Yves Bruiner ontwerpt deel Museumpark en tuinen Europees Octrooibureau

Door David Louwerse en Marijke Prins - Enkele maanden geleden won het architectenduo Neutelings/ Roodbeen (zie de Architect nr.2 1990) de prijsvraag voor Het nieuwe hoofdkantoor van het Europese Octrooibureau in Leidschendam. In dit spectaculaire ontwerp vormt de buitenruimte een integraal onderdeel van de architectuur. Voor de inrichting hiervan werd de jonge Franse landschapsarchitect Yves Brunier gevraagd, een snel rijzende ster aan het firmament der landschapsarchitectuur. Hij werkte eerder samen met Rem Koolhaas en Jean Nouvel. Met Isabelle Auricoste, docente aan de school in Versailles waar Brunier enkele jaren geleden afstudeerde, heeft hij een bureau in Parijs. Landschapsarchitect David Louwerse en journaliste Marijke Prins schreven een introductie op zijn werk, waarbij de ontwerpen voor het Octrooibureau en het museumpark centraal staan.

Yves Brunier komt uit een geheel andere traditie voort dan zijn Nederlandse collega’s. In Nederland is het werk van de landschapsarchitect een van de specialismen in het gevoelige spel van disciplines, die samen weer de discipline ruimtelijke ordening vormen. In Frankrijk, daarentegen, kent men geen integrale planvorming; daar heerst nog altijd het primaat van de architectuur. Dat betekent echter niet dat Nederlanders altijd in het voordeel zijn. Wanneer een Franse landschapsarchitect wordt ingeschakeld, gaat het vaak om grote opdrachten waarin hij veel vrijheid geniet. Als er al een landschapsarchitect wordt ingeschakeld, wordt van hem verwacht dat hij iets bijzonders doet. In die zin sluit de opdracht in Leidschendam aan bij de Franse praktijk. Ook heerst ten aanzien van de ruimtelijke vormgeving in Frankrijk een andere attitude. Hier gaat men uit van een conceptuele benadering, terwijl in Nederland de traditie van de landinrichting en de niet aflatende strijd tegen het water bepalend zijn voor een sterk functionele aanpak. Een aanpak die een rode draad in de ontwerpgeschiedenis van de Nederlandse landschapsarchitectuur vormt. De ommuurde tuin -een vorm die in Nederland feitelijk onbekend is- mag als de basis van de Franse landschapsarchitectuur gezien worden. In tegenstelling tot de Noord-Europese houding ten opzichte van de natuur wordt deze in Frankrijk als een vij andig gegeven beschouwd, waarbij een duidelijke polariteit bestaat tussen het landschap en de gecultiveerde tuin. Dat spreekt uit de ontwikkeling van de formele tuinkunst, van Renaissance tot Classicisme. Nog steeds is het belangrijkste uitgangspunt in de ontwerpen van Franse landschapsarchitecten dat de natuur -in welke vorm dan ook wordt gecultiveerd.

Yves Bruiner ontwerpt deel Museumpark en tuinen Europees Octrooibureau
Ontwerp voor een gedeelte van het Museumpark in Rotterdam. Onderaan de in aanbouw zijnde Kunsthal van Rem Koolhaas, rechts het Museum Boymans van Beuningen en boven het toekomstige Nederlands Architectuurinstituut van Jo Coenen.

Bruniers uitgangspunten, die bijvoorbeeld blijken uit de manier waarop hij varieert op het thema ’ommuurde tuin’, sluiten aan bij de traditie van de Franse landschapsarchitectuur. Kenmerkend zijn de zorgvuldigheid en ambachtelijkheid waarmee hij een opdracht tot in zijn details benadert. Voor de Parijse villa dall’Ava, ontworpen door Rem Koolhaas en het afgelopen jaar gereed gekomen, maakte hij een relatief bescheiden ontwerp, dat, opgenomen in de architectuur, tegelijkertijd zeer sfeer bepalend is. Voor het huis staat een roze betonnen muur met daarop een reeks piepkleine coniferen, die een verwijzing vormen naar hun grotere soortgenoten die gebruikt worden om tuinen af te scheiden. In de muur zitten Iaden die, afhankelijk van het seizoen, in- en uitgeschoven kunnen worden en met planten of bloemen gevuld. De pijlers die een deel van het huis ondersteunen, komen terug in de stokken waarmee een boom wordt gestut. Aan de rand van de tuin wordt langs houten bakken een waterloopje geleid, dat de helling van het terrein accentueert. Met kleine ingrepen wordt het huis in zijn omgeving gereflecteerd, een subtiliteit die de werkwijze van Brunier kenmerkt.

Menselijke schepping

Op uitnodiging van Rem Koolhaas maakte Yves Brunier het ontwerp voor een gedeelte van het Museumpark in Rotterdam. De verwaarloosde strook is een restant van het voormalige landgoed Hoboken en werd tot in de jaren ’60 gebruikt als evenemententerrein. Het langwerpige stuk grond vormt een essentiële schakel tussen de in aanbouw zijnde Kunsthal en het Nederlands Architectuurinstituut. Brunier deelde de strook op in vier opeenvolgende ruimten: een voorhof, een evenemententerrein, een bloementuin en een entourage voor de kunsthal. De voorhof is bedoeld als portaal en bestaat uit een terrein met halfverharding van zandkleurig materiaal, terwijl de stammen van de bestaande populieren en nieuw te planten appelbomen worden wit geschilderd, een verwijzing naar een ouderwetse boomgaard en ook naar de beplanting van een Frans marktplein. Een roestvrijstalen muur die de omgeving reflecteert, sluit het gebiedje af. Het evenemententerrein wordt bedekt met een plaat van zwart asfalt, die door enkele plantvakken wordt onderbroken. Hierin worden decoratieve soorten toegepast als bamboe, wilg en treurcypres. De derde ruimte bestaat uit een bloementuin, die een kleurig tapijt moet gaan vormen van bloemen en andere materialen, zoals gekleurde scherven keramiek in de verharding van de paden. Het ontwerp voor de vierde en laatste ruimte is relatief bescheiden. Het beeld bij het talud Westzeedijk en de omgeving van de Kunsthal wordt bepaald door lage beplanting van mossen en grassen.

Yves Bruiner ontwerpt deel Museumpark en tuinen Europees Octrooibureau
Schets van Brunier, waar hij onderzoek doet naar de onderlinge relaties van de tuinen bij het Octrooibureau.

Anders dan de Noord-Europese behoefte aan binnendringing van het landschap in de stad en verwijzingen naar het natuurlijke landschap,toont dit park een voorkeur voor de tuin als menselijke schepping. Met simpele middelen probeert Brunier de wandelaar meer te bieden dan een doorgang van het Architectuurinstituut naar de Kunsthal. Van een soort boomgaard komt de wandelaar op een terrein met een tegengestelde sfeer, het evenemententerrein, dat nog het meest wegheeft van een parkeerterrein. Dan volgen de contrasten van de bloemenzee en de bescheiden entourage van de Kunsthal.
Door het gebied op te knippen, probeert Brunier vier interessante omgevingen te creëren, terwijl in Nederland, volgens de utilitaire landschapsarchitectuur, waarschijnlijk gekozen zou zijn voor één gebaar. De vraag is of de opzet van Brunier geslaagd is, tenslotte gaat het om een relatief klein gebied, niet meer dan enkele honderden meters lang. De vraag is ook of de kwetsbaarheid van de tuinen niet te groot is, gezien het openbare gebruik dat het Museumpark zal hebben. Maar ook dit ontwerp toont Bruniers aandacht voor detail en zijn voorkeur voor schaalverkleining. Wat volgens de Nederlandse traditie -lettend op de functionele ordening en structuur van de stad- een parkontwerp zou moeten zijn, wordt bij Brunier simpelweg een serie tuinen.

Sfeer

Het Europese Octrooibureau is momenteel nog gevestigd in München in een hoog gebouw met airconditioning, waardoor bij veel medewerkers klachten over het gebouw ontstonden. Voor de organisatie was dit een reden om bij het uitschrijven van de prijsvraag voor een nieuw kantoor als eis te stellen dat de bebouwing laag moet zijn en de ramen geopend kunnen worden. Het bekroonde ontwerp van Neutelings/Roodbeen voldeed niet alleen aan deze eis, maar verbeterde bovendien de belevingswaarde van het gebouw door de binnentuinen en omringende terreinen als een integraal deel bij het architectonische ontwerp te betrekken. Veel ruimte voor groen ontstaat ook doordat Neutelings/Roodbeen voorstellen om de auto’s op het dak te parkeren. De situatie in Leidschendam zal dan ook wezenlijk verschillen van München: een groot deel van de medewerkers krijgt uitzicht op stille hoven. Het ontwerp omvat drie typen tuinen: ommuurde tuinen, open tuinen en binnentuinen.
De thema’s van de vier omgrensde tuinen zijn gebaseerd op sfeer, die gecreëerd wordt door smaakzin, kleur, textuur en geur. Brunier denkt daarbij aan een groenblijvende tuin. een vruchten- en groentetuin, een bloemen- en mozaïektuin en een microklimaattuin. Deze laatste tuin is tevens gedacht als een mogelijke plaats voor lezingen. Hij stelt zich een wereld van geurige planten, gesnoeide bomen, bloempotten en fonteinen’ voor.
Een aardig detail is dat Brunier voorstelt om de groentetuin in beheer te geven aan belangstellenden, danwel de opbrengst van fruit, groente en kruiden te gebruiken voor het restaurant. Eten uit eigen tuin, een sympathieke suggestie voor een 150.000 vierkante meter groot complex, waar bijna 2000 mensen komen te werken.

Yves Bruiner ontwerpt deel Museumpark en tuinen Europees Octrooibureau

De inrichting van de zeven open tuinen, die het gebouw omringen, is gebaseerd op de stedelijke context van drie zijden van het gebouw. Aan de zijde van de woonwijk komt een kinderspeelplaats en een tennisbaan; aan de kant van de spoorbaan laat hij een deel van het reeds verwilderde gebied zijn gang gaan, daarnaast komt een kinderboerderij en aan de zijde waar een verkeersweg is gepland, wordt een ’patententuin’ voorgesteld en een vijver met fontein. Bij de ’patententuin’ zouden wisselende tentoonstellingen moeten plaatsvinden van uitvindingen, die als een soort plastische objecten worden geëxposeerd.
De drie binnentuinen zijn gesitueerd rondom gezamenlijke voorzieningen in het kantoorcomplex: het restaurant, het conferentiecomplex en de bibliotheek. Bij het restaurant stelt Brunier een palmentuin voor, voor de ruimte rondom de bibliotheek heeft hij een beeldentuin in gedachten, terwijl het conferentiecomplex wordt verlevendigd met mozaïekvloeren. Deze drie openbare ruimten zijn aan de buitenkant herkenbaar door beeldbepalende geometrische vormen, die boven het kantorencomplex uitsteken.

Fantasierijk

Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat ook in deze opdracht Yves Brunier zich profileert als fantasierijk tuinarchitect, aan wie een zeker eclecticisme niet vreemd is. Zijn ontwerp bevat tal van verwijzingen: de bloementuin met zijn symmetrische opbouw naar een classicistische tuin, de microklimaattuin naar een Japanse tuin en het ongecultiveerde park naar een landschapstuin.
Het grid van het kantoorcomplex heeft Brunier uitgebuit om een groot aantal tuinen te creëren. Zijn voorstellen zijn in feite eenvoudig: buitentuinen waarvan de inrichting is afgeleid van de omgeving, binnentuinen die zijn toegesneden op de verschillende functies en stille hoven met herkenbare sferen. Brunier heeft door het creëren van contrasten voorkomen dat hij met het gebouw een krachtmeting aan gaat. Bijvoorbeeld door per binnengebied een andere boomsoort te planten, waarvan de kruinen uiteindelijk boven het gebouw zouden uitkragen. De articulering van het gebouw door middel van tuinen zou dan met een krachtig gebaar zijn opgelost.

Yves Bruiner ontwerpt deel Museumpark en tuinen Europees Octrooibureau
Door het maken van autonome schetsen probeert Brunier greep te krijgen op de ruimte.

Brunier, daarentegen, trekt zich weinig aan van de gebouwde omgeving, maar verdiept zich zo snel mogelijk in de sfeer van de afzonderlijke tuinen. Door het maken van vrije schetsen, die een sterk autonoom karakter dragen en een cruciale fase in het ontwerpproces vormen, eigent hij zich de ruimte toe. Het uiteindelijke resultaat is even ongedwongen als verrassend: een serie tuinen die het architectonisch ontwerp niet alleen versterken, maar ook de gebruikswaarde van het complex wezenlijk verbeteren.