Het ontstaan van Louvain-la-N euve, de eerste nieuwe stad die sinds eeuwen op Belgisch grondgebied gebouwd wordt, houdt verband met de ontwikkeling van België van een unitaire staat naar een geregionaliseerde staat. In de afgelopen decennia heeft Vlaanderen zich in economisch en demografisch opzicht sterk ontwikkeld.
Hierdoor is het Vlaamse zelfbewustzijn sterk bevorderd, en dit heeft geleid tot een streven een halt toe te roepen aan een verdere uitbreiding van de invloed der Franstaligen. Deze spreekt het sterkst in Brussel, maar werd ook gevoeld in het oude universitaire centrum Leuven, waar de francofone studenten en docenten een grote rol speelden in het sociale, culturele en economische leven. Er werd om Leuven in universitaire en regeringskringen een strijd geleverd, die culmineerde tijdens de studentenacties in 1968, en zelfs leidde tot de val van de regering. Uiteindelijk viel het besluit de Leuvense universiteit op te splitsen in de Université Catholique de Louvain en de Katholieke Universiteit Leuven. De Nederlandstalige universiteit bleef gevestigd in het Vlaamse Leuven, de Franstalige moest worden verplaatst naar Wallonië en het tweetalige Brussel. Terwijl de medische faculteit werd gevestigd in de Brusselse buitenwijk St. Lambrechts- Woluwe, werden voor de andere faculteiten verschillende vestigingsplaatsen overwogen, waarbij de volgende wenselijkheden een rol speelden:
- ligging op niet te grote afstand van Brussel, waaruit een belangrijk deel van de studenten afkomstig is;
- een Franstalige omgeving ;
- een niet sterk geürbaniseerd gebied, met het oog op de grondkosten;
- bij voorkeur in een gemeente waar de P.S.C. (Parti Social Crétien) een meerderheid heeft.
Geleidelijk groeide het denkbeeld een geheel nieuwe stad te bouw en die een kader zou moeten gaan vormen voor het sociaal-culturele leven van de universiteit. Een geschikt terrein hiervoor werd tenslotte gevonden op de hoogvlakte van Lauzelle, op ca. 25 km zowel van Brussel als van Leuven. Het gemeentebestuur van Ottignies, de gemeente waarin het grootste deel van het gebied ligt, was graag bereid zijn medewerking aan de ontwikkeling van de nieuwe stad te geven. De gekozen plek biedt in verschillende opzichten gunstige vestigingsmogelijkheden. Het landschap is aantrekkelijk: een licht hellende vlakte rond het dal van een riviertje , de Malaise, aan de noordzijde begrensd door een bos van 300 ha. In de nabijheid vindt men zowel de spoorlijn als de autosnelweg van Brussel naar Namen.
De omvang van de nieuwe stad
V oor de eindfase (in het jaar 2000) wordt gerekend op ca. 14.000 studenten en een totaal inwonertal van 50.000. Deze zullen worden gevestigd op een oppervlakte van 388 ha, binnen een cirkel met een diameter van ruim 2 km. De rest van de 900 ha is beschikbaar voor groenzone (waarin het bos is opgenomen) en algemeen stedelijke bestemmingen.
De hoofdopzet is dus in overeenstemming met de ideeën van Ebenezer Howard (1) over de ideale tuinstad : een stad van beperkte omvang met het centrum binnen loopafstand, gesitueerd in een aantrekkelijke landelijke omgevingen voorzien van een groengordel. Het aantal inwoners van Louvain-la-Neuve is evenwel wat groter dan het door Howard gepropageerde aantal van 30.000, en de dichtheid is hoger (Howard wilde de oppervlakte van het stedelijk gebied op 400 ha stellen, m et een doorsnede van 2400 m.) Het aantal eengezinshuizen in Louvain-la-Neuve zal dan ook lager worden dan met de tuinstad gedachte overeenstemt. De grotere dichtheid en het hogere inwonertal van deze Belgische nieuwe stad is te verklaren uit het streven naar compactheid en een hoog voorzieningsniveau.
Het planningproces
Voor het ontwerpen van Louvain-la-Neuve is een team gevormd van architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en civiel-ingenieurs. Het bureau van de Amerikaanse architect en stedenbouwkundige Victor Gruen had een adviserende functie. Het team staat onder leiding van Prof. Raymond Lemaire.
In afwijking van hetgeen in België gebruikelijk is werd voor het gehele gebied van 900 ha de juridische techniek van de erfpacht toegepast. De Universiteit, die met Rijkssteun de grond heeft verworven , verkoopt deze niet, maar verpacht percelen aan de bouwers op langlopende pachtovereenkomsten. Voor een deel van de studentenhuisvesting, voor de woningen en voor de handelsbedrijven wordt gerekend op het particulier initiatief. Volgens de voorstanders van het erfpachtsysteem heeft dit twee belangrijke voordelen : de overheid (in casu: de Universiteit) kan de ruimtelijke ontwikkeling beter in de hand houden, en de kopers behoeven minder te investeren.
De voornaamste uitgangspunten van de stedenbouwkundige planning
Bij een stedenbouwkundig ontwerp kan men uitgaan van verschillende principes. Bij stedenbouw volgens het Charter van Athene (CIAM) valt het accent op de zg. functionele waarden, die in het algemeen leiden tot functiescheiding en grootschaligheid. Licht, lucht, groen en open ruim te zijn in deze zienswijze symbolen van de vooruitgang. Het ruim uiteen plaatsen van de gebouw en wordt een voorwaarde geacht voor de lichamelijke gezondheid. De traditionele stadsstraat en het gesloten bouwblok worden verworpen, evenals het op kleine schaal vermengen van functies.
Een andere mogelijkheid is om de traditionele , historisch gegroeide, stad als voorbeeld te nemen, met als kenmerkende eigenschappen compactheid, beslotenheid, kleinschaligheid vooral van de woonbebouwing , en integratie van functies. Dit uiteraard zonder afbreuk te doen aan moderne eisen van doelmatigheid en hygiëne, waarbij bv. een oplossing dient te worden gevonden voor het probleem van de auto in de stad. De twee hier genoemde opties komen overeen met wat Francoise Choay (2) resp. de progressistische en de culturalistische stroming in de stedenbouw heeft genoemd. Het progressisme gaat ervan uit, dat men voor onze tijd geheel nieuw e oplossingen moet ontwikkelen, zonder het bestaande als voorbeeld te nemen. Het culturalisme wil zich juist laten inspireren door de 'organisch ' gestructureerde steden uit de klassieke oudheid, de Middeleeuwen en de Italiaanse Renaissance. Dit leidt tot een conceptie van een betrekkelijk kleine, compacte stad met een alles omvattend stedelijk 'weefsel', waarbinnen verscheidenheid, onregelmatigheid en asymmetrie overheersen.
Voor Louvain-la-Neuve heeft men bewust gekozen voor een culturalistische oplossing, waarbij vooral gedacht is aan oude universiteitssteden als Oxford, Cambridge, Leiden en Leuven zelf. Lemaire is daarbij o.a. beïnvloed door zijn ervaringen met de restauratie van het Leuvense Begijnhof, dat ingericht is als woon gebied voor studenten en assistenten van de universiteit, en met zijn kleinschaligheid en gevarieerdheid een zeer aantrekkelijk geheel vormt.
De uitwerking
Het culturalistische uitgangspunt heeft geleid tot een aantal richtlijnen voor de stedenbouwkundige en architecturale vormgeving , waarvan de voornaamste zijn:
- Integratie van universiteit en stad, waarbij het stadsbeeld door een belangrijk deel, hoewel niet uitsluitend, bepaald wordt door de aanwezigheid van de
studentenbevolking en het universitaire apparaat.
- Een concentratie van bebouwing en dienstverlenende instanties in het midden van de stad, dat moet dienen als ontmoetingsplaats voor de gehele bevolking.
- Een verkeersstelsel waarbij min of meer intensief autoverkeer beperkt wordt tot een rondweg met invalswegen naar het centrum en lussen in de buitenwijken. Hierdoor kan men bestemmingen binnen de stad in de meeste gevallen vlotter te voet bereiken, terwijl elke sector toch, zij het in beperkte mate, voor de auto bereikbaar is.
- Een verkeersvrij stadscentrum , waaronder het station en een grote parkeergarage gelegen zijn. Bij het ontwikkelen van deze verkeersoplossingen heeft men gebruik gemaakt van de grote ervaring, die het buro van Gruen had opgedaan bij het 'temmen van de auto' in Amerikaanse stadscentra (3).
- Korte afstanden naar het stadscentrum en het openbaar vervoer, in overeenstemming met de compacte opzet van de stad.
- Kleinschaligheid en gevarieerdheid van bouwblokken, gebouw en en open ruimten, met enkele openbare gebouw en, zoals de bibliotheek, van grotere afmetingen.
- De opzettelijke afwisseling die in het stadsbeeld is aangebracht maakt dat een wandeling door de stad een opeenvolging geeft van wisselende indrukken en uitzichten.
- Toepassing van bouwmaterialen met warme en natuurlijke kleuren: twee soorten baksteen, lichtkleurig beton, cementbeton en cederhout.
De ontwerpers zijn ervan uitgegaan, dat de keuze van de bouwmaterialen van groot belang is in een op voetgangers afgestemde stad, waar men zich betrekkelijk langzaam voortbeweegt en de materialen op zeer korte afstand ziet. Per buurt moet er een bepaalde eenheid zijn zonder overdonderende effecten. Voor de smalle straatjes van de binnenstad werden de kleuren van de bij de eerste bouw w erken toegepaste leisteen ervaren als te somber en te hard. Daarom heeft de industrie speciaal voor deze stad een nieuwe lei van klein formaat en met een lichtbruine kleur ontwikkeld.
- Het laten doordringen van het groen tot diep in de stad, met dichtbij het stadshart een park van 2 ha. Een zekere aanpassing van de verkaveling en de bebouwing aan het bestaande bodem reliëf, zodat dit beter uitkomt, en de gebouw en een meer karakteristieke ligging hebben.
- Behoud van bestaande elementen in het landschap, zoals beplantingen en enige oude boerderijen, die een eigentijdse bestemming krijgen.
- Aanhouden van de in deze streek gebruikelijke dakhelling van 40°, waardoor de 'eenheid in verscheidenheid' van de bebouwing bevorderd wordt.
- Toepassing van complexe bouwblokken op een aantal punten, waarbij flats van verschillende omvang, studentenhuisvesting, restaurants en winkels gecombineerd worden.
- Een zekere flexibiliteit in het richtplan voor de stad, zodat mettertijd bepaalde aanpassingen plaats kunnen vinden.
Woningdifferentiatie
Wat de woningen betreft, kan men drie categorieën onderscheiden, t.w .:
- Eengezinshuizen. Deze zijn aaneengesloten gebouwd, m et een dichtheid van 42 woningen per hectare. Zij zullen 10% van het totale woningbestand omvatten. Alleenstaande villa 's zijn niet toegestaan.
- Gemeenschapswoningen in maximaal twee verdiepingen met een dichtheid van 116 w/ha. Hun aandeel zal 55% bedragen. Het is de bedoeling deze woningen te 'individualiseren ' d.m .v. terrassen.
- Collectieve hoogbouwblokken in 4 a 7 verdiepingen, met een dichtheid van 210 w/ha. Deze zullen 35% van het totale woningaantal uitmaken.
Gezien de massale voorkeur van de Belgische bevolking voor het eengezinshuis, is het voor m ij de vraag of dit wel een gunstige woning differentiatie is (4). Bij handhaving van de zeer compacte bebouwing in het centrum had men in de buitenwijken heel goed een veel groter aantal eengezinsrijenhuizen kunnen toepassen, zonder dat daardoor de loopafstanden binnen de stad veel groter hadden behoeven te worden. En aan het voorbeeld van de oude, betrekkelijk kleine universiteitssteden kan m en toch ook geen hoogbouw van 4 tot 7 verdiepingen ontlenen. In dit opzicht zijn de ontwerpers dus weinig consequent geweest.
De structuur van het geheel
Een goed ontwikkelde stad vormt een totaliteit, die meer is dan de som van de onderdelen. Men kan de structuur van Louvain-la-Neuve vergelijken met een klavervier, met het centrum op het punt waar de vier stelen samenkomen.
De voornaamste universitaire gebouw en liggen niet ver van het centrum der stad. Het sterkst met het stadshart verbonden zijn de gebouwen van de humane wetenschappen, die zich groeperen rond de centrale bibliotheek, aan de Westkant. Aan de andere zijde van het stedelijk centrum vindt men de faculteiten van de exacte en toegepaste (natuur)wetenschappen. Hun wat meer excentrische ligging houdt verband met het reserveren van ruimte voor uitbreidingen en met het industriële karakter van sommige gespecialiseerde gebouw en, zoals laboratoria.
Terwijl de aanpassing van de wegenstructuur en de verkaveling aan het terrein heeft geleid tot vele flauwe bochten is de hoofd structuur met zijn klaverblad- of molenwiekvorm toch duidelijk voor wie hem eenmaal begrepen heeft. De oriëntering in de buitenwijken zal waarschijnlijk wat moeilijker zijn, maar gezien de beperkte omvang van deze wijken en de specifieke ligging van gebouwen en woonblokken toch geen al te grote moeilijkheden bieden.
Besluit
Louvain-la-Neuve kan, zoals uit het voorgaande blijkt, dienen als een schoolvoorbeeld van culturalistische stedenbouw . De meeste bezoekers die deze nieuwe stad benaderen met een onbevooroordeelde instelling zullen waarschijnlijk op dezelfde wijze reageren als Bullhorst, die omschreef:
'Louvain-la-Neuve vertoont een duidelijke structuur die niet achtereen tekentafel bedacht is, maar ingevuld in de bestaande topografie. Daardoor doet de stad organisch gegroeid aan m et een boeiend ruimtelijk contrast van smal en wijd en hoog en laag... Overal geeft de bebouwing een hoge mate van beslotenheid aan de buitenruimte... De oude kwaliteiten zijn hier met eigentijdse middelen opnieuw ontdekt... Louvain-la-Neuve is nu al een verademing als eigentijds voorbeeld van leefbare volkomen op de mens afgestemde stedenbouw .' (5)
We kunnen hierbij aantekenen, dat de vormgeving in Louvain-la-Neuve over het algemeen in overeenstemming is met psychologisch inzicht aangaande de voorkeur voor afwisselende, kleinschalige structuren en bouwmaterialen die 'zacht' en 'warm ' aandoen. Evenwel is, o.m . door Lombaerde (6), opgemerkt dat men zo'n perceptieve benadering ook kan zien als een formalisme op theoretisch niveau, een romantische instelling waarbij dieper sociologisch inzicht ontbreekt. Een min of meer definitief oordeel over de mate waarin deze nieuwe stad als ruimtelijk kader voor een stedelijke samenleving geslaagd is zal pas mogelijk zijn als Louvain- la-Neuve langer bestaat en onderzocht kan worden hoe het sociale en culturele leven er zich op langere termijn ontwikkelt.
Inmiddels is het interessant om te zien hoe men tot stedenbouwkundige oplossingen kan kom en, die enerzijds zijn geïnspireerd op vorm en uit het verleden, maar anderzijds ook zijn gericht op de oplossing van specifiek eigentijdse problemen, zoals het temmen van de auto en het inpassen van een nieuwe stad in een waardevol landschap.