‘Aan de andere kant van het spoor’ betekent in de meeste steden dat het gebied in kwestie niet echt bij de stad hoort. Meestal zijn vrij magere pogingen ondernomen om verbindingen in de vorm van onderdoorgangen en bruggen te creëren. Ook Den Haag wordt door meerdere spoortrajecten doorsneden, die flinke barrières vormen in de stedelijke structuur. De snede in de stad die de bundeling van het spoor en de Utrechtse Baan veroorzaakt is gedurende de laatste jaren stevig aangepakt. De Utrechtse Baan wordt plastisch weggewerkt met bruggebouwen en overkluizende pleinen, zodat in ieder geval visueel de tweedeling van het Bezuidenhout wordt opgeheven. Het spoor blijft echter twee dynamische stadsdelen van elkaar scheiden die slechts met elkaar zijn verbonden door twee viaducten en de wegen langs het Centraal Station en het Malieveld. Behalve voor de verkeersafwikkeling is dat niet bepaald een drama. Beide gebieden zijn krachtig genoeg om zelfstandig te kunnen functioneren, waarbij de relaties tussen deze stadsdelen zich op vele niveaus afspelen.
Veel lastiger, en veel meer aandacht vragend, is het Laakhavengebied dat achter het spoor van Rotterdam naar Den Haag ligt. Het oude havengebied heeft veel van zijn oorspronkelijke activiteiten verloren en vormt, versterkt door het spoor met slechts drie onderdoorgangen, een enorme breukzone tussen twee stedelijke woongebieden; het Laakkwartier en Spoorwijk, overlopend in Rijswijk aan de ene kant, en de Schilderswijk en het oude centrum aan de ander kant van het spoor.
Het feit dat het station Hollands Spoor eenzijdig op het centrum gericht was versterkte het isolement van het havengebied. Eigenlijk lag dit station te ver van het centrum van Den Haag en had het daar geen duidelijke ruimtelijke relatie mee. Deze vrij autonome positie bood echter ook de kans om het station als centraal punt van nieuwe ontwikkelingen aan de andere kant van het spoor in te zetten. De gemeente Den Haag besloot in 1986 tot de ontwikkeling van het Laakhavengebied op basis van drie belangrijke stedenbouwkundige uitgangspunten. Een nieuwe toegang vanuit het station Hollands Spoor, een nieuwe tramverbinding onder het spoor door en een grote, activiteiten genererende functie als spil en drager van het gebied. De door grootschalige fusies nieuw gevormde Haagse Hogeschool leek de ideale invulling van het idee om de relatie van het gebied met de rest van de stad in ieder geval functioneel te waarborgen.
Hogeschool als katalysator
Het fenomeen van een grote hogeschool, waarin verschillende opleidingen binnen een gemeenschappelijke bestuursstructuur zijn verenigd, is nieuw in Nederland. Qua opzet lijkt zo’n hogeschool op een universiteit met verschillende faculteiten, met dit verschil dat het nog steeds om zeer specifieke, sterk van elkaar verschillende vakopleidingen gaat. Met de fusies kwam ook de huisvesting ter discussie te staan. Dit heeft in de regel verregaande gevolgen en mogelijkheden die door stadsbestuurders en planners worden ingezien. Afhankelijk van de per stad verschillende situatie wordt bepaald of centraal besturen ook centraal en geconcentreerd huisvesten betekent. Zo is in Rotterdam de gemeenschappelijke verbinding tot stand gebracht door een locatiebeleid waarbij de verschillende scholen altijd binnen loopafstand van de oost-west metrolijn liggen. In Den Haag werd daarentegen een hogeschoolcomplex dat alle opleidingen huisvest beschouwd als nieuwe impuls voor het Laakhavengebied. Een dergelijke megafunctie zou vele activiteiten genereren en enorme ruimtelijke mogelijkheden bieden om het gebied te structureren.
Atelier PRO kreeg na een meervoudige opdracht de opdracht voor het ontwerpen van het hogeschoolcomplex. Naar aanleiding van de ideeën van het bureau over de stedenbouwkundige enscenering kreeg PRO ook de opdracht het stedenbouwkundig plan van het hele Laakhavengebied te maken. Inmiddels is de hogeschool opgeleverd en is aangevangen met de inrichting en uitvoering van de rest van het gebied. Het stedelijk gebied dat Hans van Beek en Leon Thier voor ogen stond, begint hiermee gestalte te krijgen.
Typologie
Voor de nieuwe uitgang van Station Hollands Spoor, die ook door PRO is ontworpen, ligt een reeks open gebieden. Deze leiden, begeleid door een slingerend blok, linea recta naar de spil van het plan, de ovale bouwmassa die de centrale toegangshal van de hogeschool blijkt te zijn. Simpeler en duidelijker kan het niet. De typologische keuze om de verschillende opleidingen van de hogeschool vanuit een centraal punt te ontsluiten, heeft geleid tot deze heldere stedenbouwkundige opzet. Het hart van de school is tevens het hart van het nieuwe Laakhavengebied.
Het ovaal bestaat uit een ring van kamers, collegezalen, voorzieningen en entreegebieden rond een atrium, waarin een conusvormige aula staat die de as vormt van de uitwaaierende spanten van het glazen dak. Vanuit deze hal begeven de studenten zich via vijf trappen en via gangen of loopbruggen naar de andere delen van het gebouw waar zich de verschillende opleidingen bevinden. Waar de ene opleiding overgaat in de andere is niet exact te zeggen. Wel heeft iedere opleiding zijn eigen kantine (‘sectorcentrum’), zodat je je van kantine naar kantine door de brede gangen van het slingerende gebouw en door de smallere gangen van het rechte gebouw kunt verplaatsen.
De slinger en de strip, zoals deze gebouwdelen zijn genoemd, zijn volgens hetzelfde stramien van 8.10 m/4.8 m /6.9 m opgebouwd, waarbinnen alle noodzakelijke invullingen gedaan kunnen worden, van collegezaaltjes tot docentenkamers. Flexibiliteit was uiteraard een van de belangrijkste uitgangspunten. Omdat de verschillende opleidingen per jaar kunnen variëren in studentenaantallen en omdat toekomstige onderwijsvormen een ander ruimtegebruik kunnen genereren dient het gebouw intern voortdurend te kunnen worden aangepast. Het resultaat is een school, die soms veel weg heeft van een kantoorgebouw.
Atelier PRO heeft hieraan proberen te ontkomen door de punten waarop de verschillende gebouwdelen samenkomen als bijzondere plekken vorm te geven, de zogenaamde byoux. Dit heeft geresulteerd in enkele mooie vides over verschillende verdiepingen, waaraan onderwijsruimtes, practicumlokalen en kantines liggen. Op andere plaatsen blijft het echter bij een overkapping van een tussen- of restruimte, waarin vervolgens getracht is met insteekvloeren en plateaus een ‘spannende’ ruimte te creëren. Het manco van deze ruimtes is dat ze niet zijn ontworpen, maar zijn overgebleven en daarna ingevuld. Dit geldt ook voor de positionering van de functies die niet binnen het stramien pasten en in een soort basement rondom het ovaal zijn gelegd (‘de driehoek’). Onder meer de bibliotheek, de fitnessruimte en de gymzaal vinden hierin hun plaats. Dit basement klontert de verschillende bouwdelen aan elkaar wat de helderheid niet bevordert. De strip, de slinger en het ovaal zijn puur stedenbouwkundige vormen die weinig tot niets met het interne programma hebben te maken. Doordat alle verkeersruimtes inpandig liggen is vrijwel elke structurele relatie met het stedelijk gebied rond het complex verdwenen. Alleen de centrale ovale hal legt deze relatie.
De functionele vervlechting met het omliggende gebied is met name gezocht in de positionering van het centrale restaurant aan de waterzijde van de strip en een café en enkele winkels in de oksel tussen ovaal en slinger. Het is echter de vraag of deze poging tot integratie van hogeschoolwereld en ‘buitenwereld’ ondersteund wordt door de vorm en inrichting van de open ruimte waarop deze functies zijn georiënteerd. Zoals dat ook in het gebouw op verschillende plekken gebeurt, ontstaan door de enscenering van de strip, de slinger en het ovaal vervelende Testruimtes, die moeilijk in te richten zijn.
Gezochte contextualiteit
De positionering van de verschillende elementen van het gebouw op het voormalige haveneiland is afgeleid van enkele volgens PRO bepalende richtingen in de omgeving. De strip neemt de richting over van de enige honderden meters verderop liggende ‘lamel’ van Rossi om zo de knik die de Laakhaven en Neherkade maken te accentueren. Maar door deze richting aan te houden wordt de knik juist ontkracht en blijft alleen een smalle punt over waaraan het centrale restaurant ligt; niet echt een stedelijke ruimte, maar meer een te brede kade. De driehoek met de sporthal wordt afgesneden op basis van de zichtlijn van het plein voor het Hollands Spoor naar de Laakbrug en de Rijswijkse weg. Op het resterende deel wordt een park aangelegd met een ingreep van beeldend kunstenaar Vitto Acconci, die een deel van het terrein losscheurt en in het water legt. Er loopt een fietsen looproute tussen het park en de sportzaal, die met smalle bruggen de kortste verbinding tussen het station en de Rijswijkseweg vormt. De hogeschool is echter, met uitzondering van het onderkomen van het College van Bestuur, in het geheel niet georiënteerd op dit park.
Uiteraard kan over het functioneren van de openbare ruimte op dit moment, waarop de inrichting niet is voltooid en de winter heerst, nog niet worden geoordeeld. Wat betreft de stedelijke vormgeving kan echter worden gesteld dat door de sterke vormentaal die Atelier PRO heeft toegepast een heel duidelijk ingericht gebied is ontstaan, dat echter weinig prijsgeeft van het zeer gedifferentieerde gebruik dat ervan gemaakt kan worden. De hogeschool is overduidelijke het enige centrum van het gebied, maar het lijkt wel of er een tweedeling is gecreëerd waarbij het stedelijk gebied van buitenruimte overgaat in binnenruimte. De hogeschool is een stedelijk gebied op zich, maar helaas is van binnenuit de buitenwereld niet meer te vinden; ook buiten blijkt die min of meer vergeten te zijn. Daarmee is aan de oorspronkelijke opdracht -om een integraal stadsdeel te ontwerpen dat bovendien verschillende andere stadsdelen ruimtelijk en functioneel met elkaar verbindt- eigenlijk maar voor de helft voldaan.