Kenmerkend voor het werk van De Portzamparc is dat een 'promenade architecturale’ door zijn gebouwen eigenlijk van ondergeschikt belang is. Zijn vertrekpunt ligt in de stedenbouwkundige context: hoe is het mogelijk om met behulp van architectonische objecten 'ruimten’ te creëren, die niet dogmatisch refereren aan overbekende typen als straten en pleinen, maar ook geen karakterloze leegtes zijn. Hiermee zet hij zich af tegen de modernen, bij wie volgens hem de architectonische objecten te veel een optelsom vormden van logische, functionele en technische eisen; objecten die zich onafhankelijk opstelden ten opzichte van de omringende ruimten. Essentieel is dat de behoefte om stedelijke ruimten te creëren bij De Portzamparc zelf gebaseerd is op een emotionele behoefte, maar Cité de la Musique laat zien dat om aan deze behoefte te kunnen voldoen een grote kennis en beheersing van architectonische middelen een voorwaarde is. Projecten als Rue des Hautes Formes (1975 - 1979), Conservatoire de Musique (1981 - 1984) en de Ecole de Danse de 1’Opéra in Nanterre (1983 - 1989) kunnen in dit opzicht worden beschouwd als vingeroefeningen voor het 'meesterwerk' dat nu in Pare La Villette wordt gebouwd. Het beeld van het inmiddels in gebruik genomen westelijk deel van de Cité de la Musique, waarin onder andere een conservatorium, een dansschool, verschillende zalen en huisvesting voor studenten zijn ondergebracht, roept door de golvende lijn van het dak en de gedifferentieerde ritmiek in de gevels gemakkelijk associaties op met muziek. Voor De Portzamparc zelf ligt de associatie met de functie van het gebouw echter niet in een statische waarneming van het beeld, maar in de beweging. Evenals muziek kan architectuur alleen in de tijd worden ’genoten’. De beweging door de ruimten om en in de gebouwen brengt de volle rijkdom pas tot leven.
Tschumi versus De Portzamparc
Zoals De Portzamparc vertrekt vanuit de beleving, ligt het startpunt van Tschumi in de taal. Zijn ontwerp voor La Villette, het park van de 2 1ste eeuw, is als het ware de illustratie van een gedachtenwereld. Bij het uitschrijven van de prijsvraag voor de Cité de la Musique was Tschumi’s ontwerp, dat werd bepaald door een raster, punten (de follies) en vlakken gegeven. Voortbordurend op dit raster werd bij de prijsvraag uitgegaan van twee min of meer symmetrische bouwvolumes, die het voorplein van het park zouden omsluiten. Deze traditionele gevolgtrekking uit een toekomstgericht concept is door De Portzamparc genegeerd. Ten eerste komt een raster pas tot leven door er overdacht van af te wijken. Ten tweede zou een symmetrisch plein te veel de aandacht hebben gevestigd op de, volgens De Portzamparc, niet bepaald fraaie Fontaine aux Lions. Bovendien zou de reeds gerestaureerde ’Grande Halle’ een weinig passende, koninklijke positie gaan innemen en zou een statisch, symmetrisch voorplein te weinig mogelijkheden bieden voor het leggen van continue relaties tussen stad en park. Met een rechthoekig en een driehoekig gebouwenensemble dynamiseert hij het plein en legt hij een directe relatie tussen voorplein en park. Aan de ene zijde lopen beide ’vlakken' in elkaar over. Aan de andere zijde wordt de relatie gelegd door een ’lijn' uit Tschumi’s raster, geconcretiseerd in een golvend, metalen dak dat bezoekers uit de metro rechtstreeks de weg wijst naar de Géode en de Cité de Sciences et de l’Industrie. Bovendien introduceert De Portzamparc met subtiele middelen een dwarsas. die een relatie legt tussen beide gebouwencomplexen aan weerszijden van het plein. Het driehoekige, nu in aanbouw zijnde complex aan de oostzijde van het plein, volgt aan één zijde de Boulevard Jean Jaurès. (Hierin zijn onder andere een grote zaal, een museum voor muziekinstrumenten, bedrijfs-en kantoorruimten opgenomen.) Het rechthoekige volume laat juist een driehoekige ruimte aan de Boulevard open, die er voor zorgt dat de eerste follie opvallend en vrij in de ruimte staat, naast de metro-uitgang. De entree naar het achterliggende park is hiermee bevestigd. Maar de hoofdentree van het westelijke gebouwencomplex kan ook niet worden gemist: een brug over de vijver vormt een niet concurrerende, heldere oplossing.
Wat de confrontatie van Tschumi met De Portzamparc zo boeiend maakt is de wisselwerking tussen ideeën en concretisering. Tschumi’s deconstructivistische opvattingen leiden tot een resultaat, dat de organisatie van het park op relatief eenvoudige wijze zeer inzichtelijk maakt. De rode follies vormen duidelijke oriëntatiepunten en het golvende dak, dat dwars door het park ’loopt’, werkt als een as waar alle objecten, vlakken en lijnen aan zijn gerelateerd. Even esthetisch als Tschumi's objecten is het gebouwencomplex van De Portzamparc. Maar intrigerend is dat deze postmodernist’, die in het verleden terecht wel eens van leeg formalisme is beschuldigd, hier op haast ambachtelijke wijze gekomen is tot een qua belevingswereld zeer complex en gelaagd resultaat. Zeker vanuit het park en de binnenhof gezien balanceert La Cité de la Musique op het randje van de te ver doorgevoerde fragmentatie. Het is vooral de herinnering aan de strak gespannen buitenhuid, die de combinatie van rechthoekige en ronde vormen, strakke en gerende lijnen bij elkaar houdt. Deconstructivisme leidend tot overzichtelijkheid en een op de traditie gestoelde architectuuropvatting resulterend in een complex eindresultaat worden in La Villette met elkaar geconfronteerd. De Portzamparc’s gebouwenensembles brengen beweging in Tschumi's raster en geven het park ’body’ aan de stadszijde. Tegelijkertijd verbindt het golvende dak, dat brutaal langs de gebouwen aan de westzijde van het plein scheert, de volumineuze gebouwen met de luchtigheid die het fraaie, vrij lege park in z’n totaliteit uitstraalt.
Het uitbuiten van tegenstellingen
Het nu gerealiseerde westelijke gedeelte van Cité de la Musique kan worden beschreven aan de hand van de wijze waarop De Portzamparc tegenstellingen gebruikt om tot een steeds weer intrigerend resultaat te komen. Voor het exterieur is de tegenstelling tussen object en ruimte essentieel en voor het interieur de tegenstelling tussen licht en geluid. Beide komen bij elkaar in het gevelvlak. De Portzamparc splitst programma’s op en brengt de onderdelen onder in afzonderlijke volumes die elk een sprekende vorm hebben en gezamenlijk in staat zijn plekken met een verschillende afmeting, functie en betekenis te genereren.
De hoofdstructuur is eenvoudig en rationeel, maar door een driedimensionale bewerking ontstaat een sculpturale compositie. In vier doosvormige volumes aan de stadskant zijn de gestandaardiseerde programma-onderdelen aangebracht, die weinig aan verandering onderhevig zijn en akoestisch zeer strenge eisen stellen. Alle volumes zijn aan de parkzijde verschillend uitgewerkt. Het meest westelijke blok is uitgerekt tot een lang gebouw dat halverwege is opengebroken op de plaats waar woon- en leeffuncties van elkaar worden gescheiden. Dit maakt een zicht-as mogelijk door de aangrenzende woningbouwblokken -ontworpen door Aldo Rossi- tot op het binnenterrein, waar de konische vorm van de orgelzaal compositorisch het bindende element vormt.
De dansschool heeft een eigen volume gekregen aan het plein, in het verlengde van de meest oostelijke doos, waarvan de welving wordt voortgezet in de ’achtergevel’ van het ernaast gelegen blok. In het interieur omsluit deze gesloten wand een kantine, die in tegenstelling tot alle circulatieruimten, een besloten, intieme *feer moet krijgen. Het ’stedelijk venster’ tussen conservatorium en dansschool begeleidt een tweede, informele, entree via het binnenterrein, waar de orgelzaal en de in het verlengde gelegen operazaal een zóne met een verdiept gelegen binnentuin afsluiten. Glasgevels rond deze patio zorgen voor daglicht in de verkeersruimten rond de eveneens verdiept gelegen zalen. De ingegraven zalen scheppen de mogelijkheid om alle andere ruimten die voornamelijk overdag worden gebruikt, van daglicht te voorzien.
Een overstekend dak bindt aan de voorzijde de vier volumes aan elkaar, vormt een geluidsscherm voor de erachter gelegen lesruimten en geeft het geheel een representatief karakter naar de stad toe. Spectaculair is het haast zwevende, golvende dak dat als het ware het park in rolt. Vanaf de galerijen onder het dak en vanuit de er onder gelegen sportzaal heeft men een prachtig uitzicht over La Villette en omgeving. Het parmantige dak boven de dansschool richt dit gebouw naar het plein en vormt een kleine tegenbeweging voor het dak van de Grande Halle.
In het geheel zijn drie buitenpodia opgenomen: één onder het golvende dak, één in de holte van de op het park gerichte gevel van de operazaal en één op het binnenterrein. Deze vormen een onderdeel van de met elkaar verbonden reeksen van kleine en grote buitenruimten. Door de transparantie van alle verkeersruimten in het gebouwencomplex speelt de beleving van deze buitenruimten een belangrijke rol bij de ruimtelijke werking van het interieur. Tegenover de zakelijke, formele buitenzijde van het complex, staat een informele binnenhof, die vooral is gericht op de gebruikers. De van oorsprong rechthoekige volumes zijn hier door vervormingen nauwelijks nog herkenbaar. Kleur- en materiaalgebruik, niveauverschillen, tuinaanleg en circuits ondersteunen het informele karakter van de hof, dat is gericht op een geïnspireerd, spontaan, interdisciplinair en creatief gebruik.
Aan alle lesruimten zijn zeer hoge akoestische eisen gesteld, waarbij de nagalm per instrument moet verschillen. Bovendien moet het overdadige stadslawaai volledig worden uitgeband. Gekozen is voor een systeem waarbij elke lesruimte als een doos in een andere doos is gepast met een scheiding van geluidswerende materialen. Door een zeer ingenieus systeem van lichtstraten, ruimtevormen en vensteropeningen is elke ruimte niettemin voorzien van daglicht. De combinatie van absolute stilte in een afgesloten ruimte, meestal voorzien van indirect bovenlicht, geeft de ruimten een meditatieve sfeer. Alle circulatieruimten daarentegen zijn transparant, op de buitenwereld betrokken, labyrintisch, beweeglijk en dynamisch.
Wat de beleving van het gebouwencomplex zo spannend maakt is dat de tegenstellingen vaak net niet conflictueus zijn. Het moet een gecompliceerde opgave zijn geweest om de afzonderlijke objecten en volumes als herkenbare vormen te handhaven en te identificeren en er tegelijkertijd een ensemble, een compositorisch geheel van maken. Fragmentatie en harmonie, formeel en informeel, rationaliteit en plasticiteit, verrassen en vertrouwd zijn, helderheid en retoriek, evenwicht en verstoring, binnen- en buitenruimte, specificiteit en vrijheid; al deze begrippenparen komen in teksten van De Portzamparc terug. Volgens hem ligt de oplossing bij het combineren van tegenstellingen en de uitwerking van uiteenlopende thema’s binnen één ontwerp steeds besloten in ’le nombre’, dat zowel getal of aantal betekent als welluidendheid en klankmaat; een woord dat in deze driedimensionale compositie voor een muzikaal bedrijf zeer van toepassing is.
Humanitair en optimistisch
Vanwege zijn afwijzing van de objectgerichte moderne architectuur en zijn voorliefde voor archetypische vormen wordt De Portzamparc vaak beschouwd als een post-moderne architect. De aan de architectuurgeschiedenis refererende beelden die in zijn ontwerpen voor komen zijn volgens hem echter niet essentieel, maar wel de thema’s die worden uitgewerkt. Moderne architectuur is volgens hem een architectuur die een nieuw antwoord geeft op een actuele situatie. In die zin is architectuur die vorm geeft aan de ruimte nu ’moderner’ dan een objectgerichte architectuur. De moderne beweging heeft ons bevrijd van de dogma’s van de geschiedenis, aldus De Portzamparc en dat biedt ons de mogelijkheid om er op eigen wijze gebruik van te maken. Bij het ontwerpen gaat hij dan ook vakkundig ’post-modern’ te werk door te variëren op thema’s, die de architectuurgeschiedenis heeft opgeleverd. Kenmerkend voor hem is daarbij de afwijzing van nostalgie en de acceptatie van de volledige context, inclusief goede en slechte architectonische en stedenbouwkundige oplossingen.
Evenals de modernen uit de jaren twintig vindt De Postzamparc de humanitaire lading van zijn ontwerpen belangrijk. De aandacht voor plezierig gebruik en een optimale belevingswaarde stralen van het ontwerp af. In de praktijk blijken de gebruikers uit sterk verkokerde groeperingen te bestaan die voorlopig nog weinig oog hebben voor de kwaliteit van het gebouw en door onderlinge animositeit eerder elkaar bestrijden dan creatief werken aan multidisciplinaire voorstellingen.
Het optimisme van De Portzamparc is niet het enige dat hij deelt met zijn grote voorbeeld, Le Corbusier. Wat hem in het werk van Le Corbusier vooral aanspreekt is de combinatie van rationele uitgangspunten en sculpturale vormen. De vorm van de orgelzaal lijkt rechtstreeks ontleend te zijn aan Le Corbusier. In feite was de opgave een groot volume op een zeer klein oppervlak, wat de vorm zeer logisch maakt. Een vorm die uit zichzelf een relatie met de grond èn met de lucht aangaat. Een vondst zijn de minimale openingen in de orgelzaal, die toch voor voldoende daglicht zorgen. De ingenieuze combinatie van de vorm van het volume, het scheve dakvlak en de vorm en plaatsing van de openingen in het dak en de wand zorgt voor een in de loop van de dag en het jaar steeds wisselende lichtval, met lichtvlakken die een spiraal beschrijven in het interieur.
Bij alle rechthoekige volumes heeft De Portzamparc steeds nauwkeurig de wijze waarop het gebouw de grond raakt gedifferentieerd. Al naar gelang de situatie heeft hij watervlakken, sokkels, plinten en plateaus toegepast. Maar de aandacht wordt steeds getrokken naar de bovenzijde, de daken, de lucht. Licht en lucht; voor De Portzamparc een thema dat hij op overtuigende wijze ontleent aan de modernen. Evenals zijn inspirator, Le Corbusier, is hij er zich zeer van bewust dat de architectuur pas tot leven komt door het licht. Het grote dakvlak boven de entreepartij reflecteert het spiegelende licht van het wateroppervlak door vensteropeningen en door glasstroken direct achter de gevel in het interieur. De ronde opening in het golvende dak van het lange gebouw heeft een overweldigende visuele en ruimtelijke werking. Een belangrijk moment in het gebouw wordt aangelicht, terwijl tegelijkertijd het spel tussen lucht en lijn wordt benadrukt. Christian de Portzamparc zegt: ’’C’est la lumière qu’il libère” . 2 Dat geldt in ieder geval voor zijn eigen werk.
NOTEN
1) Christian de Portzamparc Institut Francais d’Architecture/Eiecta Moniteur, Parijs/Milaan, 1984, bldz. 29
2 ) bldz. 32.