Scenografie van de ruimte, esthetiek van licht en materiaal, werken met subtiele dimensies- het zijn middelen die in de architectuur van musea en religieuze gebouwen vaak gehanteerd worden. Hier brengen verstilde ruimtes kwesties van leven en dood aan het licht. Het gebeurt evenwel zelden dat een bedrijfsgebouw waar het eerder om arbeid draait dan om spiritualiteit, met dergelijke termen gekarakteriseerd kan worden. Toch ondergaat de bezoeker van het kantoor voor het textielbedrijf Corcordia sterk het gevoel in een gebouw van rituelen beland te zijn.
Deze ervaring begint al bij aankomst. De overgang van het dagelijks leven naar de stilte van het gebouw is bewust geregisseerd. Het grijze gebouw ligt als een lange lijn op een strak gemaaid gazon en vormt daarmee een vervreemdend element op het bedrijventerrein. De auto’s worden verdiept geparkeerd aan de voorzijde van het terrein. De ingang ligt niet op de kop, maar aan de langszijde van het gebouw. Langs de straat is een betonnen buffer geplaatst die gevuld is met natuursteen in zachte tinten. Deze bak onttrekt langsrijdende auto’s aan het zicht en begeleidt tegelijkertijd het pad langs het gebouw. De ingang is geaccentueerd door een dakopbouw, de eerste van drie.
Bij binnenkomst in de hal komt het licht van meerdere kanten tegelijk. Het valt binnen vanuit de ramen in de dakopbouw, vanuit een verderop gelegen patio en vanuit de rondom liggende ruimtes. Aan de linkerzijde van de receptie liggen kantoren aan een gang, aan de rechterzijde is een grote ruimte geschikt voor polyvalent gebruik. Deze grenst aan een patio die dient als beeldentuin en lichthof. Behalve voor de werkplekken is aanzienlijke ruimte gereserveerd voor de kunst die het bedrijf bezit. Niet alleen in de beeldentuin maar ook in de kantoren hangen kunstwerken aan de witte muren.
De opbouw van het gebouw is helder. De bestaande structuur levert een laag, langwerpig gebouw met traveeën van vijf meter op. De lichtopbouwen doorbreken de monotonie van de lange doos en geven tevens de splitsing van functies binnen het gebouw aan. Behalve boven de entree, bevinden zij zich boven de directiekantoren en het kantoorlandschap. Grote rechthoekige spanten overspannen de gehele breedte van het gebouw. De kolombreedte is maatvoerend voor de inrichting van de ruimte.
Naden van kasten en deuren volgen exact de voegen van de vloertegels. Het plafond op zijn beurt bergt subtiel afgewerkte verlichtingsarmaturen die precies de maat van de kolommen hebben. Het kantoormeubilair voegt zich naar de maten van het gebouw. Hierdoor biedt het kantoorlandschap een eenduidig beeld zonder storende elementen.
Het materiaal- en kleurgebruik is uitermate sober. Alle constructieve elementen, evenals de wanden, de deuren, de kasten en het plafond zijn wit. Voor het meubilair zijn zwart- en grijstinten gebruikt. In dit terughoudende palet komen de kunstwerken goed tot uitdrukking. Het tonen van een zware materialiteit, zoals van de natuurstenen vloertegels biedt een tegenwicht tegen de ijle architectuur van het licht. Een hoge mate van gedetailleerdheid is ingezet voor een detailloos ontwerp. Zo zijn de directiekantoren afgesloten door middel van kozijnloze deuren. Deze hoge massieve elementen draaien rond een pin. De handgreep is een uitsparing in de stalen strip die van onder tot boven doorloopt.
Voor het tentoonstellen van kunstwerken is het kantoor zeker geschikt. Het is echter de vraag of in een dergelijke ruimte wel gewerkt kan worden. Er mag geen kast scheef staan en elke beweging lijkt bij voorbaat bepaald. Toch is de ruimte niet steriel. De lichtinval door glaswand en patio veroorzaakt licht-en schaduwvlakken. Plinten, terugliggende vlakken en niet in het minst het ritme van kolommen zorgen voor een allesbehalve statisch beeld. De werkplekken zijn ruim en rustig en geven de indruk van een goed georganiseerd geheel. Het is een architectuur die een geloof uitstraalt, niet in de religieuze zin van het woord, maar een geloof in de kracht van de eenvoud.
NOOT
1 Zie bijvoorbeeld ‘Grafische structuur met tastbare materialiteit', Liesbeth Melis, de Architect’, februari 1998.