Pi de Bruyn woongebouw /annex geluidwal in Rotterdam

Door Jos Roodbol - Het voormalige Drinkwaterleidingterrein aan de Honingerdijk, is door de gemeente Rotterdam bestemd tot woongebied. Aan de snelweg verrijst een meer dan 200 meter lange hoogbouw ontworpen door Pi de Bruyn. Horizontale glasstroken en betonelementen vormen een vlakke gevel, die als geluidswal opgeworpen is tegen het milieugeweld van de drukke weg. "Eigenlijk is dit gebouw er een goed voorbeeld van, hoe een geluidscherm eruit zou moeten zien", merkt Pi de Bruyn zelf er over op.

Tot 1977 werd er voor de stad Rotterdam het drinkwater geproduceerd. Niet alleen heeft het DWL-bedrijf in zijn meer dan honderdjarig bestaan aan de Honingerdijk, de Rotterdamse bevolking een belangrijke dienst bewezen, ook heeft zij het karakter van de stad mede bepaald door de ietwat typische smaak van haar water. Nu voor de drinkwatervoorziening op de Brabantse Biesbosch is overgegaan, kwamen de oude bedrijven buiten dienst. Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt door het bureau voor Woningbouw, Stedenbouw en Industriële Vormgeving (WSI)-Elizabeth Poot, in samenwerking met de gemeentelijke diensten. Het plan bevat in totaal ca. 2800 woningen met bijbehorende voorzieningen. De herinnering aan het vroegere bedrijf blijft in de opzet van het plan bewaard. Diverse bedrijfsgebouwen, waaronder de watertoren, het snelfiltergebouw, de directeurswoning, de filterbakken en het pompstation van het voormalig DWL-bedrijf blijven als monument uit de vroeg-industriële periode van Rotterdam in het plan gehandhaafd. De watertoren en bijgebouwen zijn in gebruik gegeven aan de stichting Utopia, die er sinds 1977 woon-en werkruimten heeft. De snelfiltergebouwen zijn tot Van Dam-eenheden omgebouwd. In de overigen worden de wijkvoorzieningen ondergebracht.

Stedebouwkundig plan dat de globale opzet van de wijk aangeeft waarbinnen de verschillende deelplannen door architecten zullen worden uitgewerkt
en eventueel veranderd. De bouwfase startte in 1982 en zal doorlopen tot circa 1990. Helemaal links (nr. 10) het project van Pi de
Bruyn.

Technische factoren

Naast de wil tot het conserveren van de karakteristieke bebouwing met zijn rijke verleden, zijn het toch vooral factoren van technische aard, die een belangrijke rol gespeeld hebben bij de totstandkoming van het plan. Zo is er in de eerste plaats het bodemprobleem. De grond zit er overal vol met leidingen, kelders en funderingen van bakken en kanalen. Dit stelt zijn eisen aan de wijze van funderen van de toekomstige bebouwing. Daarnaast is er, doordat het gebied grotendeels buiten de Deltawaterkering ligt een overstromingsgevaar. Het vinden van oplossingen voor deze specifieke problemen heeft uiteindelijk het welslagen van het plan bepaald.

Omdat elke plek zijn eigen voorwaarden aan de bebouwing stelt, is het hele plan opgebouwd uit deelplannen, die corresponderen met de verschillende functies die op het voormalig DWL-terrein werden uitgeoefend. Hierdoor zal binnen de nieuwe wijk de oude structuur bewaard blijven. Zo zijn er de woningbouwplannen Hoge Filters, Lage Filters, Binnenbassin, Buitenbassin en FSeinwaterkelders. Wat de eerste twee betreft: de bebouwing is er op, respectievelijk tussen, de bestaande funderingen gepland. In het eerste geval worden de bestaande bakken zelf als berging en parkeerruimte benut. De centrale filterbakken met de bedieningshuisjes zijn op de monumentenlijst geplaatst en worden niet bebouwd. Hierdoor ontstaat een open strook midden in het gebied met uitzicht op de watertoren. Openheid is trouwens de karakteristiek van het hele stedenbouwkundige plan. Hoewel dit plan, zoals het hierbij is afgebeeld slechts de globale opzet weergeeft, die door de architecten verder uitgewerkt gaat worden, is er duidelijk gekozen voor een verkaveling, die het voor Rotterdamse begrippen niet onbekende "venster op de rivier” garandeert.

Doorsnede/ontsluitingsprincipe.

Deelplan Honingerdijk

Bij het plan Honingerdijk, dat al les om vat wat zich ten noorden van deze dijk bevindt, spelen bovengenoemde beperkingen in mindere mate een rol, al lopen hier twee grote watertransportleidingen doorheen. De opzet van het plan wordt hoofdzakelijk bepaald door de ligging aan de drukke Abram van Rijckevorselweg, het begin van de Maasboulevard. Om het verkeerslawaai in het wijkje binnen de daaraan gestelde normen te houden, wordt het aan de noordzijde afgeschermd door een lange strookvormige bebouwing. De opdracht om deze strook uit te werken is verleend aan Pi de Bruyn van het bureau Oyevaar Van Gooi De Bruyn. Het er achter gelegen laagbouwwijkje is van de architecten Jan Mulder en Wytze Patijn en bevat "flexibele woningbouw". Naast de normale woontypes komen er ook groepswoningen in voor. Het lange gebouw van Pi de Bruyn is hieraan in vele opzichten complementair.

De bouwlocatie heeft een tweetal uitgesproken kenmerken. De vorm ervan is 200 m lang, terwijl de bebouwingsdiepte uiterst gering is. Daarnaast is de oriëntatie  van deze strook pal noord-zuid, met als bijzonderheid de drukke verkeersweg aan de noordzijde. Er is voor gekozen deze nogal extreme condities in het ontwerp te versterken: het gebouw ontpopt zich als een geluidswal. Het gebouw telt 123 woningen, verdeeld over zeven lagen, waarvan het merendeel uit drie- en vierkamer appartementen bestaat. De vertrekken voor het wonen en het slapen zijn zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde geprojecteerd. Bij de driekamerwoning is dit volledig gelukt. Deze woning strekt zich uit in de breedte over twee traveeën van elk 5.10 m. De noordzijde kan nu ruimte bieden aan een gesloten galerij. Zo ontstaan er twee totaal verschillende gevels. Een gladde, ondoordringbare noordgevel en een uit reeksen balkons opgebouwde zuid-gevel.

Beeld Archiphoto

De galerij heeft een dubbele verdiepingshoogte en ontsluit naast twee lagen van driekamerwoningen ook de er onder gelegen laag, die de vierkamerwoningen bevat. Hierdoor kan op slimme wijze aan de gevraagde woningdifferentiatie voldaan worden. Allen hebben een entree, die aan de galerij gelegen is, van waaruit een trappetje omhoog of omlaag naar de woning leidt. De galerij, waarvan er in totaal twee in de strook zijn opgenomen - op de tweede en op de vijfde etage - krijgt zo het karakter van een woondek. Deze galerij-oplossing gaat terug op ideeën, die door Smithsons in het Golden Lane-project en later in de Robin Hood Gardens ontwikkeld zijn. De uitwerking hiervan gebeurt aan de Honingerdijk op een andere manier. Vanwege het verkeerslawaai en de volledige oriëntatie op het noorden is hier voor een met glas dichtgezette galerij gekozen. Hierdoor is er geen sprake meer van zogenaamde "linkage" die de Smithsons met hun galerij-principe probeerden uit te drukken.

Nuchter bouwproces

Tegenover dit relatief dure galerij-principe staat de grote mate van rationalisatie van het bouwproces. De travee maat van 5,10 m wordt nergens verstoord of onderbroken. Het gebouw ontwikkelt zich als een trein. En zo wordt het ook gemaakt: van voor naar achter. Het vertoont slechts twee sprongen: daar waar de liften zich bevinden.
Het is echter niet primair om deze sprongetjes te doen geweest, licht Pi de Bruyn desgevraagd toe, hoewel de bouwstructuur er wel enigszins door gemarkeerd wordt. De sprongen komen voort uit de 'situatie-technische randvoorwaarden'. Vanwege de grote lengte van het gebouw moesten de liften uit elkaar geplaatst worden op een kwart lengte van de koppen. Aangezien er vlak voor het gebouw een grote leiding loopt, konden zij niet los van het gebouw staan. Zij zijn daarom in de bouwstructuur opgenomen, zonder dat deze er door verstoord wordt. En omdat het terrein licht geert, is er voor gekozen een sprongetje te maken ter plaatse van de liften. Dat levert op de 1e en 4e verdieping een extra slaapkamer op en voor de overige verdiepingen een knik in de galerij. Op de twee koppen van het gebouw zijn de noodtrappenhuizen geplaatst. Deze zijn bewust losgehouden van de hoofdstructuur en worden door de architect verschillend uitgewerkt. Het westelijk trappenhuis is afgeschuind en wijst naar het centrum van Rotterdam. Het oostelijk is afgerond. Beide worden bekleed meteen zilvergrijs metaal. Als we naar de plattegrond ter plaatse van de afschuining kijken, dan blijkt, dat de bouwstructuur er compromisloos is voortgezet en dat de driekamerwoning er eenvoudigweg wordt afgeschuind tot een éénkamerwoning. Dit is een duidelijk voorbeeld van de mate waarin er bij dit project voorrang wordt gegeven aan het nuchtere bouwproces boven het verbijzonderen van de individuele woning.
De begane grond bevat naast bergingen voor het hele gebouw, nog een negental woningen. Deze zijn via het voortuintje direct vanaf de straat toegankelijk gemaakt. De vraag, wat het betekent aan de voet van een zeven verdiepingen hoog gebouw te wonen, lijkt hiermee nauwelijks beantwoord. De begane grond behoort daarom tot het minst geslaagde deel van het project.

Gebouw als geluidswal

Het grote contrast tussen de milieus ten noorden en ten zuiden van het gebouw is in de gevels tot uitdrukking gebracht. De gevel aan de drukke Abram van Rijckevorselweg is als een scherm geplaatst tussen het milieugeweld aan de ene en de eenvoudige woonfunctie aan de andere kant. Geen geluid maar wel licht en zicht doorlatend. De horizontale glasstroken en de betonelementen vormen een vlakke gevel zonder enige plasticiteit. De architectuur van de gevel is sober en terughoudend.
Eigenlijk is dit gebouw een goed voorbeeld, hoe een geluidscherm er uit zou moeten zien, merkt Pi de Bruyn er over op. Voor de beleving vanaf de weg zou een fijnere detaillering óf niet opvallen, óf alleen maar storend en afleidend werken. Dit wordt het duidelijkst geïllustreerd door de wijze waarop de liften in het vlak van de gevel opgenomen zijn. De technische installaties van de liften, die normaal gesproken op het dak van het gebouw zouden staan, zijn hier weggewerkt achter de gevel. Zij verstoren zodoende de lijn van de gevel niet. Deze oplossing, mogelijk doordat de bovenste verdieping niet via de liften bereikbaar hoeft te zijn, kan een subliem detail genoemd worden binnen dit sterke gevel-concept.

Beeld Archiphoto

De koppeling van het geluidscherm aan het woongebouw,zoals hier in de praktijk gebracht, biedt ongetwijfeld grote voordelen. Het gebouw kan de snelweg ongestoord tot op enkele meters naderen. In vergelijking tot het plaatsen van een losstaand scherm is bij deze oplossing de constructieve opzet eenvoudiger en daardoor goedkoper. Daar tegenover staan natuurlijk nadelen, zoals de noodzaak tot kunstmatige ventilatie van de galerijruimte en de extra maatregelen voor brandpreventie. Vanwege haar gesloten karakter zal de ventilatie van de ruimte achter het scherm via het dak of de begane grondvloer moeten geschieden. De door het geluidscherm afgesloten ruimte maakt met betrekking tot vluchtwegen extra maatregelen voor brandpreventie noodzakelijk. Dit neemt echter niet weg, dat deze oplossing zeer aantrekkelijke kanten heeft. Zeker voor de stadsbesturen die het streven naar de 'compacte stad' hoog in het vaandel hebben staan en die over de nodige stukjes bouwgrond langs de snelweg beschikken. Het valt echter niet te hopen, dat deze oplossing, waarbij de galerijflat omgebouwd wordt tot geluidscherm, al te klakkeloos nagevolgd zal worden. Want het is en blijft een compromisoplossing, geboren uit de nood van de locatie, die niet als prototype gezien mag worden, inzetbaar op alle moeilijk te bebouwen locaties.