De Japanse architect Yoshio Taniguchi won in 1997 tot veler verrassing de prijsvraag voor uitbreiding en renovatie van het Museum of Modern Art in New York, daarbij grote namen als Herzog & de Meuron en Rem Koolhaas achter zich latend. Algemeen werd aangenomen dat het MoMA voor een spraakmakend ontwerp zou kiezen, omdat het museum vanaf zijn plek in een zijstraat moet concurreren met de wolkenkrabbers van New York. Maar met het uitroepen van Taniguchi tot winnaar koos het bestuur voor een architectuur die niet wedijvert met de omliggende gebouwen. In zijn vaderland heeft Taniguchi een reputatie als museumarchitect opgebouwd. Meestal gaat het dan om vrijstaande gebouwen die een nadrukkelijke relatie aangaan met de omgeving, niet om musea in een stedelijke context zoals het MoMA. Het museum, gelegen in een stedelijk blok tussen de 53e en de 54e straat, bestaat uit verschillende gebouwen uit verschillende tijdperken. Het Goodwin Durell Stone gebouw uit 1939 is het oudste deel van het museum. In 1953 ontwierp Philip Johnson de karakteristieke beeldentuin. Het appartementengebouw dat Cesar Pelli in 1984 in opdracht van het museum bouwde, dient om de exploitatie van het MoMa een handje te helpen. Aan de aankoop en sloop van een hotel aan de 54e straat in de jaren negentig dankt het museum de ruimte voor de recente uitbreiding.
Taniguchi’s ontwerp is opgebouwd uit modernistische strakke vormen die in de bestaande wand van de 53e straat niet opvallen. Het MoMA maakt zijn aanwezigheid slechts kenbaar door een uithangbord aan de gevel en door een blik in de museumwinkel en de architectuur- en designafdeling. Bezoekers aan het museum komen het gebouw binnen in de lobby, die een dwarsverbinding is tussen de 53e en de 54e straat. Deze ruimte geeft toegang tot de kaartverkoop, de garderobe, één van de restaurants en de entree van het museum. Ook voorbijgangers kunnen van deze passage gebruikmaken: Taniguchi heeft van het entreegebied een semi-openbare ruimte gemaakt. Vanuit de lobby wordt de bezoekers een vooruitblik gegund op de beeldentuin en het grote atrium van het museum.
In tegenstelling tot veel van de andere voorstellen in de prijsvraag heeft Taniguchi niet de verkeersstromen als uitgangspunt genomen voor zijn ontwerp, maar de beeldentuin. Alle vleugels van het museum zijn rond deze tuin georganiseerd en geven er uitzicht op. Taniguchi heeft de sereniteit van de tuin hersteld die na een aantal verbouwingen in het verleden verloren was gegaan. Daartoe heeft hij de gevels rondom de tuin aangepast en de toegang zorgvuldig vormgegeven met grote overstekken en louvres. In het gebouw zelf heeft Taniguchi een groot atrium tot kern gemaakt. Rond deze vier verdiepingen hoge ruimte zijn de zalen van de nieuwbouw gegroepeerd. De ene zaal gaat als vanzelf over in de andere, de maten zijn verschillend maar de uitgangspunten zijn overal gelijk: witte wanden en een eiken vloer. Ondanks de grote maat is het een overzichtelijk museum. Altijd is er zicht op het atrium of de beeldentuin waardoor de bezoeker zijn positie kan herleiden. Op een aantal punten heeft Taniguchi openingen in de wand gemaakt waardoor de stedelijke omgeving in het museum wordt verwerkt en er een onlosmakelijk onderdeel van wordt.
De stedebouwkundige situatie heeft het ontwerp van Taniguchi sterk beïnvloed. Zo sterk, dat het gebouw slechts bij nadere beschouwing de signatuur van de architect laat zien. Zijn hand toont zich in de behandeling van de overgangsgebieden tussen binnen en buiten en vooral in de manier waarop het gebouw is opgenomen door de omgeving. Hier komt de kern van Taniguchi’s ontwerpvisie naar voren: een gebouw moet niet alleen iets toevoegen aan de omgeving, het moet er zich ook naar voegen. Het resultaat is een museum dat zich van buiten mondjesmaat blootgeeft en zich van binnen pas echt laat kennen.