Een van de voorwaarden van de prijsvraag 'Tijdelijk Wonen’ was dat het een tijdelijk bouwwerk moest zijn, eenvoudig demontabel en in principe voor diverse locaties geschikt. De prijsvraag stond open voor iedereen, ongeacht beroep of kundigheid. Vrij van bouwvoorschriften, kon er naar hartenlust worden geëxperimenteerd. Hoewel de meeste inzendingen een tamelijk in zichzelf besloten karakter dragen, vormt het ontwerp van Teun Koolhaas hierop een uitzondering. Juist het uitzicht op het polderlandschap was leidraad voor het ontwerp. Het deelnemen aan de prijsvraag betekende voor hem dat hij in de gelegenheid werd gesteld zijn ideeën over de wijze van waarneming van het polderlandschap verder uit te werken en deze te vertalen naar de architectuur.
In de functie van Hoofd Ontwerp was hij, voordat hij in Almere een eigen bureau startte onder de naam Teun Koolhaas Associates, jarenlang werkzaam bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) en als zodanig medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling van Zuidelijk Flevoland; hij werkte ruim 15 jaar aan het structuurplan voor Almere. Als geen ander is hij dus verbonden met het polderlandschap.
Wat hem altijd ten zeerste heeft verbaasd is dat de Nederlander (hij bracht zijn jeugd buiten Nederland in Zuidoost-Azië door) nauwelijks of geen gebruik maakt van het uitzicht; huizen worden achter de dijk gebouwd en niet er boven op. Dit in tegenstelling tot bewoners van berg- en heuvellandschappen, die juist altijd op zoek zijn naar uitzichtspunten, De beslissing om ’Polderblik’ op palen te zetten, waardoor het lijkt te gaan zweven boven de enorme poldervlakte, behoeft dan ook nauwelijks enige toelichting. Het land loopt nu als het ware onder het gebouwtje door en het uitzicht is wijds. Doordat het zich verheft kunnen de specifieke kwaliteiten, zoals de vlakheid en vooral de schaal van het landschap nog sterker worden ervaren. Het panorama vanuit de woonkamer is ronduit schitterend en heeft een overrompelende werking vanwege het venster dat de hele westwand beslaat en vanwege het gebogen dak, dat over het enorme terras doorloopt, waardoor de blik wordt 'gefocused'.
Behalve het gegeven van het uitzicht en de ligging in een polderlandschap was de situering ten opzichte van de zon bepalend voor het ontwerp. Aan de zuidzijde bevindt zich een serre, die als een grote plantenkas is ingericht. Hierin wordt de zonnewarmte opgevangen en bewaard, waarna deze weer via een heteluchtverwarmingsinstallatie door het gebouw wordt verspreid. Daarnaast heeft deze plantenkas betekenis als overgangszone van buiten naar binnen.
Dualisme
'Polderblik’ wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van tegenstelde krachten, die samen weer voor een harmonisch geheel zorgen. Zo vormt het gebouwtje enerzijds een krachtig accent in het landschap, anderzijds lijkt ze haar aanwezigheid haast te willen ontkennen. Door het als het ware te laten zweven boven de grond en door materialen als glas, staal en aluminium te gebruiken, is heel bewust gestreefd naar een bepaalde mate van dematerialisering. De markante vorm van het gebogen dak, die Koolhaas ook toepaste bij zijn ontwerp voor de BouwRai in Almere-Muziekwijk, is daarentegen heel tastbaar. Dit verleent het ontwerp, dat vanwege het koele materiaalgebruik in het exterieur een tamelijk nuchtere en rationele indruk wekt, een zekere sensualiteit. Het is dan ook jammer dat het bouwwerkje wat betreft de afwerking en de detaillering niet altijd even subtiel is uitgevoerd. Dit is vooral te wijten aan het feit dat. om het project te kunnen financieren, gebruik werd gemaakt van door sponsors aangeboden materialen.
Deze dualiteit is ook terug te vinden in het luchtige spel dat met begrippen als monumentaliteit en symmetrie wordt gespeeld. Ondanks het eigentijdse materiaalgebruik zou je het ontwerp wat opbouw en indeling betreft met een Grieks tempeltje kunnen vergelijken. De pijlers, die de verdeling in traveeën aangeven, kunnen als zuilen gelezen worden; de verdeling van het woongedeelte over de lengterichting in een voor- midden- en achtergedeelte roept herinneringen op aan de indeling van de tempel. Toch wekt ’Polderblik' nergens een zware of statische indruk. De verticaliteit van de indeling in traveeën wordt bijvoorbeeld onderbroken door de horizontaliteit van de bandvensters en de horizontale ribbel van het golfplaat, waarmee een gedeelte van de gevel is bekleed. Door de entree, evenals de trap, aan de langsgevel te situeren en niet aan de kopgevel zoals in de klassieke tempel architectuur gebruikelijk is, wordt de symmetrische werking en daarmee de monumentaliteit sterk gerelativeerd. Dit wordt ook bereikt door de serre, die als een doos door de verdieping steekt, uit het midden te plaatsen. Door de toegangsdeur en het plateau voor de entree aan de langsgevel in de middelste travee (in totaal zijn er 7 traveeën) te situeren, wordt het geheel weer gecentreerd.
In het woongedeelte is de symmetrische indeling veel sterker voelbaar vanwege de as die over de volle lengte van het gebouwtje loopt, beginnend bij het enorme terras aan de westzijde en eindigend in het ronde venster in het slaapvertrek aan de oostzijde. Links hiervan liggen de keuken en de badkamer en rechts de trap. De beweging die wordt gemaakt door aan de zijkant binnen te komen, een kwartslag te keren om de trap op te klimmen en dan op de as weer 180° te draaien, is van veel belang voor de beleving van de ruimte, Hierdoor wordt het verrassende panorama optimaal geëffectueerd.
Luchtigheid
'Polderblik' moet geplaatst worden in de traditie van de Modernen; niet alleen vanwege het specifieke materiaalgebruik, de zakelijke benaderingswijze, maar ook vanwege de vele verwijzingen naar de scheepsarchitectuur. Zo herinnert het ronde raam aan de patrijspoort van een schip en zijn trap en balustrade van het bordes en het balkon vormgegeven op een wijze die men vooral bij schepen aantreft. Bordes en balkon zou je als het bovendek van een schip kunnen beschouwen, vanwaar je uitzicht hebt over het landschap, waar eens de Zuiderzee lag. De schelpjes, waarmee de aarde onder het gebouw bedekt is, dragen er zorg voor dat je je dit voortdurend bewust blijft.
Het is vooral de vanzelfsprekende en speelse wijze waarop hier met de architectuurgeschiedenis is omgesprongen, die Polderblik’ tot iets bijzonders maakt. Ondanks het feit dat het een tamelijk eenvoudige en vooral kleine opgave was, is Teun Koolhaas erin geslaagd zijn visie op de polder en zijn opvatting over architectuur op ’luchtige’ wijze uiteen te zetten, een prestatie die respect afdwingt.