningen), het enige stijgpunt aan deze kant, fungeert als visueel scharnier op de symmetrie-as van de muur. Symmetrie is ook één van de thema's in het werk van Kees Rijnboutt. De knik in het gebouw hangt samen met de knik in een zwaar leidingtracee dat er vlak langs loopt. Maar dat de knik in het gebouw ook samenvalt met de symmetrie-as is dus geen toeval.
De woningen worden ontsloten door straatjes met een minimale breedte. Om dit wat te compenseren zijn de gevels in het middelste (donkerste) gedeelte opgetrokken uit lichte breukkalkzandsteen. De straatgevels hebben alle een rechte beëindiging en een plat dak. De tuingevels hebben - weer in verband met de bezonning - een schuine beëindiging met pannen. Opvallend zijn de kozijnen die de op zich al niet grote ramen onderverdelen in meerdere kleine ruitjes om de kleinschaligheid te benadrukken maar die dermate strak en helder gekleurd zijn uitgevoerd dat de betiteling 'echt kneuterig' toch ook niet op z'n plaats is.
'Hoptille' is in z'n geheel een merkwaardige eend in de Bijlmer-bijt. Door de opvallende bouwvorm en het nadrukkelijke kleurgebruik wijkt het project duidelijk af van de omgeving. Het staat niet los van die omgeving maar reageert er op. Rijnboutt is van mening dat het door sociologen geconstateerde gebrek aan identificatiemogelijkheden met woning en woonomgeving niet kan worden opgelost door middel van schuine kapjes of woonerven. Hij signaleert een gebrek aan bevredigende symbolen in de gebouwde omgeving en een vraag naar steeds grotere privé-ruimten in de vorm van huis en tuin of huis en dakterras. Als je geen publieke ruimte willt verliezen kan dit laatste volgens hem alleen maar worden opgelost door het bouwen in grote dichtheden. De collectieve ruimten worden dan immers zo intensief mogelijk gebruikt. De plaats van de woning ten opzichte van de publieke ruimte moet volgens Rijnboutt dan uitdrukking geven aan de betekenis van het individu voor de samenleving. Dit betekent dat de individuele woning zijn karakter eerder ontleent aan zijn plaats in een groter verband, dan dat een woongebouw of -omgeving zijn waarde ontleent aan de bijzondere waarde van de individuele woning. De muur is, evenals het plan 'Gerdesiaweg' zo'n groter verband met een symboolwaarde.
Gerdesiaweg
Het plan 'Gerdesiaweg' is een verdichtingsplan in de ware zin van het woord. Het bouwterrein op de hoek van de kruising van de Willem Ruyslaan en het oorspronkelijke tracee van de Gerdesiaweg was in het wederopbouwplan van Rotterdam aangemerkt als een groot groengebied. Maar de politieke en stedebouwkundige koerswijziging van de Maasstad en de aanleg van de metro-oostlijn legden het terrein letterlijk en figuurlijk open voor verdichtingsbouw. De nu bijna afgebouwde metro-oostlijn kwam onder de Gerdesiaweg maar de Gerdesiaweg zelf moest ter hoogte van het groengebied een slinger maken in verband met een metrostation bovenop de buis. Het groengebied was dus al geen groengebied meer toen de te plegen verdichtingsbouw mooi aan de nieuwe kronkel in de Gerdesiaweg kon worden gepland. Rijnboutt had in opdracht van het gemeentelijk woningbedrijf juist een zestal vier verdiepingen hoge woonblokken in het gebied geprojecteerd — drie langs het nieuwe wegtracee en drie als afronding van de ongestructureerde bebouwing langs het oude wegtracee — toen hij in het kader van de bijstelling van het woningbouwprogramma ten behoeve van jongerenhuisvesting werd gevraagd om naast de 235 woningwetwoningen ook nog eens een vijftigtal HVAT-eenheden in het project op te nemen. Van de nood een deugd makend besloot de architect dit aanvullend programma- onderdeel als een brug bovenop twee bouwblokken, die evenwijdig aan de nieuwe weg zouden komen te plaatsen waardoor er een soort poortgebouw ontstond. Problematisch wat betreft de geluidbelasting maar wel een gebouw met symboliek dat het niet hoeft af te leggen tegen het naastgelegen, tot voor kort haar omgeving dominerende flatgebouw van tien verdiepingen.
Het inmiddels in de opleveringsfase aangelande project is van alle kanten een sterke blikvanger: knalgele en hardrode baksteen afgewisseld met - wederom - blauwe kozijnen en als oren uit de strakke gevels hangende, taps toelopende gele houten erkers met boven de vensters roze geschilderde boogjes willen in de nuchtere 'bakerstad' van het functionalisme wel opvallen.
De Willem Ruyslaan afkomend wordt het beeld van de geleidelijk afbuigende straat mooi begeleid door elkaar als een serie coulissen opéénvolgende nieuwbouwblokken of gedeelten daarvan. Denkbeeldig de nog niet bestrate Gerdesiaweg oprijdend ga je tussen twee over de trottoirs en fietspaden heen gebouwde bouwblokken door waarna je op een soort groot binnenhof komt, dat ware er geen doorgaande weg, een prachtige, rustige en besloten publieke verblijfsruimte zou zijn. Maar ja, de weg was nou eenmaal uitgangspunt en dat kun je nadat je er een poortgebouw overheen hebt gebouwd moeilijk terugdraaien. De hier misschien wat te poëtisch 'binnenh o f genoemde ruimte wordt gedomineerd door het zes bouwlagen hoge blok met poort waardoor de weg het omsloten gebied weer verlaat. Een vluchtige blik vanaf die doorgaande weg maakt duidelijk dat de koele, besloten, van hardblauwe kozijnen voorziene achtergevel aan de linkerkant het slecht met de zon heeft getroffen terwijl die aan de rechterkant er met haar vrolijke gele erkertjes warmpjes bijligt; het zelfde principe als bij de muur van 'Hoptille' met 'warme' en 'koude' gevels. De poort eenmaal onderdoor weer achterom kijkend verbaast de monumentaliteit van het poortgebouw dat van deze kant veel meer op een grote flat met een bescheiden onderdoorgang lijkt. Maar wat voor een flat, met een rood en gele gevel die symmetrisch over een hoogte van vier van de zes bouwlagen en een breedte van twee woningen haarscherp is 'uitgesneden' alsof er twee 'lades' van acht woningen uit het bouwlichaam zijn getrokken. In de gapende 'uitsnedes' kunnen de iele balkonnetjes die er hangen de monumentaliteit alleen maar accentueren. Aan deze kant van het complex valt ook pas goed op hoe groot de afstand is van het bouwblok op en om de Gerdesiaweg en de losse bouwblokken met dezelfde vormen en kleuren die aan de overzijde van het braakliggende metrotracee de onsamenhangende bebouwing daar 'afdichten'. De keuze voor dezelfde uiterlijke kenmerken voor de gebouwen daar is uiterst ongelukkig omdat beide bonte bouwmassa's vrolijk naar elkaar staan te lonken over het vroegere weg- nu metrotracee dat, alle subtiel ingevoegde verdichtingsbouw ten spijt, nu alleen maar meer opvalt als een onbebouwde en ongestructureerde Testruimte. Aan beide zijden sluiten de nieuwe bouwmassa's namelijk heel zorgvuldig aan op de bestaande, op het oog willekeurig in de ruimte geplaatste gebouwen en brengen daarmee wat meer structuur in het gebied. Maar het gebied tussen de 'structuurbrengende' gebouwen, dat niet bebouwd mocht worden lijkt wel buiten beschouwing gebleven.
De gele houten erkers steken evenals de prefab betonnen balkonnetjes als 'opgespelde' elementen uit de zo strak mogelijk gehouden bouwmassa. Zijn de roze boogjes boven de vensters in de erkers een citaat? 'Neen, pure decoratie.' Deze 'decoratie' moet dan gezien worden in het licht van het streven van Rijnboutt cs. om een nog niet gangbare 'verfijning' aan te brengen in de detaillering van de sociale woningbouw. Het poedercoaten in plaats van verzinken van balustrades is hier een voorbeeld van. 'En als we al citeren heeft dat geen andere betekenis dan onze verbondenheid te illustreren aan de traditie, of die ons nu verbindt met Palladio, Ledoux, Taut of Venturi.' De financiële middelen voor deze 'verfijningen' moeten komen uit de besparingen van grote uitgekiende bouwstromen met een ver doorgevoerde standarisatie in woningtypen en materiaalgebruik (grote series prefab elementen).
In het plan 'Gerdesiaweg' komen naast de HVAT-eenheden 3-, 4-, 5- en de 6-kamerwoningen voor maar dit zijn allemaal variaties met dezelfde standaardruimten: een centraal gelegen natte kern met toilet, badcel en individuele cv-ketel, een woon-/eetkamer met in haar verlengde een open keuken (bij elkaar enigszins een 'doorzon-pijpela' van meer dan twaalf meter diep) en, afhankelijk van het type, om de centraal in de gebouwen gelegen trappehuizen heen een aantal slaapkamers. Natuurlijk zijn er ook enkele plattegronden die afwijken van de standaardtypes. Dit blijft echter beperkt tot de veertien zeskamerwoningen (maisonnettes op de begane grond met een inpandige trap), twee rolstoelwoningen en de woningen die liggen op het ontmoetingspunt van twee in een 'T' samenkomende bouwblokken. Dit alles geldt zowel voor het grote bouwlichaam op en om de Gerdesiaweg als voor de qua structuur identieke 'losse' bouwblokken.
De één- en tweepersoonseenheden liggen op tien stuks na allemaal op de bovenste twee etages van het poortgebouw. Zij hebben in verband met de hoogte als enige de beschikking over een lift (die niet stopt op de ondergelegen verdiepingen). Een gang over de hele lengte van het gebouw met een hoogte van twee verdiepingen, bekroond met een lichtstraat vormt defraaie gemeenschappelijke ontsluitingen van de aan weerszijden gelegen eenheden op de vierde verdieping. Vanuit deze gang leiden verscheidene trappen naar een soort binnengalerij langs de woningen aan de ene gevel van de vijfde verdieping. Hier vandaan maken luchtbruggetjes door de vide van de gang de aan de andere gevel gelegen eenheden bereikbaar. De overige één- en tweekamerwoningen liggen op de tweede en derde verdieping, precies boven de doorgang van de weg. Voor het hele project werden afhankelijk van de berekende geluidbelasting isolerende voorzieningen aangebracht in de vorm van zelfontworpen suskasten (ventilatie) al dan niet aangevuld met isolatieglas van verschillend 'kaliber' (soms drie ruiten dik). Hiervoor was een speciale subsidie beschikbaar. De gevelindeling heeft net als bij de 'muur' van Hoptille een wat ondoorzichtige relatie met de erachter liggende ruimten. De gele houten erkers duiden op een gezinswoning met uitzondering van de bovenste bouwlaag waar de erkers in verband met de gevelbeëindiging zijn weggelaten. De maisonnettes zijn herkenbaar aan afwijkende kleine vensters op de begane grond waar eveneens geen erkers worden toegepast. De HVAT-eenheden zijn alleen voor ingewijden door hun wat andere, kleinere balkons te lokaliseren. De woningen met een van de 'standaard' afwijkende plattegrond, op het ontmoetingspunt van twee bouwblokken, vallen duidelijk op door een 'uitsnede' in de gevel al zijn deze 'uitsnedes' niet altijd zo monumentaal als die in het poortgebouw.
De twee hier besproken recent gerealiseerde verdichtingsprojecten in Amsterdam en Rotterdam hebben duidelijkeovereenkomsten: een dominerende structuur als drager van gedifferentieerde woonvormen, een verwante detaillering en in beide gevallen een nadrukkelijkkleurgebruik. Uit alle twee de projecten spreekt een duidelijke voorkeur voor het bouwen in hoge dichtheden en in sprekende bouwmassa's. 'Ik ben een woningbouwer ofschoon ikzo nu en dan ookwel eenswatanders bouwen ik ben architect', aldus Kees Riinboutt die zich bij voorkeur bezig houdt met wat hij het 'uitdrukking geven aan de culturele en maatschappelijke hoofdstroom' noemt. De bouwtechnieken en voorschriften, spelregels en budgetteringen aanvaart hij als gegevenheden: 'Ik beklaag mij niet over de ingrediënten die in mijn keuken zijn'. Binnen de beperkingen van die ingrediënten en de betreffende bouwlocaties komt Rijnboutt tot opmerkelijke, eigenzinnige resultaten: een 'muur' en een 'poort' als bouwmassa's waar je wel onderdoor maar niet omheen kunt.