Bij een terugblik op wat de negen sprekers te berde hebben gebracht tijdens de druk bezochte avonden, valt op hoezeer men langs elkaar heen werkt. Een hardop gevoerde discussie over de toekomst van de Nederlandse architectuur ontbreekt. Iedereen beheert zijn winkeltje - de sprekers met succes - en zoals het goede kruideniers betaamt, houdt men elkaar scherp in de gaten maar doet tegenover de buitenwereld alsof de anderen lucht zijn. Ook bleek weer dat veel architecten ijdele mensen zijn, zeer overtuigd van eigen kwaliteiten. De kroon spanden P. Hammel en C. Dam. Zij deden niets anders dan zichzelf afficheren als snelle jongens die uit de losse pols leuke dingen creëren: elk theoretisch kader ontbrak, er bleek weinig van kritische reflectie op het eigen werk. Daarbij vestigde C. Dam een absoluut record door tussen acht uur en half elf er duizend dia's van eigen werk doorheen te jagen.
Van de opzet van de organisatoren om een discussie uit te lokken over 'de stad' en 'de opleiding' is weinig terechtgekomen. De meeste sprekers gingen met die thema's om zoals W. Quist deed: deze begon zijn verhaal met de mededeling het niet over de stad te hebben - 'mijn gedachten daarover zijn niet zo consistent' - en ook niet over het onderwijs: 'Daar ben ik al een hele tijd uit'. Waren het dan vervelende avonden? Zeker niet, want veel werk van Nederlandse architecten is de moeite van het bekijken waard. En al ontbrak elke dialoog, met genoeg prikkelende uitspraken en doordenkertjes kon de toehoorder zijn voordeel doen. Maar het zou nuttig zijn als in het vervolg Hoogstads advies werd opgevolgd: 'Architecten zouden hun opvattingen moeten illustreren met het werk van anderen'. Minder egotripperij en meer kruisbestuiving.
Als we al het besprokene op een rij zetten, blijkt dat tal van problemen zijn aangesneden. Om een indruk te geven van de diversiteit, volgt hier een beknopt overzicht. J. Hoogstad kwam met een doortimmerd betoog over ruimte en beweging, zoals dat ook in het maartnummer van dit blad aan de orde is geweest. Zijn streven is gericht op het ontwikkelen van een architectuurwetenschap, waarin cijfermatige objectiviteit ten grondslag ligt aan argumentatie en discussie. De functionele, sociale, technische en historische implicaties hebben hun eigen plaats binnen het domein van de architectuur, erkent Hoogstad, 'maar ze bezitten geen van alle voldoende inherente waarden, om daar een architectuurtheorie mee op te bouwen die de eigenschap heeft de grote verscheidenheid van begrippen aan elkaar te relateren'.
C. Weeber plaatste kritische kanttekeningen bij 'het coryfeeëndom', dat in het onderwijs een grote rol speelt. 'Het belemmert je het vak te leren, want het gros moet dadelijk gewoon in de praktijk bouwen. Ik denk dat er een trauma leeft dat de meesten geen coryfee worden'. Er zou meer nadruk moeten worden gelegd op de vakmatige kanten van het ontwerpen - 'de recepten' — dan op 'hyperindividuele uitingen' van talent. Wat hij vervolgens vertelde over zijn woningbouwplannen paste binnen het kader van recepten en handboeken: zijn plattegronden bleken steeds meer gestandaardiseerd, en bestudering van de bouw van de jaren zestig inspireerde hem tot een industriële aanpak die sneller en goedkoper zou kunnen zijn. 'Het moet afgelopen zijn met metselen'.
F. van Gooi had geen duidelijke thema's in zijn presentatie, maar een 'puur egocentrische benadering' waaruit wel duidelijke en doordachte opvattingen spraken. Enkele citaten: 'Dooreen onmatige behandeling van de openbare ruimte, zoals in voetgangersgebieden, is het stedelijk beeld om zeep geholpen'.
'De vervlechting van de ruimtes binnen en buiten, gebouwen die dan weer in gesprek zijn met hun buurman, dat is niet goed. Er moet ruimte zijn voor een vrije waarneming'.
Gebouwen zijn voor Van Gooi zelfstandige objecten die de structuur van de stad volgen maar tegelijk vormen, waarbij de gevels een eigen rol spelen. Gevels hoeven niet per se het interieur te laten zien. Hij dreef de spot met 'gebouwen die op elkaar rijmen als sinterklaasversjes'. Architectuur van een heel ander karakter toonde P. Hammel. Maar tot duidelijke uitspraken kwam hij niet, behalve dan dat, omdat er te veel architecten zijn, in het kader van de grote ombuigingen één of meer opleidingsinstituten moeten worden opgeheven. Borreltafelpraat.
R. Koolhaas stelde over de stand van zaken binnen de architectuur: 'De tragiek is dat verschillende visies een eigen leven leiden, voortwoekeren en niet meer in staat zijn tot een onderlinge verstandhouding'. Hij zag als taak het tot stand brengen van een nieuwe vorm van samenhang door juist het afzonderlijke karakter van de onderdelen te benadrukken. Kennis van de geschiedenis van de architectuur in het algemeen en van de geschiedenis van de bouwlocatie in het bijzonder bleken bij hem een richtinggevende rol te spelen. Daarbij bekent hij zichzelf tot het 'vocabulaire'van de moderne beweging: 'Het is, alleen al statistisch, onwaarschijnlijk dat nu, na dertig jaar, dat vocabulaire zou zijn uitgeput'.
Viel bij Koolhaas tegen hoe de vele theorie werd gebruikt in de praktijk - bij het ontwerp van een flat naast de oude Rotterdamse Willemsbrug - de na hem in de serie optredende C. Dam had bij zijn vele ontwerpen juist weer erg weinig theorie. Op zijn zachtst gezegd bevreemdend was ook dat hij geen enkele aandacht besteedde aan de stadhuis- opera voor Amsterdam. Als een soort entertainer vond hij het leuk om de spanning erin te houden of nog iets van de 'Stopera'-plannen getoond zou worden. Sollend met zijn publiek draaide hij zijn diacollectie erdoorheen. Natuurlijk liggen de plannen voor het Waterlooplein heel gevoelig, maar door er in Delft niet op in te gaan liet hij een indruk achter van lafheid en arrogantie. W. Quist ging in op eisen die aan architectuur gesteld moeten worden. Naast verstaanbaarheid - 'het object maakt zelf zijn regels van z'n functioneren duidelijk' - speelt emotie voor hem een belangrijke rol: 'Waarden die te maken hebben met al het menselijk handelen'. Slechte architectuur verraadt zich door slordigheden en door de 'aanwezigheid' van de architect in het werk, aldus Quist. Hij was de enige die in zijn betoog plaats had ingeruimd voor voorbeelden uit de beeldende kunst. Hij was ook de enige die zomaar een goed woord overhad voor werk van een andere Nederlandse architect: hij prees de 'paradoxale' vormgeving van Weebers 'Peperklip'.
Tegenstrijdigheden en dubbelzinnigheden - 'heel eenvoudig, toch mystiek' - trokken de laatste tijd steeds meer zijn aandacht, vertelde hij. 'Tot hoever kun je gaan?' Veel hilariteit verwekte het tweetal J. Benthem en M. Crouwel met plaatjes van misbakken details en lorrige loodslabben naast afbeeldingen van de Concorde en de Space shuttle. Zij wilden het gebrek aan moderne techniek in de bouw aangeven. In hun eerste eigen product, een woning in Den Haag, bleek echter ook nog weinig verwezenlijkt van hun aspiraties naar hoog ontwikkelde technieken. Het huis heeft een staalskelet bekleed met aluminiumpanelen, met aan de binnenkant kalkzandsteenblokken. Het ziet er avantgardistischer uit dan het in wezen, zeker qua indeling, is. De problemen die zij direct na hun afstuderen in 1979 ondervonden als zelfstandige architecten herinneren aan Weebers kritiek op het onderwijs: te weinig technische kennis, en geen benul van bouwkosten en de organisatie van de bouwwereld.
Tot slot was H. van der Laan de enige die uitgebreid andermans werk toonde: dat van aanhangers van de Bossche school en van de grondlegger ervan: pater Hans van der Laan, een oom van spreker Hendrik van der Laan. In het aprilnummer van dit blad is al aandacht besteed aan diens theorie van matenstelsels en ruimteverhoudingen. In Delft kwam deze theorie slecht uit de verf; het publiek werd er onrustig van. Het sobere, fundamenteel filosofische betoog had dan ook een geheel andere strekking dan de meeste praatjes bij plaatjes.
Met deze korte karakteristieken zal elke spreker zich ongetwijfeld te kort voelen gedaan. Tenslotte is iedereen ruim twee uur aan het woord geweest. Toch is te verdedigen dat het overzicht nóg veel te lang is. Iederéén kan makkelijk twee uur vullen met het verkondigen van meningen: het zijn de argumenten die tellen. En aan beargumenteerde opvattingen ontbrak het nogal eens. Waarom zijn argumenten belangrijk? Omdat er dan discussie mogelijk is. Waarom is discussie belangrijk? Omdat er dan uitwisseling van kennis mogelijk is.
Uitwisseling van kennis leidt niet alleen tot verbetering van de kwaliteit van de architectuur en stedenbouw, meer onderling begrip kan ook resulteren in meer samenhang in de gebouwde omgeving en in de ontwikkeling van een traditie (samenhang door de tijd heen). Bij 'beargumenteerde opvattingen' moet niet alleen gedacht worden aan theorieën, alsof iedereen nu snel met een rond verhaal moet komen (zoals Hoogstad en Van der Laan deden). Het gaat om kritische reflectie op eigen werk om verborgen motieven tot bewustzijn te brengen (wat Quist demonstreerde). Waarom is bewustzijn belangrijk? Het leidt tot helderder en daarom humaner werk.
Vergeleken met vroeger tijden is het nu angstwekkend stil in architectenland. Niet dat er per se polemieken gevoerd moeten worden, maar het is nu zo stil dat het een kleine schok is als Quist de 'Peperklip' van Weeber aanhaalt. Het zou heel bevorderlijk zijn voor het vak als architecten elkaar niet alleen meer opstekertjes gaven, maar ook meer ongezouten kritiek leverden op elkaars werk. Want alleen maar plaatjes vullen geen gaatjes.