Veel lokale architectuurcentra in het land moeten hun inspanningen verrichten in een tijdelijke werkruimte of hebben zelfs helemaal geen onderkomen tot hun beschikking. Het Architectuur Centrum Amsterdam (Arcam) was jarenlang gevestigd aan het Waterlooplein in een krap bemeten ruimte waar kantoor werd gehouden en kleine exposities waren te zien. Overstromingen tijdens slecht weer en ruimtegebrek deden de Stichting Arcam omzien naar een andere behuizing. Die werd na raadpleging van het publiek gevonden aan de Prins Hendrikkade. Daar stond een nimmer opgeleverd paviljoen te zieltogen, ooit ontworpen door Renzo Piano als vooruitgeschoven post vanhet uit het water oprijzende Nemo-complex, maar inmiddels ten prooi gevallen aan de zelfkant van de stad.
Voor de vormgeving van het nieuwe Arcam-paviljoen viel de keuze op René van Zuuk. Nadat het pand van Piano was afgebroken, kon Van Zuuk verder bouwen op de fundamenten ervan. Officieel geldt de bouw van het nieuwe onderkomen van Arcam dan ook als een verbouwing. Van Zuuk kreeg de opdracht een markant gebouw te ontwerpen, dat kan opboksen tegen de grote gebouwen in de omgeving. Bovendien moest de aanwezigheid van het water goed te ervaren zijn. Het resultaat is een gebouw dat merkwaardig genoeg veel beter aansluit bij het in de verte opdoemende gevaarte Nemo dan het oorspronkelijke paviljoen. Met zijn sierlijke uiterlijk, zijn verleidelijke welvingen en de in het zonlicht glinsterende materialen vormt het nieuwe Arcam-paviljoen een parel langs het water. Het gebouw balanceert tussen de opvallende, maar sierlijke geslotenheid van de verzinkte aluminium wand aan de straatkant en de vrijwel volledige openheid aan de kant van het water. De rustig vloeiende beweging van het materiaal maakt deze overgang van gesloten naar open niet alleen vanzelfsprekend, maar ook oogstrelend.
Een andere tegenstelling is te ervaren bij het betreden van het gebouw. Maakt het paviljoen vanaf de kade een nauwelijks overweldigende, maar eerder lieftallig kleine indruk, aan wie eenmaal is doorgedrongen tot het interieur openbaart zich een zee aan ruimte. Deze ervaring is door enkele rigoureuze ingrepen tot stand gekomen. De kern van het gebouw, waarin de entree, alle natte punten, technische ruimtes en kasten zijn geconcentreerd en waardoorheen zich ook nog een brandtrap slingert, bevindt zich aan de zijkant van het bouwwerk. Daardoor zijn de zichtlijnen zo lang mogelijk. Het effect wordt vergroot door de enorme, subtiel getordeerde glaswand die een panoramablik geeft over het water, door het lichte stucwerk van de welvende achterwand die geruisloos overvloeit in het plafond en door het gebruik van vides en lichte doorzichtige materialen, zoals roostervloeren. De multifunctionele ruimte op de onderste laag, op kadeniveau, is bedoeld om presentaties en educatieve bijeenkomsten te houden. Op de tweede bouwlaag bevindt zich de nieuwe expositieruimte. Op de derde laag liggen de kantoren en vergaderruimtes, afgescheiden door glazen wanden. In de nok bevindt zich nog een door gaas afgescheiden bovenkooi, vanwaaruit overzicht over vrijwel het gehele pand mogelijk is.
Van 135 m2 aan het Waterlooplein maakt Arcam nu de overstap naar 500 m2 aan het IJ. Hier kan het architectuurcentrum even uit de voeten en exposities maken die kunnen wedijveren met het overweldigende uitzicht.