Het moment waarop de eerste gebouwen van het Office for Metropolitan Architecture mondjesmaat worden opgeleverd ligt bijna tien jaar na het verschijnen van Delirious New York. De publicatie van dit boek vormt met het plan voor de uitbreiding van de Tweede Kamer de publieke lancering van Rem Koolhaas als architect in Nederland. In Delirious New York, een ’retro-actief’ manifest voor Manhattan, wordt de ontwikkeling van deze metropool achteraf van betekenis voorzien. De overtuigingskracht van de denkbeelden — en de reden waarom Delirious New York zo'n leuk en spannend boek is— is gelegen in de samenhang van deze denkbeelden en bovenal in de verbale virtuositeit waarmee de auteur ze aan zijn materiaal weet te onttrekken.
Zoals het boek het verleden interpreteert, zo speculeert bij Koolhaas het ontwerp op de toekomst. Ook deze wordt geladen met verrassende concepten, die hun vooruitwerkende kracht niet zelden ontlenen aan de presentatie. In veel plannen overigens spelen ook de interpretatie van het verleden en het achteraf aanbrengen van betekenis een belangrijke rol. Wat aan deze bewerkingen van verleden en toekomst op een wonderlijke Wijze ontbreekt is het —alledaagse— bouwen. De schitterende beelden en de opwindende teksten vormen weliswaar een werkelijkheid op zichzelf, maar architectonisch zijn zij zeer abstract. Alleen al daarom is uitvoering van een ontwerp voor OMA een sprong met grote risico's.
Sluitstuk stedenbouwkundig plan
Deze sprong van ontwerp naar uitvoering is bij de bouw van het IJ-plein in een groot aantal tussenstappen verlopen over een lange periode; de eerste opdracht voor een stedenbouwkundig ontwerp dateert van 1980. Bij het ontwerpen van de woonblokken moest OMA de abstracte ’envelop’ uitwerken die het zelf drie jaar eerder had voorgesteld. Het deel van het stedenbouwkundig plan dat voor uitvoering aan OMA zelf werd toegewezen is erg klein: slechts 202 van de ca. 1800 woningen. Het bureau heeft zijn projecten echter strategisch gekozen. In het westelijke deel bood het stedenbouwkundig plan van zichzelf genoeg garanties. In de oostelijke driehoek werden twee hoekpunten door OMA bezet. In de scherpe, westelijke punt was het van belang de korte stroken uit het plan te vertalen in het ontwerp voor een school. De ligging van beide woonblokken aan de noordoostzijde is cruciaal. Het project bepaalt het beeld van het gebied naar de directe omgeving. Het langste van de twee blokken ligt in de as van de belangrijkste toegangsweg tot het gebied. Op de begane grond van het lange blok bevinden zich winkels en een buurthuis. Het driehoekige pleintje in het midden van het gebied heeft dan ook geen functionele betekenis: de voorzieningen liggen aan de rand en sluiten aan op de winkelstraat in de aangrenzende buurt. Hoewel het OMA-project achteraf lijkt te liggen binnen het eigen plan, legt het in werkelijkheid door zijn prominente plaats en functionele diversiteit juist het verband met de omgeving. In de fasering is het project als laatste opgenomen, waardoor OMA een maximum aan tijd voor zichzelf heeft gereserveerd. Bovendien kon het bureau ervaring opdoen tijdens het begeleiden van de overige architecten.
Er is nog een reden waarom OMA het noordoostelijk deelplan alleen aan zichzelf toevertrouwde. Het lijkt vanzelfsprekend dat een groot woongebouw op de begane grond plaats biedt aan winkels en werkplaatsen. In de vooroorlogse uitbreidingen en in de oude stadsdelen functioneert deze opzet uitstekend. De koudwatervrees van de opdrachtgevers, de angst voor beheersproblemen en de economische drainage door stads- en winkelcentra roepen op dit moment praktische problemen op bij functiemenging die nauwelijks te overwinnen zijn. Zo kent het OMA-project formeel vier opdrachtgevers: de Dienst Volkshuisvesting voor de woningen, Grondbedrijf voor de kleinere winkels, de Dienst Welzijn voor het buurthuis en Dirk van den Broek voor de supermarkt. Als gevolg daarvan wordt het project in verschillende fasen opgeleverd, wat een zichtbaar ongunstige werking heeft op de delen die al af zijn. Het zou architecten bij zo’n onderneming minder moeilijk gemaakt moeten worden.
In het stedenbouwkundig plan waren van elk blok de afmetingen, het ontsluitingsprincipe en de woningdifferentiatie vastgelegd. De door OMA ontworpen gebouwen vormen ook programmatisch de sluitsteen. De differentiatie werd bepaald door wat elders op het IJplein was overgebleven, wat resulteerde in een relatief groot aantal HAT-eenheden. Mede hierdoor was voor het project geen woningbouwvereniging te vinden en werd de Dienst Volkshuisvesting uiteindelijk de opdrachtgever.
Driedeling van het lange blok
Zoals aan de plattegronden onmiddellijk opvalt, is het lange blok uit drie delen opgebouwd. Het noordelijk deel bestaat uit de HAT-eenheden die worden ontsloten met een galerij. Op de kop van het blok bevinden zich 2- en 3-kamerwoningen. Beide andere delen zijn opgebouwd uit een reeks van afwisselend een smalle beuk met een 2-kamerwoning en een brede beuk met een 3-kamerwoning. Het middelste deel heeft een inpandige portiekontsluiting. De woningen aan de zuidzijde, tegenover het korte blok, worden ontsloten door een bijzondere portiek die het blok diagonaal doorsnijdt. Alle portieken komen uit op een brede galerij, die op de bovenste verdieping over het hele blok loopt. Op de scheiding van de beide delen met portiekwoningen voert een lift vanaf de begane grond direct naar deze galerij. Aan de noordzijde bevindt zich een tweede lift die ook de andere galerijen ontsluit.
Het hele gebouw staat op kolommen. De begane grond is 80 cm verhoogd. Het podium dat zo ontstaat bevat bergingen en dient tevens als hoogwaterkering. De ruimte onder het opgetilde blok verbindt een aantal voorzieningen met elkaar, die geheel of gedeeltelijk onder het gebouw geschoven zijn. In twee driehoekige vormen bevinden zich een supermarkt en een buurthuis. Daartussen ligt, in de as van de toegangsweg, een onderdoorgang voor auto’s. Aan de zuidkant zijn kleine winkelruimten gemaakt in twee ellipsvormige volumina. Het podium loopt met treden steil af naar de parkeerplaatsen aan het kanaal. Aan de westzijde betreedt men het podium via kleine trappen bij elke portiek. In het verlengde van het driehoekige pleintje loopt bovendien een hellend marmervlak naar het podium op.
De plattegronden zijn in principe alle opgebouwd om een kern, waarin rond de leidingkoker keuken, badkamer en w.c. zijn ondergebracht. Alleen bij de 3-kamerwoningen die ontsloten worden door het diagonale trappehuis is de keuken van deze kern losgekoppeld. Keuken en trappenhuis liggen hier in dezelfde, 3,80 m brede zone en verspringen per verdieping. De balkons en de loggia’s liggen alle op het westen behalve op de bovenste verdieping, waar de buitenruimte aan de galerij is toegevoegd.
Op enkele plaatsen is een speciale constructie toegepast. Ter plekke van de onderdoorgang zijn de kolommen weggelaten en hangt de constructie aan drie banaanvormige dakspanten. Deze dakconstructie, geschilderd in de kleur van de zonsopgang, vormt de beëindiging van de as over de toegangsweg. Consoles zijn op één uitzondering na vermeden. De balkonplaten zijn met trekstaven aan de bovenste verdieping opgehangen. De galerijen zijn opgelegd op uitkragende vloergedeelten. Tussen galerij en gevel zijn sparingen aangebracht met metalen roosters. (Het oorspronkelijke plan de galerijen bovendien te verlagen is niet doorgegaan.) Recht van onder of van boven is de galerij daardoor ineens transparant. Ook wordt er over de breedte van de ramen afstand geschapen tot de gevel. Ondanks de onbehouwen bevestiging van de roosters is het effect de moeite waard.
De driedeling van het gebouw is van buitenaf vooral in de westgevel zichtbaar. De kop is lichtgroen gestuct en heeft kleine vierkante ramen. Voor de HAT-eenheden loopt een doorgaande loggia. Bij de middelste woningen worden de balkons onderbroken door gevelstukken. Voor deze balkons lopen vier goudkleurige, vinvormige staalprofielen. Het diagonale trappenhuis kraagt buiten het gevelvlak uit over de straat. Op de bovenste verdieping loopt een raamstrook over het hele blok, net als de galerijen aan de andere kant. In de oostgevel bestaat alleen verschil tussen het gedeelte met en zonder galerijen. De vlakke geval is opgebouwd uit doorlopende stroken lichtgroen stucwerk en aluminiumramen.
Opzet van het korte blok
Het korte blok bevat 4- en 5-kamermaisonettes, een groepswoning voor gehandicapten en een 2-kamerwoning, die het reststuk vormt van een ruimtelijke puzzel. De onderste reeks woningen heeft zijn keuken en woonkamer op de verdiepte begane grond en zijn slaapkamers op de bel-etage. De bovenwoningen hebben slaapkamers op de derde, en keuken, woonkamer en terras op de vierde laag. Alle toegangen liggen op de bel-etage. Door het gebouw in te graven ontstond plaats voor vier verdiepingen binnen de ’envelop’ die voor drie bedoeld was. De bijzondere hoofdopzet van het gebouw is vooral zichtbaar in de langsdoorsnede. De dwarsgeplaatste trappen doorbreken de bouwmuren en de verschillende verdiepingen van een woning zijn diagonaal geschakeld. Het trappenhuis van de bovenwoning is daardoor transparant, net als het trappenhuis in het lange blok. In de reststukken die door deze diagonale stapeling aan de koppen ontstaan, liggen de bergingen, de groepswoning en het 2-kamerappartement dat een balkon op de kopwand heeft.
De woningen worden twee aan twee ontsloten door trappen vanaf de straat. Het ritme van de 17 trappen geven met de verzonken strook een bijzondere, ruimtelijke werking aan de straat. De opzet lijkt een moderne versie van Engelse ’terrace-houses’, en maakt de verdiepte ligging van de onderste laag acceptabel. Het is alleen jammer dat er niet meerdere trappen naar het verdiepte deel lopen; deze zouden het gebruik van de ingang bij de keuken aangenamer hebben gemaakt. De ’set-back’ die in een eerder ontwerp ook op de begane grond was getekend, is niet uitgevoerd. De verlaagde balkonrand, de luifel en de onderbroken ramen bij de groepswoning vallen in de vlakke geval des te meer op.
Het zal duidelijk zijn dat OMA het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt. De ongewone opzet van de gebouwen heeft, vooral bij het lange blok, een aantal problemen tot gevolg waarvan al bij voorbaat vaststond dat deze binnen de beperkte mogelijkheden niet alle even feilloos zouden worden opgelost. Ook door de geringe ervaring van het bureau leek het bouwproces op de reis van Columbus: op weg naar een zelf gesteld onbekend doel, met de zekerheid dat men ergens anders zou uitkomen. De architecten zien de wijzigingen in het ontwerp dan ook niet als compromissen, maar als reacties op telkens nieuwe omstandigheden.
Al voor de oplevering van de gebouwen zijn de bijzondere oplossingen ervan bekritiseerd 2. Men hoeft echter alleen maar naar de architectuur geworden depressie van het blok ernaast te kijken om het experimentele karakter van het OMA-project te waarderen. Het ontwerp heeft een aantal bijzondere ruimten opgeleverd. De voorruimte van het korte blok is al genoemd. Het diagonale trappenhuis van het lange blok heeft natuurlijk een hoop ontwerpwerk gevraagd. Per verdieping verspringt de entree en zijn de plattegronden verschillend. Iedereen ziet dat de toegang tot de 2-kamerwoning op de eerste laag niet ideaal is. Maar het transparante trappehuis maakt dit ruimschoots goed. De bewoners testten de woningen door modellen op ware grootte. De gebruikswaarde van de plattegronden, met de in de lengte geschakelde ruimten, wordt dan ook hoog gewaardeerd. Onder het noordelijk deel van het lange blok, waar de minste verstoring optreedt, is een mooie ruimte ontstaan, mede door een royaal schrotenplafond. Het meest verrassend is de doorlopende galerij op de bovenste verdieping. Door de koppeling met de terrassen is de breedte vergroot, en wordt afstand tot de woningen gehouden; terrassen en galerij zijn gescheiden door de sparingen en houten banken. Het uitzicht is over de volle 180 graden prachtig. Hoewel de architecten van een ’straat’ spreken, is mijn indruk vooral op een dak te staan. Het lijkt een verboden plaats, waar zelden iemand komt. Zelfs als iedereen op zijn terras zou zitten zou dit gevoel van leegte en hoogte bewaard blijven. De galerij vormt de ontknoping van de vele routes door het gebouw, waarbij (in stijl van OMA) engte-, ruimte- en hoogtevrees in hoog tempo worden opgeroepen.
Concept en concretisering
De compositie van de gebouwen is net als die van het stedenbouwkundig plan op een aantal principes gebaseerd 3. Met simpele variaties wordt getracht een regelmatig grondpatroon te verrijken. In de compositie wordt gebruik gemaakt van citaten, die echter worden vervormd en gemonteerd. Het effect van de montage is het best zichtbaar bij het opgetilde blok. De onderbouw is een middel om variatie aan te brengen onder de lange balk met woningen. Programmatisch gebeurt dat door het buurthuis, de supermarkt en de winkels in de ellipsen. Het op kolommen plaatsen van de woningen heeft echter ook belangrijke ruimtelijke consequenties. De woningen boven de twee driehoekige gebouwen kijken straks uit op grote, flauw oplopende dakvlakken. Terwijl elders in de wijk het uitgangspunt was zoveel mogelijk voordeuren aan de straat te hebben, liggen hier de toegangen in het donkere gedeelte onder het gebouw. Sinds Maison Cook weten we dat de entree op die plaats aan betekenis verliest 4. Een vergelijking met een ander ontwerp van Le Corbusier, de Unité, is nog meer verhelderend. Het gebouw op het IJ-plein kent vele toegangen. de Unité heeft één entree die onder de hoogbouw uitsteekt.
Zo’n enkele entree kan tijdens het ontwerpen alle aandacht krijgen, groot worden opgezet en van mooie materialen worden gemaakt. Bovendien wordt de ruimte elders onder het gebouw niet verstoord. Het gaat er niet om zo op de fouten in de details van het OMA gebouw te wijzen. Enkele details zijn echter belangrijk voor het totaalconcept. Niet voor niets, lijkt me, is de enkele ingang van de galerijflats beter geslaagd dan alle toegangen van de portieken. In het middelste deel zakt het bordes van de trap onder het houten plafond uit. Het entreegebouwtje rond de lift naar de bovengalerij, dat in eerdere versies van het ontwerp niet voorkomt, vormt een lelijk obstakel, zeker naast de veel mooiere glazen winkelgebouwtjes. Het uitkragende, diagonale trappenhuis is natuurlijk wel sterk ruimtelijk, maar de toegang vanaf de straat is ongelukkig: in de krappe ruimte naast de ingang van de kelder loopt een kleine trap omhoog tegen de zijkant van de portiek. Van opzij kan men wel, maar van voren niet in de portiek kijken. Een heel goed effect op de ruimte onder het gebouw is bereikt met het eerder genoemde schrotenplafond. Opeens is voelbaar dat het hier weliswaar om een buitenruimte gaat, maar dat deze toch bescherming biedt tegen het klimaat. Daarmee is het gelukt een bij uitstek banaal middel als schroten te verheffen tot ruimtelijke kwaliteit. Ook de overvloedige verlichting van de onderruimte en de straat is geslaagd, ’s Avonds vormen de winkels met de entrees en de verlichte woningen een vrolijk, stedelijk decor, dat men op deze plaats niet zou verwachten.
Voor de compositie van de gevel is de driedeling het belangrijkste uitgangspunt. De bedoeling is, zeker aan de westgevel, duidelijk: onderscheid aanbrengen tussen de drie delen en de kop, terwijl de delen verbonden blijven door de bovenste verdieping en de gelijke detaillering. De middelen die hierbij gebruikt worden zijn simpel en bekend: ramen, loggia’s, galerijen en hekken. Alleen de vinvormige staalprofielen zijn een echte toevoeging. Deze middelen, op deze manier toegepast, zijn echter niet opgewassen tegen het volume van het 214 m lange en 16 m hoge blok. De contrasten blijven zo gering dat waarneming van het geheel de driedeling volledig domineert. Dit is o.a. te wijten aan de geringe plasticiteit van de gevel. Ook het lichtgroene en grijze stuc en de eindeloze aluminiumkozijnen onderdrukken elk verschil. Het effect van de goudkleurige kolommen tenslotte is alleen toereikend in het sterk verkorte perspectief vanuit de straat tussen beide gebouwen.
Dat er een verband bestaat tussen de schaal van de ingreep en de grootte van het ontwerp lijkt zowel te worden bevestigd door het stedenbouwkundig plan als door het korte gebouw. De details van het laatste zijn in principe gelijk aan die van het lange blok. De uitgevoerde versie van de plattegronden is soms slordig als gevolg van de vele aanpassingen. De subtiele onderbreking van de raamstroken bij de groepswoning, de balkonluifel, de verlaagde balustrade en de trappen aan de straat maken het echter tot een gaaf ontwerp.
Behalve een gebrek aan ervaring heeft Koolhaas nog een andere handicap bij het bouwen, die niet altijd door de inspanningen van zijn bureau worden gecompenseerd. Zijn plannen en uitspraken getuigen van minachting voor de uitvoering. Het is alsof het concept, eenmaal op zijn best weergegeven, er alleen maar op achteruit kan gaan door het te realiseren. Het is in dit verband interessant tekeningen te vergelijken met de werkelijkheid.
De perspectieven tonen zonder uitzondering ijle constructies met ragfijne kozijntjes die zelfs Duiker niet zo had kunnen maken. Verschil tussen bewegende en vaste delen is niet zichtbaar. Alle vlakken zijn glad, iedere doorgang transparant. De vraag is niet of het ontwerp wel zo moet worden weergegeven, de bedoeling is immers volkomen duidelijk: helderheid. Maar op een dergelijk abstract niveau is elk ontwerp helder. De vraag is wel hoe deze helderheid gestalte krijgt in de bouw. Als de daartoe benodigde techniek ontbreekt —bij de ontwerper of bij de uitvoerder— moet de formule die Koolhaas opstelde voor de architectuur van Coney Island worden omgekeerd: Reality — technology = cardboard (or any other flimsy material). Dat verklaart de nadrukkelijke aanwezigheid van golfplaat op het IJplein.
Als de technische beperkingen erkent worden, zou dit tot bescheidener uitgangspunten voor de architectuur kunnen leiden. Het kleine gebouw lijkt daarvoor een pleidooi. Maar het riekt naar zelfcensuur, en dat is waarschijnlijk het laatste wat OMA zichzelf zal toestaan.
Noten: 1) De Architect nr. 10 1984 en nr. 3 1988.
2) Noud de Vreeze bijvoorbeeld gebruikt het project als illustratie van wat er allemaal mis gaat als een bekende architect ’alle ruimte’ krijgt. Wat vooral irriteert aan zijn afgestompte, mechanische redenaties is dat deze —onder de schijn van betrokkenheid— geheel van de werkelijkheid zijn vervreemd. Noud de Vreeze: ’’Kwaliteitsbegrip in de volkshuisvesting
(3)”, Archis 1/88, pp. 45-49. 3) Zie ook Bernard Leupen "Het U-plein in de traditie van de moderne woningbouw", de Architect 3/88, pp. 51-59.
4) Zie Arjan Hebly "De 5 punten en de vorm", Raumplan versus Plan Libre, pp. 45-51, Delft 1987.