De door OMA ontworpen torens vormen door hun ambigue karakter een specifieke verschijning; het zijn torenhuizen maar zij neigen naar het plaatachtige. Dat komt door de tweebeukig opzet met de daarbij behorende geringe diepte en forse breedte. De langszijden zijn nauwelijks hoger dan breed; een gedrukte verhouding die wordt versterkt door het puntraster van de vierkante vensters. Het trappenhuis met bijbehorende balkons aan de ene zijkant en het kleiner houden van de gevelvlakken aan de andere zijkant geven een nog vertikaler accent. Op de kopse kanten krijgen de torens daarentegen een heel slank silhouet hetgeen nog versterkt wordt doordat de beuken door verschuiving verzelfstandigd zijn.
In materiaal en kleur zijn de gebouwen zeer terughoudend. Van verre lijken de baksteengevels licht- en donker grijs en spreekt vooral het heldere kleuraccent van de boven het dak uitstekende installaties. Van dichtbij zijn de tinten van het metselwerk wat meer uitgesproken zwart en wit en blijkt er bovendien een soort confetti van gekleurde vlakjes in te zijn aangebracht. Een bescheiden effect, maar voldoende om het tectonische karakter van de gemetselde wand te relativeren. Ook het feit dat geen zichtbare ondersteuning van het metselwerk aanwezig is draagt daar aan bij. Dichtbij zien we de blikachtige golfplaten als plafondafwerking, waarmee OMA vaker het traditionalistische materiaalfetisjisme provoceert. Mooi zijn de grote lichtbakken naast de ingangen. De spaarzame inrichting van de tuin is nog het meest blijven steken in de grafische middelen waarmee OMA haar tekeningen oplaadt. Verder spreken de gebouwen voor zichzelf: individueel stedelijk wonen.
De twee torens bevatten 84 flats; het zijn vierspannen dus dat levert, boven de begane grond met lobby en bergingen, tien en een halve woonlaag op. De plattegrond is symmetrisch: aan de ene kant heeft men het voordeel van de zon en aan de andere kant het voordeel van het uitzicht op haven en binnenstad. Door de in de woningbouw wat ongebruikelijke richting van de gebouwen en door de verspringing in de beuken worden uitzicht en bezonning zo goed mogelijk verdeeld. Precair is de situering van de torens ten opzichte van elkaar in verband met de wederzijdse inkijk. De ontsluiting van de verdieping is compact, maar daar staat de relatief grote lengte van de woningen tegenover. Er zijn alleen driekamerwoningen. Een trekker binnen de woning vormt de lichte woonkamer met een panoramisch uitzicht en een fors balkon.
Eerste ontwerp
Deze plek naast het Winschoterdiep heet vanoudsher De Brink zonder dat een verband met de Drentse dorpen herkenbaar is. Op de plek van een voormalige houthandel waren al eerder woningbouwplannen ontwikkeld maar door de hoge rentestand bleken deze niet haalbaar. Architectonisch sloten deze plannen aan op het gesloten stadsbeeld zoals dat in de stadsvemieuwingspraktijk gangbaar was. In 198 3 haalde de gemeente het OMA binnen om met behulp van een projectontwikkelaar plannen in de premiekoopsfeer voor het inmiddels verder opgeschoonde terrein te ontwikkelen. De eisen waren ongeveer 7 5 woningen, parkeren op eigen terrein en een groenstrook langs het water.
Koolhaas schetste als beeld drie ranke woontorentjes. Bij de eerste uitwerking van dit beeld werden ze al wat dikker. In hun richting zijn de torentjes gekoppeld aan de weg, in hun plaats aan de kade, zodat een aardige vrije groepering ontstaat. Veel aandacht is besteed aan het ontwerp van het maaiveld: hier treedt de voor Koolhaas zo aantrekkelijke programmatische druk op. Om groen en parkeren te kunnen realiseren zijn de torentjes op kolommen gezet. Op de begane grond hebben zij alleen een glazen lobby, die voor elke toren afzonderlijk, in relatie met de situatie is vormgegeven. Het terrein kreeg een duidelijk zonering: straat-parkeren-groen-water. Op de grens van parkeren en groen is een muur geplaatst met doorgangen en lobby’s, zodat de entree gemarkeerd is door het plotselinge uitzicht over groen water en binnenstad; hier vindt de voor OMA kenmerkende enscenering plaats. Resultaat van deze opzet was wel dat de bergingen op de eerste verdieping terecht komen. Bij de eerste herziening bleek ook dat er op de begane grond ten behoeve van de stabiliteit van geheel wanden gemaakt moesten worden.
De drie torentjes bevatten elk 24 woningen verdeeld over 8 bouwlagen. Het was dus een driespanner zodat bezonning geen grote problemen hoefde op te leveren. De plattegronden waren niet uitzonderlijk. Het beeld van de torens werd bepaald door de penthouses met grote luifels op het dak en door het verschil in behandeling van de gevelvlakken: de noord- en oostgevel zijn gesloten vlakken met gaten: de zuid en westgevel bestaan uit puien. De projectontwikkelaar peilde de belangstelling voor de flats door ze te koop aan te bieden. Het aantal belangstellenden was te gering zodat het project afgeblazen is. Achteraf moet betwijfeld worden of het hoe dan ook realiseerbaar was, omdat hoogbouw driespanners tot nu toe niet betaalbaar gebleken zijn en de constructieve opzet niet afgestemd was op woningbouw. Bij deze gang van zaken wreekt zich het feit dat noch OMA, noch het aannemersbedrijf dat de calculatie deed, ervaring met hoogbouw had.
In het werk van OMA vinden we, eerder voorstellen voor een patroon van woningbouw-torentjes in de eerste plannen voor het IJplein. Ook daar is sprake van een duidelijke relatie met het water en de binnenstad aan de overkant. Ook die torens zijn niet gebouwd. Op het IJplein werd een spel gespeeld met de tegenstelling tussen de torens en het laagbouwgebied. Dit spel ontbreekt in Groningen waar alleen het contextuele verschil van nieuw tegenover oud spreekt. Het spel is wel gespeeld op het niveau van het maaiveld. De opzet met de glazen lobby's en gebouwen op poten roept associaties op met de ”860 Lake Shore Drive” appartementsgebouwen van Mies. Maar de dakopbouw en de geveldifferentiatie in de plannen van OMA vormen een nadrukkelijke distanciering van het statische ruimtebeeld van Mies. Overigens benadrukte Koolhaas in een interview, dat hij niet (zoals oppervlakkige beschouwing van zijn boek Delirious New York kan doen denken) primair geïnteresseerd is in hoogbouw, maar in ’’congestie”
Nieuw plan
Het voorstel van OMA om torentjes te bouwen betekende een keerpunt in het stedebouwkundige beleid. Het stadsvernieuwingsmodel werd los gelaten. De ruimten in de perifere zones rond de binnenstad ontstaan door wegtrekkende extensieve bedrijven, worden gebruikt om duidelijk nieuwe elementen een plaats te geven. Een analoge ontwikkeling deed zich voor bij het ontwikkelen van de stedenbouwkundige plannen voor de vestiging van de Centrale Direktie PTT naast het hoofdstation.
Nadat door de dienst Volkshuisvesting het eerste plan was geanalyseerd werd door OMA eind 1984 een nieuwe planopzet gepresenteerd in de premiehuursfeer. Uitgegaan werd van twee torens met vier woningen per verdieping en tachtig woningen in totaal. Bovendien koos men voor een eenvoudige structuur die in gietbouw kon worden uitgevoerd. Bij vierspanners ligt het probleem van de bezonning veel gevoeliger. Weliswaar wordt in deze situatie de noordkant gecompenseerd door het aantrekkelijk uitzicht, maar toch moet elke woning zo veel mogelijk zon krijgen. Dat is bereikt door de situering van de gebouwen en door de opbouw van de plattegrond: de twee achterste flats schuiven naar buiten, daarbij tegelijkertijd ruimte voor de ontsluiting makend. Gevolg is wel dat de westgevel als voorkant gaat werken en de oostkant als achtergevel. Door de uitwerking van de begane grond en van de bovenste verdieping is dat effect nog versterkt. De twee, nu grotere flatgebouwen hebben geen formele relatie met de kade en de weg meer, maar zijn formeel wel aan elkaar gekoppeld. Ook blijven ze op de overgang van parkeren naar groen staan. In de eerste versie van dit nieuwe plan was al de helft van de bergingen op de begane grond gesitueerd. Uiteindelijk zijn alle bergingen op de begane grond gekomen zodat vier woningen meer konden worden gerealiseerd en er zijn negen garages toegevoegd. Architectonisch hebben de bergingen dezelfde functie als de muur in het eerste plan, maar zij vervullen deze heel wat minder lichtvoetig; bergingen blijven de achillishiel van hoogbouw. Ruimtelijk zijn de twee flatgebouwen gekoppeld door een gemeenschappelijke voet. Gebleven uit het oorspronkelijk ontwerp is het moment van verrassing als je door de lobby gaat: plotseling wordt je geconfronteerd met het ingekaderde uitzicht op het water en de stad. Jammer is dat je in de ontsluiting op de verdiepingen zo weinig relatie met buiten hebt, terwijl dat gezien de geringe diepte van het gebouw niet ondenkbaar zou zijn geweest. Bij OMA’s woningbouwplannen voor het IJplein hebben de ontsluitingen heel wat meer aandacht gekregen.
Context
Het nieuwe ontwerp moest op dezelfde locatie ontworpen worden, maar de omstandigheden waren behoorlijk veranderd. Er was zicht gekomen op het feit dat het achterliggende industriegebied vrij zou komen. Er werd door de gemeente gewerkt aan een nieuw structuurplan waarin de hele zone langs de zuidkant van de binnenstad, met daarin de locatie van de Brinkflats en het achterliggende industriegebied als Intensiveringszone werd bestempeld. Daarbij werd ook al rekening gehouden met de mogelijkheid dat de weg die de bouwlocatie begrenst in een nieuwe structuur zou kunnen vervallen. Dat leverde voor OMA wat meer vrijheid, maar zeker niet meer aanknopingspunten op. Het nogal gedrongen voorgebied en de situering van de flats ten opzichte van de straat moet dan ook als voorlopig worden beschouwd. Vanaf de straat maken de flats nu nog een vrij toevallige indruk. Koolhaas heeft zelf als supervisor mogen optreden voor de planontwikkeling van het verdere gebied en heeft daarbij de eigen hoogbouw als een "object trouvee” behandelt en zeker niet als typologisch model voor verdere toepassing. Terecht, omdat juist het voordeel van de hele gang van zaken is dat een nieuw, specifiek type flatgebouw is ontwikkeld dat alleen binnen deze situatie betekenis heeft.
De flatgebouwen staan op de hoek van een kruispunt van waterwegen zodat zij uit vier richtingen op grote afstand zichtbaar zijn. Het beeld vanuit de vier richtingen verschilt door het beloop van de waterwegen, de verschoven positie van de twee torens en het verschil in kopgevels en langsgevels. De laatste twee aspecten zijn vooral ontstaan vanuit de grenzen van het bouwterrein en de bezonning. Niettemin is het effect op grotere afstand grotendeels gunstig. Vanuit de binnenstad kijk je op de koppen van de flatgebouwen en optimaal tussen beide torens door. Vanuit het gebogen Verbindingskanaal sluiten de torens met hun zijgevels aaneen tot één vlak. De "voorgevels” geven hier differentiatie aan het vlak. Belangrijker is dat de gebouwen zich als ruimtebepalend object manifesteren, maar door hun schuine stand en verspringing het doorlopen van de ruimte richting Oosterhaven en Eemskanaal juist ondersteunen. Ook vanuit het zuiden zien we twee afzonderlijke gebouwen, waarvan de voet door de bocht in het Winschoterdiep heel lang achter de bestaande bebouwing verscholen blijft. Vanaf de Oosterhavenbrug is het effect het slechtst: je kijkt op de achterkanten en de stand van de flats snijdt het zicht op de verdere afwikkeling van de ruimte af. Verrassend effect van de hoogbouw is dat samen met de hoogbouw van de Centrale Direktie van de PTT (ArchitektenCie/van Gooi) de Verbindingskanaalzone de suggestie van een enorme stedelijke ruimte krijgt (1200 meter lang) maar door zijn gebogen vorm open blijft. Het is een effect dat we nu kunnen opmerken, maar dat nauwelijks te plannen was geweest. De bouw van deze twee flats markeert een nieuwe fase in het Groningse beleid.
Toen formeel met de bouw werd begonnen werd in Groningen tegelijkertijd een tentoonstelling geopend van alle projecten van OMA die uitgevoerd zouden worden onder de titel "ideeën krijgen vorm". Koolhaas benadrukte bij die gelegenheid de precaire positie die het bureau inneemt nu het van het vertrouwde terrein van ideeën genereren, overstapte naar de praktijk van de uitvoering. OMA moest leerervaring opdoen met een projectontwikkelaar en een aannemer die zelf ook nog geen ervaring hadden met dergelijke hoogbouw. Dat leidde tot problemen bij de calculatie en de uitvoering. Alle losse toevoegingen zijn eruit bezuinigd, maar de zorgvuldige detaillering is gebleven.