In de beleveniseconomie zullen architecten steeds vaker gevraagd worden situaties te ontwerpen die dienstbaar zijn aan het vermaak en de educatie van grote groepen mensen. Daarbij staat het aanbieden van exclusieve ervaringen centraal.' De architectuur wordt aangesproken op een van haar potenties. Het inzetten van architectuur voor het oproepen van ervaringen is tot op heden in de Nederlandse ontwerpwereld echter een heikel thema, waar architecten noch critici graag over praten. De ervaringswereld lijkt immers een strikt persoonlijke, subjectieve wereld, die ondergeschikt is aan de hoger gewaardeerde, objectieve, intellectuele kennis.
Het is echter de vraag of het intellect wel in alle gevallen boven de emotie geplaatst kan worden. In het dagelijks leven vermengen emotie en intelligentie zich voortdurend met elkaar. Zowel aan de zogenaamd zakelijke politiek van paars als de op aandelenkoersen gebaseerde globale economie blijken in de praktijk sterke persoonlijke en emotionele motieven ten grondslag te liggen. Het gegeven dat we dit nauwelijks onder ogen durven te zien, leidt tot een schijnvertoning waarbij cijfermatig feitenmateriaal de werkelijke achtergronden buiten beschouwing laat.1
Aan het ontwerp voor het Openluchtmuseum is lang gewerkt. Al sinds 1990, toen het museum geprivatiseerd werd, is Houben betrokken bij de herinrichting. Deze omvat onder andere het verbeteren van de routing en het verrijken van de scenografie. In het verleden is de entree van het museum verplaatst, zonder de routing aan te passen. Enkele jaren geleden is een trambaan aangelegd. Deze slingert zich zo vanzelfsprekend door het landschap dat het lijkt alsof ze er mee vergroeid is.
Bij de recente herinrichting van het entreegebied zijn tegelijk nieuwe faciliteiten toegevoegd. De belangrijkste ingreep is het plaatsen van een muur, dwars op de laan van monumentale eiken, de hoofdroute in het museumlandschap. Evenals bij het Kröller-Müller Museum is de entree als het ware verlengd om de overgang van de alledaagse naar de museale wereld te benadrukken. Uit de schaduw van de bomen leidt een pad naar een opening in de muur. Eenmaal aan de andere zijde, in het entreepaviljoen met de glazen achterwand, bevindt de bezoeker zich eigenlijk al weer buiten. Het effect van de muur in het landschap is versterkt door boven de entree het plafond los te maken van de muur.
Het paviljoen zelf is niet meer dan een hoge, lichte ruimte van 15 bij 60 meter, waarin houten boxen staan of hangen. De meeste zijn verplaatsbaar om de flexibiliteit in het gebruik te optimaliseren. Kenmerkend is de toepassing van pure materialen, met soms een enkele vanzelfsprekende verwijzing naar het museale karakter, zoals de afwerking van de muur met leem en het mozaïek in de vloer. De houten kozijnen die de meters hoge glasplaten omvatten, zijn geplaatst in een ongelijk ritme, dat bemiddelt tussen het strakke interieur en de beweeglijkheid van de omringende boomkruinen. De sfeer in het paviljoen wordt bepaald door het beweeglijke licht dat door het bladerdak valt. Het is nauwelijks een gebouw, eerder een rustpunt op een kruispunt van routes.
Bij de indeling van het paviljoen is gebruik gemaakt van het hoogteverschil in het landschap. De splitlevel maakt het mogelijk om het café en de documentatieruimte te scheiden van de entree. Een brede trap geeft toegang tot de lager gelegen hal, welke de entree vormt naar de twee andere toevoegingen. De ene is een ondergrondse container, geschikt voor het maken van tijdelijke tentoonstellingen en de presentatie van de kostuumcollectie. De andere is het koperen, min of meer eivormige volume, waarin met een combinatie van eigentijdse en traditionele middelen een overzicht gegeven wordt van gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis, tegen een decor van Hollandse stadslandschappen. Opzet is het negentiende-eeuwse panorama te actualiseren. Beide toevoegingen zijn bedoeld om nieuw publiek aan te trekken en de attractiewaarde -ook bij slecht weer- te verhogen. Ze liggen dermate terzijde van de hoofdroute, dat ze even gemakkelijk vermeden kunnen worden. Door de nieuwe volumes gedeeltelijk in te graven is voorkomen dat de nieuwe attracties de bestaande situatie domineren.
De ingrepen in de situatie zijn effectief, maar ogen bescheiden. Landschap,routing, functie en architectuur zijn zodanig met elkaar verweven, dat oude en nieuwe elementen precies op hun plaats vallen. De weide is geen toevallige ópen vlakte meer. Eerder is het een noodzakelijke leegte, die een oriëntatie op de onder de bomen verscholen monumenten mogelijk maakt. Tegelijk is ze het panorama dat het entreepaviljoen rechtvaardigt. De ingrepen ogen zeer vanzelfsprekend. Niettemin zijn de muur en het koperen ei autonome interventies. Dat ze zich niet als zodanig voordoen is in deze context de verdienste van het integrale ontwerp. Er is geen uitbreiding van het museum ontworpen maar een situatie. Het nieuwe entreegebied is de setting voor een rustig, weinig spectaculair theater. Het vormt de inleiding op een museum waarin de tijd lijkt stil te staan.
NOTEN
1 Zie de beschouwing van Harm Tilman over de Expo in Hannover, elders in dit nummer.
2 Zie bijvoorbeeld het vertoog van de politicoloog J.P. Verhoogt op de opiniepagina van NRC Handelsblad van i juli j.L: ‘Parlement laat zich denkverbod opleggen’.