Huizen van bewaring in Grave en Arnhem door Hein van der Meer en Rene van Veen

Door ir. Joop Niesten - Anderhalf jaar na elkaar werden voor een beperkt budget en binnen recordtijd twee vergelijkbare penitentiaire inrichtingen gerealiseerd: de huizen van bewaring te Grave en Arnhem. Ze zijn door hetzelfde architectenbureau ontworpen en beide gebouwen hebben in principe een kruisvormige plattegrond. Het huis van bewaring in Grave werd ontworpen door Hein van Meer. Het viel zo in de smaak dat er in Arnhem alleen maar een aangepaste uitgave hoefde te worden neergezet. Door veranderingen in de eisen, maar vooral doordat Hein van Meer het maken van het ontwerp overdroeg aan zijn compagnon René van Veen, ziet het Arnhemse gebouw er echter heel anders uit. Lijkt het huis van bewaring in Grave enigszins op een vakantiekolonie, het huis van bewaring in Arnhem is weer een echte gevangenis.

Na de realisering in de jaren zeventig van de huizen van bewaring in Maastricht en in de Bijlmer heeft men zich bij het Ministerie van Justitie afgevraagd of men wel op de goede weg was. Men was geschrokken van de hoge investeringskosten, maar ook van het hoge aantal noodzakelijke personeelsleden en van de onvrede, zowel bij de bewaarders als bij de gedetineerden. In 1984 kwamen deze bezwaren aan de orde, toen men serieus over nieuwbouw van het huis van bewaring in Rotterdam begon te denken. Uitgaande van het kwaliteitsniveau van de penitentiaire inrichtingen in Maastricht en Amsterdam zou hiervoor ongeveer f 50.000 per celplaats aan investeringskosten nodig zijn. De vraag rees in hoeverre deze kosten konden worden teruggebracht met behoud van essentiële voorwaarden, zoals leefbaarheid, functionaliteit en veiligheid. Deze vraag werd eind 1984 voorgelegd aan een werkgroep van medewerkers van het Ministerie van Justitie en de Rijksgebouwendienst, aangevuld met externe adviseurs. Deze werkgroep ontwikkelde vier ruimtelijke modellen: de Radiaal, de Rug, de Koepel en het Atrium.

Gezicht vanuit de centrale post op een cellenvleugel in Arnhem.

Uit dit onderzoek concludeerde de werkgroep dat de Radiaal qua investeringskosten en personeelslasten het gunstigste model was, dankzij de compactheid. De cellen zijn ondergebracht in twee haaks op elkaar staande vleugels en liggen aan galerijen langs een vide. Op de ontmoeting van de vleugels bevindt zich een centrale post, vanwaar uit de galerijen in het oog kunnen worden gehouden. Al het verkeer met de overige voorzieningen zoals de sportzaal en de arbeidsruimten, moet deze centrale post passeren. De werkgroep koos echter niet voor dit model, omdat latere aanpassingen lastig te realiseren zouden zijn en omdat een ringmuur om het complex nodig was. De invloed van de kosten van een ringmuur en de daaraan verbonden beveiliging was zo groot dat het Rug-model, waarbij het gebouw zelf de luchtplaatsen en dergelijke afschermt, de op een na goedkoopste oplossing bleek te zijn, ondanks een overmaat aan bouwmassa op de begane grond. Weinig waardering had de werkgroep voor het Koepelmodel, waarbij de cellen vierhoog langs de buitenzijde van een vierkant zijn gelegen. Binnenin, grenzend aan een grote centrale ruimte, liggen de direct bij de cellen behorende voorzieningen. De interne compartimentering maakte dit model volgens de werkgroep te duur. Ook zou er veel personeel nodig zijn vanwege de onoverzichtelijkheid. De voorkeur van de werkgroep ging uit naar het Atrium-model. Hierbij liggen de cellen, net als bij het Radiaalmodel, in twee haaks op elkaar staande vleugels. De cellen liggen hier echter niet tegenover elkaar, maar tegenover de eigen voorzieningen zoals de recreatiekamers en douches. Een ander verschil met de Radiaal is dat de algemene voorzieningen, zoals de werkruimten in twee andere vleugels, zodanig zijn ondergebracht dat alle vleugels samen een vierkant binnenterrein omsluiten. De investeringskosten bleken op één na de hoogste te zijn, maar de werkgroep was erg tevreden over de functionaliteit en de geringe personeelslasten.1

Het Radiaal-model. De cellen zijn in twee haaks op elkaar staande vleugels ondergebracht.

Gezien het voorgaande was het niet verwonderlijk dat de werkgroep aan de architecten van de vijf nieuwbouwprojecten (Leeuwarden, Rotterdam, Hoogeveen, Sittard en Hoorn) een atrium-achtige opzet aanbeval, weliswaar met zoveel mogelijk blinde buitengevels, zoals bij het Rug-model. Wat de investeringskosten betreft achtte de werkgroep inderdaad f250.000 per celplaats haalbaar, mits de grondkosten laag en de voorbereidingstijd kort konden worden gehouden. Voor voorbereiding en bouw samen achtte men een periode van vier jaar haalbaar: twee jaar voorbereiding en twee jaar bouwtijd.

Grave

Twee jaar later, in 1986, was men ook hiermee niet meer tevreden. Onder druk van het nog steeds oplopende tekort aan cellen en herhaalde verzoeken in de Tweede Kamer om hier op korte termijn iets aan te doen, werd gezocht naar noodoplossingen zoals het verbouwen van schepen. Deze noodoplossingen konden echter geen genade vinden bij het Ministerie van Justitie. Op dat moment herinnerde Rijksbouwmeester Dijkstra zich dat enkele jaren eerder een halfopen penitentiaire inrichting in Zeeland (NB) binnen twee jaar (voorbereiding én bouw) was gerealiseerd voor een laag budget. De ontwerper hiervan was Hein van Meer. Dijkstra vroeg hem nog een stapje verder te gaan en binnen 17 maanden voor voorbereiding en bouw samen een semi-permanent huis van bewaring te realiseren, dat niet meer dan de helft mocht kosten van wat de werkgroep twee jaar daarvoor als maximum voor elk der vijf nieuwbouwprojecten had vastgesteld. Dat kwam neer op een investering van ongeveer f30 miljoen.
Het aantal cellen moest ongeveer gelijk zijn, maar op de bouwkundige constructies, de technische installaties en de voorzieningen zou nog verder moeten worden bezuinigd. Aanvankelijk vroeg Dijkstra ook nog het gebouw zo flexibel te maken, dat het naderhand in een half-open inrichting zou kunnen worden veranderd. Dat wees Van Meer echter als onhaalbaar af. Wél positief was zijn antwoord, na enkele weken aarzeling en een grondig onderzoek in samenwerking met ABT Adviesbureau voor Bouwtechniek, ten aanzien van de twee eerste eisen. Als voorwaarde stelde hij dat het Ministerie van Justitie zich strikt aan de besluitvormingstermijnen zou houden. Ook wenste hij af te mogen wijken van het zo door de werkgroep aanbevolen Atrium-model. Zijn bezwaar hiertegen was dat de bouwers zichzelf tijdens de uitvoering in het atrium op zouden sluiten, waardoor de bouwtijd langer dan 17 maanden zou moeten worden. Bovendien vreesde hij voor te lange looplijnen, die een ongunstige netto/brutoverhouding en een relatief dure exploitatie tot gevolg zouden hebben.

Cellenvleugel in Grave. Naar boven toe wordt de vide steeds breder om ruimte te suggereren. De hal is beneden vrij smal (4,80 m).

Naast de centrale post zijn in Grave de recreatiekamers gesitueerd, voor elke galerij één. Dit houdt verband met het per galerij kunnen differentiëren van het regime. Aan een galerij liggen 14 of 16 cellen. De galerijen liggen niet exact boven elkaar zoals in de San Michele, maar de vide wordt naar boven toe steeds breder en de cellen kragen naar buiten uit. Daarmee heeft Van Meer ruimte willen scheppen. Toch vind ik de breedte van 4,80 m op de begane grond aan de smalle kant. Maar de lichtinval van boven is prachtig. Ook fraai is de trapsgewijze opbouw van de buitengevels. "Dat krijg je er voor niets bij”, zegt Van Meer.
In ieder van de twee vleugels zijn per bouwlaag 30 cellen ondergebracht, zodat het huis van bewaring in Grave 2 x 4 X 30 = 240 cellen bevat, afgezien van de isoleercellen op de vijfde bouwlaag. Omdat het een semipermanente inrichting is, zijn de cellen niet van een eigen toilet voorzien. Wel is er een wastafel. De celoppervlakte is door het weglaten van het toilet teruggebracht tot 8 m2,2 m ! minder dan in de eerder genoemde vijf huizen van bewaring. In bouwkosten scheelt dit wel iets, maar belangrijker is dat men op die manier de cellen niet mechanisch hoeft te ventileren. Een nadeel is echter dat de gedetineerden 's nachts en in het weekend moeten vragen om —onder geleide— naar het toilet te mogen. Daarvoor is acht man extra personeel nodig, zo heeft directeur G. Versluis becijferd. Zo lang hij die extra personeelsleden krijgt toegewezen ziet hij vooral de positieve kanten van het weglaten van het toilet in de cel. Het schept mogelijkheden tot persoonlijk contact met de gedetineerde. Dat kan heel belangrijk zijn, want in afwachting van het vonnis verblijft een gedetineerde gemiddeld een half jaar in een huis van bewaring.

De cellen zijn voorzien van een beperkt te openen bovenraam, zodat de gedetineerde zelf het ventileren kan regelen en ook geluiden en geuren van buiten kan ervaren. Er is geen pantserglas aangebracht, maar gewoon enkel glas. Daardoor werd het nodig tralies aan te brengen. Deze bestaan uit geel geschilderde vloerroosters, die een zonnige lichtinval geven. Ook de andere vertrekken in Grave zijn van dergelijke tralies voorzien. Om het gevelbeeld te verlevendigen zijn ze soms blauw geschilderd.
De staande balk van de kruisvormige plattegrond bevat diensten en voorzieningen zoals administratie, directie, therapie, geestelijke verzorging, medische dienst, bibliotheek en sportzaal. De toegang vanuit de cellenvleugels tot deze ruimten wordt gecontroleerd door de centrale post in de kruising. In een korte zijvleugel nabij de entree kunnen de gedetineerden bij opname en vertrek andere kleding aantrekken en douchen. Op de verdieping bevinden zich de keuken en de personeelskantine. De werkplaatsen van de gedetineerden zijn in een losstaand gebouw ondergebracht. Net als vrije burgers gaan ze door de buitenlucht naar hun werk, zo argumenteert Van Meer. Een nadeel van deze opzet is dat er hiervoor extra hekken op het binnenterrein moesten worden geplaatst.

Begane grond Grave. Midden in het kruis de centrale post, ook wel statische post genaamd, vanwaaruit het verkeer wordt gecontroleerd.

Wat de constructie aangaat is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van geprefabriceerde elementen, voornamelijk in beton. In de dienstvleugel zijn bijvoorbeeld prefab kolommen, balken en dragende binnenspouwbladen van beton toegepast. Voor de vloeren is voornamelijk gebruik gemaakt van breedplaatvloerelementen met een druklaag. De celwanden zijn vanwege de stabiliteit van het gebouw ter plaatse gestort. Om de andere wand zijn ze dragend. De tussengelegen wand kan bij bestemmingsverandering eventueel worden gesloopt, zij het met moeite. Het buitenblad van de gevel is vanwege de kosten niet geprefabriceerd, maar opgetrokken uit witte betonsteen. Prefabricage zou hier geen verkorting van de bouwtijd hebben opgeleverd, want het metselen kon buiten het winterseizoen plaatsvinden.
Vanwege de kosten zijn er bijna nergens verlaagde plafonds aangebracht, zodat de horizontale leidingen meestal in het zicht zijn gebleven. In de cellenvleugels is dat niet storend, want hier is veel met verschillende materialen en kleuren gewerkt. In de veel strakker gehouden overige ruimten storen de in het zicht gebleven leidingen echter, vooral op plaatsen waar later kennelijk wijzigingen in het leidingverloop moesten worden aangebracht.
De afdelingscheidende glaspuien in de gangen zijn volgens een door Jaap Hillenius opgesteld schema in kleur uitgevoerd. Dezelfde kleuren gebruikte hij in de schilderijen, die bij de centrale post zijn opgehangen. Ook de kleuren in de horizontale cannelures in de vijf meter hoge buitenmuur zijn door Jaap Hillenius bepaald. Hij vertaalde de partituur van Die Entführung aus dem Serail in kleuren op bepaalde hoogten. Jammer genoeg kijken de gedetineerden —en de personeelsleden— niet op deze partituur uit, want deze is uit kostenoverwegingen alleen aan de buitenkant aangebracht. De gedetineerden kijken alleen uit op saai aangelegde tuinen en sportvelden, met daarin verdwaalde bus-abri’s, die oudbakken van vormgeving zijn. De vrolijke kleuren op de buitenzijde van de ommuring doen overigens het gebouw meer op een vakantiekolonie dan op een gevangenis lijken. Gelukkig staan erbij de entree stoere wachters van Karin Carpay, heel fraai van vorm en kleur, die er op wijzen dat het hier een streng bewaakt gebouw betreft.

Arnhem

Omdat het huis van bewaring in Grave binnen de limieten van bouwtijd en investeringskosten was klaargekomen, lag het voor de hand om hetzelfde bouwteam te vragen dit hoogstandje te herhalen in Arnhem-Zuid, op een nabij de Pleyroute aan de Ir. Molsweg gelegen terrein. De baanbrekende renovatieplannen van Rem Koolhaas voor de Koepel in Arnhem2 werden terzijde geschoven, nadat in Grave was gebleken dat nieuwbouw goedkoper en sneller was. (Bij de overdracht van de nieuwbouw in Arnhem-Zuid werd bekend dat de kansen voor renovatie van de koepel toch nog niet helemaal van de baan zijn).

In Arnhem lijkt het entree/administratieblok, dat buiten de muren uitsteekt, op een 19de-eeuws poortgebouw. Op het dak een plastiek van Han Schuil.

Voor de nieuwbouw werd in hoofdzaak het Graafse bouwteam ingeschakeld. Hein van Meer, die bij het project in Grave eigenlijk te veel van zichzelf had gevergd, droeg het ontwerp echter over aan René van Veen, waarmee hij zich in januari 198 8 had geassocieerd. Van Veen was goed op de hoogte, want hij was in Grave projectleider geweest. Oorspronkelijk zouden de bestaande plannen alleen maar een beetje aan de Arnhemse situatie aangepast behoeven te worden, tevens rekening houdend met de opgedane ervaringen. Ook hoefde het gebouw niet meer semi-permanent te zijn en mocht er wat meer geld voor degelijk hang- en sluitwerk worden uitgetrokken. Gaandeweg kwamen er echter grotere wijzigingen, gepaard gaande met een lichte verhoging van de investeringskosten per cel. Zo vroeg het Ministerie van Justitie het aantal cellen per galerij van 30 tot 24 te verminderen, om de regimes meer te kunnen differentiëren. Verder vond men achteraf vier galerijen boven elkaar wat veel, zowel vanwege de vele contactmogelijkheden voor de gedetineerden onderling als vanwege het risico voor letsels, als er iemand over de balustrade zou worden geduwd.
Een en ander leidde ertoe dat het aantal cellenvleugels van twee tot drie werd uitgebreid: twee vleugels met drie bouwlagen en haaks daarop één met twee lagen. Afgezien van de isolatiecellen werden er 192 cellen in deze vleugels ondergebracht. In een laat stadium, toen Justitie in de gaten kreeg dat er op de begane grond nog wat ruimte over was gebleven, moest er een EBA (Extra Beveiligde Afdeling) aan worden toegevoegd. Ook de doorsnede van de cellenvleugels werd gewijzigd. De trapvormige verspringing van de galerijen was in Grave qua uitvoering tamelijk gecompliceerd en dus tempovertragend gebleken door de tijdelijke ondersteuningen tijdens het storten van de uitkragingen. Bovendien verloren die sprongen grotendeels hun zindoor het verminderen van het aantal bouwlagen. Tegelijkertijd werd de vleugelbreedte vergroot, want de tussen de cellen overblijvende vloer op de begane grond in Grave was aan de krappe kant gebleken. Weer een andere reden tot verandering was de wens van Justitie om toch maar weer toiletten in de cellen te plaatsen, zowel om op het personeel te kunnen bezuinigen als vanwege het comfort van de gedetineerden.

Al met al draaide het in Arnhem uit op een geheel nieuw ontwerp, overigens met behoud van de kruisvormige plattegrond. Van Veen was daarin echter consequenter dan Van Meer: geen uitbouwsels meer, geen korte dwarsvleugel en geen losstaand gebouw voor de werkplaatsen. De werkplaatsvleugel is als tweede dwarsbalk tegen het kruis geschoven, zodat er een Lotharings kruis ontstond als principe van de plattegrond. De duidelijker kruisvorm leidde er tevens toe dat het buitenterrein overtuigender kon worden ingedeeld in hoven met een verschillende bestemming. Daartoe heeft ook de tuinarchitectuur bijgedragen van Ben van Berkel, die ieder hof een eigen karakter heeft gegeven.
Tot de helderheid van de gebouwindeling heeft ook het consequente gebruik van het raster van 1,20 m bijgedragen. ”Een raster is de beste methode als er snel beslissingen moeten worden genomen”, zo zegt Van Veen. ’’Bovendien is een raster een metafoor voor orde, dus een bij uitstek geschikt middel bij het ontwerpen van een huis van bewaring”.
Nog belangrijker voor de duidelijkheid van de gebouwindeling is dat Van Veen praktisch alle voorzieningen voor de delinquenten op de begane grond en nagenoeg alle cellen op de verdiepingen heeft ondergebracht. Hier zijn slechts enkele uitzonderingen op. De sportzaal is op de eerste verdieping, aansluitend op de centrale post gesitueerd, en de hierboven vermelde EBA-cellen liggen op de begane grond, tussen de voorzieningen. Ook door verschillen in materialen en kleuren heeft Van Veen een zo groot mogelijke duidelijkheid nagestreefd. De verblijfsruimten zijn bijvoorbeeld glad en wit gestukadoord, terwijl in de verkeersruimten hoofdzakelijk ruwe, grijze materialen zoals betonsteen en houtwolcement zijn toegepast. Dezelfde duidelijkheid is bij de leidingen te zien. Deze zijn consequent ondergebracht in zones boven de gangplafonds en in schachten in de kernen en kopgevels.

Begane grond huis van bewaring in Arnhem. Boven aan het kruis is een tweede balk toegevoegd om de werkplaatsen, de keuken en het magazijn onder te brengen. Alleen de EBA-cellen bevinden zich op de begane grond.

Wat kleurgebruik betreft is het huis van bewaring in Arnhem bijna het tegenovergestelde van dat in Grave. Wit en grijs overwegen, ook in de cellenvleugels. Daarnaast is alleen blauw (trappen en balustrades) en af en toe geel (afdelingscheidende puien) toegepast. Dat maakt het interieur overzichtelijk, maar wel streng en saai.
Ook de gevels zijn zeer sober van kleur. Anders dan in Grave wilde men ook de buitenspouwbladen prefabriceren in beton, aangezien het metselen ’s winters zou moeten plaatsvinden en tot vertragingen zou hebben kunnen leiden. Het bleek moeilijk te zijn voor de prijs van metselwerk een buitenspouwblad van prefab beton te laten maken. Een toplaag van natuursteensplit zou bijvoorbeeld te duur worden. Er werd echter in Wanssum een betonfabriek gevonden, die uit eigen groeve grind met donkergekleurde steentjes verwerkt. De kleur is wat aan de grauwe kant, maar Van Veen heeft dit fraai laten contrasteren met witte ramen en tralies en met terugliggende blauwe banden langs de naden van de elementen. De elementen werden licht gestraald. De blauwe banden hebben het gebouw de bijnaam Blue Band bajes gegeven.

Daar waar de ramen kleiner dan normaal moesten zijn heeft Van Veen ze, voor zover ze nabij standaardramen voorkomen, als het ware vergroot tot dat standaardformaat door ze in een wit geschilderd verdiept vlak te plaatsen. Zo bereikte hij continuïteit in de gevels, door hem aangeduid als ’maatoverdracht’. De gevels zijn er tevens wat minder streng door, al blijven het gevangenisgevels. Datzelfde valt op te merken over de buitenmuurelementen, die op dezelfde wijze zijn vervaardigd als de buitenspouwbladen. Ook hier blauwe verdiepte banden langs de naden. Maar geen opfleuring door wit, laat staan door frivole kleuren als in Grave. Van Veen houdt er niet van de functie van het gebouw te verbloemen. Dat spreekt mij aan, al waardeer ik ook de van mededogen getuigende manier waarop Van Meer het huis van bewaring in Grave op heeft weten te vrolijken.

Noten 1) Ir. Hans de Jonge Nieuwbouwplannen voor penitentiaire inrichtingen De Architect 1986-6 p 60/65.
2) Rem Koolhaas Studieplan voor Koepel in Arnhem De Architect 1986- 5 p 76/8
3) Koos Bosma Van individuele dressuur naar collectief tijdverdrijf De Architect 1986-5
85/90; Jannie Rodermond Plan Koolhaas voor Koepel Arnhem gaat niet door De Architect 1988-1 p 14/15.