De architectonische problematiek voor een bedrijfsverzamelgebouw wordt al geformuleerd vanuit de naam: hoe wordt omgegaan met het begrip verzameling, dat wil zeggen zowel met de verzameling als geheel als met de individuele onderdelen van de verzameling. In de woningbouw, waar een woongebouw gezien kan worden als een ‘huishoudensverzamelgebouw’ is deze problematiek al jaren een ‘hot’ maar nog weinig bevredigend opgelost, item. In deze tijd, waar het begrip ‘collectiviteit’ plaatsgemaakt heeft voor een verdere wens tot individualisering, waar het individu niet meer begrepen wordt vanuit het collectief maar louter als individu, zou ook in de architectuur deze verandering tot uitdrukking gebracht kunnen worden. En, als dit gebeurt, dan rijst vervolgens de vraag: hoe, op welk niveau, deze individuele componenten nog samenkomen? Met andere woorden, wordt het begrip verzameling nog uitgedrukt, en zo ja, hoe? En; hoe vinden de individuele componenten van deze verzameling hun uitdrukking?
Tellen
De eenvoudigste manier om door te dringen tot deze vragen is in het geval van het bedrijfsverzamelgebouw van Claus en Kaan gewoon beginnen met tellen. Door het gebouw te tellen, haar elementen te tellen, komen we snel tot een bepaling van de intentie van de ontwerpers. Tellen is een eenvoudige manier om een gebouw te begrijpen. Zonder ons teveel druk te maken over de precieze betekenis van de elementen zelf, kan aan- of afwezigheid ons leiden tot een antwoord op de voornoemde vraag. We tellen één ‘block’ met op de beide koppen een gebouw, dat ieder bestaat uit twee onderdelen, een lage reeks met werkplaatsen en een hoge schijf met kantoorunits. In de reeks van negen werkplaatsen zijn deze ieder gelijk maar per werkplaats gearticuleerd door een naar achter liggend zinken tussenstuk, in een rijsymmetrie, waarin iedere werkplaats zelf asymmetrisch is, met opeenvolgende nummering; 2,3,4,5,6,7,8,9,10. De hoge schijf bevat een lobby met daarop vijf verdiepingen. Het ene complex met twee gebouwen met vier onderdelen, twee met negen werkplaatsen en twee met vijf kantoorverdiepingen, heeft één gevelmateriaal, Canadees Red Cedar behandeld met lijnzaadolie, en een uniforme abstractie bereikt door de zorgvuldige en vlakke raamdetaillering. De detaillering refereert aan de voormalige houtnijverheid aan het IJ en in de Zaanstreek.
Al tellend vinden we zo dat de architecten de verzameling, de bedrijvenverzameling als zodanig, zorgvuldig uitgedrukt hebben. We zien dat het één complex is, bestaande uit twee maal één gebouw dat één verzameling bevat met twee componenten, werkplaatsen en kantoren. De elementen, iedere werkplaats op zich of ieder kantoor op zich, worden zelf niet geïndividualiseerd. Als ze verschillend zijn is dat te zien aan de Gele Ford Transit voor het bedrijf op nummer 7 en het rode Hotdog karretje voor het bedrijf op nummer 5, en aan de verschillende naamstickers op de gevel. Zo lijkt het een beetje op woningbouw, waarin we vaak wel kunnen zien dat er driekamerwoningen en maisonnettes in zitten, maar waarin de woningen zelf ook niet verder geïndividualiseerd worden. Nog steeds worden deze binnen het collectieve begrepen. Een verdere individualisering blijkt moeilijk architectonisch te articuleren.
Tessenow
Hausbau und dergleichen, 1916, de studie van de Duitse architect Heinrich Tessenow naar mogelijkheden om de aan- en afwezigheid van bijvoorbeeld ramen en deuren als architectonische of niet-architectonische elementen in alle vrijheid en individueel te bepalen, kan van belang zijn om een verder onderzoek naar de articulering van die individualisering te vervolmaken. Felix Claus en Kees Kaan geven aan dat dit probleem voor hen een leidraad is in recente ontwerpen. Tessenows eerste grote uitvinding was om deze elementen niet in hun natuurlijke ruimte op te vatten maar vooral als beeld: een door Tessenow getekend of gebouwd raam is in haar vlakte en lijnvoering in eerste instantie het beeld van een raam, op een witte achtergrond. Deze tweedimensionaliteit, die later eerst door Mies verder gedacht is, is interessant omdat onze cultuur bepaald wordt door haar mediamieke karakter: we begrijpen beelden in termen van de tv. Voorts realiseerde Tessenow, bijvoorbeeld in de Sachsische Landesschule, 1925, een kolossaalorde van witte vlakken of kolommen die zo sterk was dat raam, deur, lampion, trap of lantaarnpaal vervolgens elk individueel bepaald en geplaatst konden worden. Zowel de eenheid is bewaard, als de volstrekte individualiteit van de elementen. Dat was en is nieuw. Zoals Claus en Kaan zelf al aangeven, kan zo’n onderzoek behalve voor het bedrijfsverzamelgebouw vooral van groot belang zijn voor de hedendaagse woningbouw, waar voor het probleem van de niet meer gewenste collectiviteit nog geen oplossingen voor de vormgeving bestaan.