Het college van burgemeester en wethouders laat de raad niet zo maar een beslissing nemen! Het geeft eerst een uitvoerige voordracht waarin o.a. de raad wordt herinnerd aan zijn eigen beslissing van 10 juni 1970 om W. Holzbauer de opdracht te verlenen zijn ontwerp bestedingsklaar te maken. Tijdens deze uitwerking zijn aan het ontwerp toegevoegd: een berging t.b.v.. de Waterloopleinmarkt in de kelder, een noodbestuurspost en een crèche. „De architect heeft tenslotte aan het ontwerp een aantal nieuwe elementen toegevoegd, welke alle ten doel hebben de functie van het stadhuis als centrum van ontmoeting van de burgerij te versterken. Dit komt het sterkst tot uiting in de mogelijkheden voor ontspanning, welke voor velerlei soorten van publiek op de dakterrassen kan worden geboden.” Aldus letterlijk het college, dat vervolgt met de bekende lange historie van de stadhuiskwestie en daarna de noodzaak een nieuw stadhuis te bouwen onder woorden brengt:
- De gemeenteraad is slecht gehuisvest. De raad beschikt aan het Prinsenhof slechts over een raadszaal, een leeskamer en twee spreekkamers. Die raadszaal is slecht uitgerust. De accommodatie voor de raadsleden voldoet niet, het is niet mogelijk televisieopnamen van de debatten te maken zonder de vergadering te storen en het publiek beschikt slechts over een uiterst oncomfortabele tribune, vanwaar het debat moeilijk is te volgen. Fraktiekamers, vergaderkamers en spreekkamers ontbreken, en juist in deze tijd, nu het lidmaatschap van de raad zich ontwikkelt tot een volledige dagtaak, heeft de raad behoefte aan deze ruimten.
- Het ambtelijk apparaat is slecht gehuisvest. De oude gebouwen aan het Prinsenhof hebben de groei van het ambtelijk apparaat, nodig wegens de toenemende overheidsbemoeiing op vele terreinen, niet kunnen opvangen. Dat heeft geleid tot een uittocht van vele afdelingen, die nu elders in de stad zijn gehuisvest. Omdat die afdelingen rechtstreeks bestuurshulp moeten verlenen aan het college en de raad, leidt die verstrooiing tot oponthoud, ondoelmatigheid en overbodig werk.
De wijze waarop de ambtenaren in het stadhuis moeten werken is ver beneden peil. Er is gebrek aan alles: werkruimte, vergaderruimte, bergruimte. - Bezoekers kunnen niet behoorlijk ontvangen worden. Het Prinsenhof is in het geheel niet berekend op de verhoogde belangstelling van het publiek voor de zaken van de stad. Wil men aan de behoeften, zoals die de laatste jaren zijn gegroeid, voldoen, dan moet daar ruimte voor zijn. Die ruimte is in het huidige stadhuis niet te vinden.
Over de invloed van het stadhuis op de omgeving zegt het college: „We zijn van oordeel, dat van het nieuwe Stadhuis, dat door zijn bijzondere voorzieningen als de centrale hal, de dakterrassen, het caférestaurant, de ontvangst- en vergaderruimten en door de aanwezigheid van het metrostation een grote toeloop van publiek zal krijgen, een sterke impuls kan uitgaan om tot de regeneratie van de omgeving een belangrijke bijdrage te leveren. Juist omdat omtrent de toekomst van dit deel van de binnenstad reeds gedurende tal van jaren op vele punten onzekerheid bestaat, zal de bouw van het stadhuis een versnellende werking kunnen hebben op de besluitvorming en de totstandkoming van de overige projecten ter plaatse. Wij achten het daarom van groot belang, dat het oostelijk deel van de binnenstad op deze wijze een belangrijke injectie kan worden gegeven.”
Met deze voordracht heeft het college van B & W de raad m.i. niet bepaald verrijkt; het is misschien wel waar, dat het bestuurlijk apparaat van Amsterdam slecht gehuisvest is, maar dat geldt voor vele anderen in nog sterker mate. De hele voordracht is gericht op de wens, op die plek een duur stadhuis te bouwen. Een stedelijke lijst waarop de prioriteit van de uit te voeren werken staat aangegeven, komt niet in de voordracht voor; goedkopere alternatieven evenmin. Men zegt niet eens, dat 130 miljoen een groot bedrag is! Wel wordt er gesteld, dat de bouw gedurende zes jaar 5% van de jaarlijkse gemeentelijke investeringen zal vergen, maar er wordt niet bij verteld, dat deze 5% voldoende is om 1.000 woningen grondig te renoveren.
In het verhaal over de invloed op de omgeving wordt gesproken over een grote toeloop van het publiek. Dat is helemaal niet zo gunstig. Een supercentrum met duizenden ambtenaren, veel publiek en hun auto's, is in de binnenstad niet gewenst. De binnenstad heeft als kenmerken: afwisseling, beslotenheid en veel elkaar aanvullende activiteiten door elkaar. Zeer grote en wat functie betreft eenduidige gebouwen passen niet in de binnenstad. Bij voorbeeld het vele verkeer dat wordt aangetrokken en bijvoorbeeld het feit, dat het 's avonds bijna geheel leeg is, maken dat zo’n groot gebouw zich in de stad vijandig zal gedragen. En dat terwijl er communicatiemedia zijn die zo’n concentratie niet noodzakelijk maken.
Er wordt door B & W ook gezegd, dat er van het stadhuis een sterke impuls kan uitgaan om tot regeneratie van de omgeving een belangrijke bijdrage te leveren.
Dit lijkt me wel een zeer negatieve opmerking. Die omgeving is een sinds de tweede wereldoorlog door meerdere oorzaken sterk vervallen woon(winkel)buurt, waar een afschuwelijke onzekerheid heerst over het instandhouden van de woningen, leder moment kan de gemeente beginnen te slopen. De huizen worden daarom niet onderhouden en verkrotten sterk. Regeneratie van een dergelijke buurt kan alleen maar juist gebeuren als de gemeente de buurt erkent zoals hij is, en als de woningen worden opgeknapt, de gaten worden opgevuld met daarbij passende woningen en de binnenterreinen ontdaan worden van autobanden, schroot e.d. De invloed die het stadhuis en de metro zullen hebben is uit ervaring bekend: er zullen woningen worden afgebroken; kantoren zullen daarvoor in de plaats komen, op grond die door de aanwezigheid van die kantoren en die metro „niet economisch” gebruikt wordt als er woningen op staan wat tot gevolg heeft dat er weer woningen gesloopt zullen worden enzovoorts. De huizen die worden gesloopt zijn bijna altijd woningen met een lage huur, zodat het de mensen zijn met de lagere inkomens die van deze gang van zaken de dupe zijn. Er wat er van de stad overblijft, kan iedereen zien in de Weesperstraat.
Wat Wilhelm Holzbauer er zelf van zegt: (bijna alle vragen worden door H. op uiterst defensieve wijze beantwoord, waaruit af te leiden valt, dat de uiteindelijke ontvangst van zijn ontwerp, voorzichtig gezegd, wat is tegengevallen).
Het Waterlooplein blijft wat vorm betreft gehandhaafd. Het grote probleem van de (Waterlooplein)markt is het hebben van een goede bergruimte. Hierin is voorzien door in de kelder van het stadhuis een aparte ruimte voor de markt te reserveren, welke ruimte toegankelijk wordt gemaakt door hefbare los- en laadplateaus die door de marktkooplieden zelf bediend kunnen worden. Deze oplossing is gekozen in overleg met het marktwezen en heeft ook de volledige instemming van dit orgaan. De kosten van deze bergruimte zijn opgenomen in de begroting van het stadhuis, evenals de extra voorzieningen die de metro (onder het gebouw doorlopend) met zich meebrengt, zoals grote overspanningen in de begane grond vloer en ingangen. Er was een vraag hoe het komt dat de feestelijke ruimten zoals trouw- en receptiezalen en het dakterras een meer „ontworpen” indruk maken (verspringen leveren hoekjes, lichtval) dan de zakelijke ruimten als kantoren en balies. Het antwoord van H. was: wat betreft de balie is dat nodig voor de overzichtelijkheid, de kantoorruimten zijn volkomen flexibel: je kunt kiezen tussen een kantoorlandschap of kamertjes. De kantoren moeten verder door hun meubilering aan bepaalde kwaliteiten gaan voldoen.
Waarom zo’n overheersende plaats voor het bestuursapparaat?
Dat is echt niet om autoritaire redenen; door de raadzalen die niet dagelijks worden gebruikt te verheffen, heb je er in het gedeelte van het stadhuis dat dagelijks gebruikt wordt, geen last van. Ook is op deze manier een goede schuilmogelijkheid op het terras ontstaan.
Er zit m.i. meer in het ontwerp dan er op de tentoonstelling zichtbaar is; bijvoorbeeld de kantoorruimten kunnen m.b.v.. meubilering of muurtjes verdeeld worden in verschillende plekken met hun eigen kwaliteit: licht, donker, druk, rustig, werken, koffiedrinken. Iets soortgelijks geldt voor de overgang centrale hal-balie, voor de trappen, de indeling van de centrale hal en het terras. Dat dit er tijdens de uitwerking en detaillering niet volledig uit is gekomen, zou wel eens te maken kunnen hebben met de slechte sfeer die om de stadhuiskwestie hangt. In deze sfeer lijkt het mij volkomen onmogelijk iets behoorlijks te bedenken. Het slechte beleid dat de bestuurders van Amsterdam op dit punt gevoerd hebben treft niet alleen de mensen en hun stad maar ook zeker de heer Holzbauer. Het winnen van een prijsvraag, het uitgenodigd worden, het ontwerp uitwerken en de slechte ontvangst bij burgerij en vakwereld zijn erger dan een koude douche.