In de naoorlogse Foreestwijk in Delft, destijds ontworpen door Sam van Embden, is De Vermeertoren gesitueerd. Bij dit project lag het initiatief bij de sociale ontwikkelaars Ceres en Vestia. De gemeente Delft faciliteerde de ontwikkeling onder andere door de ruimtelijke voorwaarden vooraf helder te stellen. Het gebouwde plan is in samenspraak met opdrachtgever, gemeente en andere belanghebbende partijen tot stand gekomen. Het programma lag vooraf niet vast, maar de ontwikkelaars waren vastbesloten om een plan te maken dat boven zichzelf uitsteeg.
De toren staat op de hoek van de provinciale weg van Rijswijk naar Delft en de Foreestweg die niet alleen de naoorlogse Foreestwijk, maar ook nieuwe woonwijken als de Harnaschpolder ontsluit. In het gebouw zijn een ondergrondse parkeergarage, diverse sociaal-culturele en medische voorzieningen en appartementen ondergebracht. Het gebouw is te beschouwen als een samenstelling van twee stedelijke typen, die de schijvenstedebouw van Van Embden aanvullen.
Naast de toren met inpandig portiek is door het U-vormige plan van de onderbouw een semi-openbare hof tot stand gekomen.
In de Rotterdamse buurt Zuidwijk is volgens een geheel ander planproces de toren Drakenburg gerealiseerd in een stedebouwkundig masterplan van Claus en Kaan Architecten. De stedebouwkundigen stelden een collectieve interpretatie van de rijwoning aan groene ruimtes voor. Op dit moment wordt een veelbelovend laagbouwveld uitgewerkt in samenwerking met de Rotterdamse architect Joost Kühne. Aan de hoofdstraat van Zuidwijk, de Slinge, ligt de woontoren die Geurst & Schulze ontwierp in opdracht van Estrade en Vestia. Deze is naast een naamloos nieuw blok rijwoningen gelegen. De laagbouw ligt evenwijdig aan de weg, de toren is iets naar achteren geschoven. Het ensemble vervangt een veld met trapportiekwoningen die haaks op de weg stonden en hun rijzige koppen aan de Slinge hadden. Deze repeterende reeks kopgevels was niet uniek, maar in zijn monumentaliteit wel kenmerkend voor de naoorlogse stedebouw van Zuidwijk. De routineuze frivoliteit van de nieuwe laagbouwwand degradeert de Slinge echter tot een suburbane verkeersader.
Drakenburg zet zich in zijn verschijning met kracht af tegen dit soort stadsvernieuwing. Het is een stompe toren, die is uitgevoerd in bronskleurige stenen en aluminium kozijnen. De plattegrond van de toren is gebaseerd op een vierkant raster dat even groot is als de beukmaat. Hierdoor was het mogelijk om het project met tunnelbekistingen te bouwen, maar konden tevens uniforme gevelpatronen met kozijnen in een strenge vijfdeling worden toegepast. De toren heeft hierdoor een sterke alzijdigheid. De repetitieve kozijnpatronen verhullen de wandenconstructie. De toren ligt iets verhoogd ten opzichte van het maaiveld, zodat de hoofdentree via een hellingbaan wordt benaderd. De entree met een gemeenschappelijke lobby ligt op de hoek en maakt de terugliggende positie ten opzichte van de Slinge aanvaardbaar. De parkeerplaatsen zijn verdiept aangelegd.
Het woongebouw draagt een basale boodschap over: met zijn soliditeit en het geboden comfort is het van plan om langdurig te blijven staan. De gevoelige positionering, de diepe materiaalvoering, de hechte geometrie en de zwijgzaamheid van de architectuur doen denken aan het werk van Ludwig Mies van der Rohe in zijn Amerikaanse periode. Dat is geen geringe verdienste in een proces waarin budgetten, programma, type en vorm vooraf vastliggen.
Beide projecten laten zien hoe goed Geurst & Schulze in staat is om Nederlandse ontwikkelprocessen naar zijn hand te zetten. De architect toont bovendien aan hoe belangrijk het is dat naoorlogse woonwijken niet vervallen in laagbouwparadijzen. In de Nederlandse stedebouw wordt de stedelijke ruimte van oudsher gemaakt met behulp van de woningen als architectonisch materiaal. Juist deze karakteristiek gaat met de huidige laagbouw verloren. Ook maatschappelijk gezien valt het niet te rechtvaardigen, dat alleen wordt gebouwd voor mensen die een woning met een tuin willen.
Bij een verdere vergelijking tussen beide gebouwen vallen vooral de verschillen tussen beide projecten en de wendbaarheid van de ontwerpers op. Jeroen Geurst spreekt in dit verband over “oefeningen in verschillende richtingen" die door de planprocessen zijn afgedwongen. Zo is de monolithische, hermetische kwaliteit van Drakenburg in zijn ogen een gevolg van de strikte stedebouwkundige contouren die in de klassieke ‘top-down’ planning waren vastgelegd. De toren is ontworpen vanuit zijn grootste maat. De woningplattegrond is resultante.
Bij de Vermeertoren vormt juist het kleinste bestanddeel van het gebouw, de wooneenheid, het vertrekpunt voor de ontwikkeling van een grote, sculpturale vorm. De stapeling van garage, buurtcentrum en woningen maakte een hermetische expressie van de draagconstructie vrijwel onmogelijk. De garage is een betonnen bak met een kolommenstructuur die is afgestemd op de auto. Het buurtcentrum in de onderbouw is vanwege de gevraagde flexibiliteit ondergebracht in een structuur met dragende gevels. De woontoren heeft zware betonnen wanden die zorgen voor de geluidsisolatie tussen de woningen. Hoogbouw van deze afmetingen vraagt om zware stabiliteitsvoorzieningen die zich in de plattegrond van de ondergelegen bouwdelen aftekenen. De draagconstructie is aangegrepen om verschillen te maken. De dragende en niet-dragende gevels zijn nadrukkelijk anders gearticuleerd. Al met al is de Vermeertoren een hybride constructie. Ten opzichte van Drakenburg heeft de articulatie van de geometrische draagconstructie plaatsgemaakt voor de expressie van de diverse bekledingen. Vooral in de onderbouw is daarmee een lyrisch spel gespeeld. Betonnen plinten en luifels in het exterieur, evenals houten lambriseringen en sierlijsten en stucplafonds in het interieur vieren de architectuur van de huid.
Het grootste verschil zit in de schaal waarop de projecten zijn gedacht. Hoewel de torens globaal evenveel woningen hebben, is de Vermeertoren twee keer zo hoog en twee keer zo slank dan Drakenburg. Een dergelijke figuur zou ondenkbaar zijn in de periferie van Rotterdam Zuid, die door sommige planologen en stadseconomen als woongebied al is afgeschreven. De Vermeertoren speelt in op de verstedelijking die rondom de Foreestwijk optreedt. Ooit lag deze wijk sluimerend aan de stadsrand, nu ontwaakt ze in de dynamiek van een woongebied dat centraal in de zich verdichtende Randstad is komen te liggen. Het gebouw functioneert op verschillende schalen. Terwijl de woningen deel uitmaken van de regionale woningmarkt, hebben de voorzieningen een locale betekenis. De plastiek van de toren functioneert als teken in het verstedelijkte veld tussen Delft, Rijswijk en het Westland.
In tegenstelling tot Drakenburg zijn de financiële en programmatische kaders rekbaar: de toren bevat niet alleen sociale huurwoningen, maar ook koopwoningen in diverse prijsklassen. De Vermeertoren is niet ontwikkeld als ‘woningvoorraad’, maar als beleggingsobject. Voorzichtig tekent zich een nieuwe trend af in de wereld van opdrachtgevers. Sociale ontwikkelaars zijn in toenemende mate bereid om in langere termijnen te denken, rendementen uit te stellen en na te denken over gebiedsontwikkeling in plaats van vastgoedbeheer. Nu deze voormalige woningcorporaties niet meer het onverbiddelijke rolmodel van de commerciële projectontwikkelaars adopteren, wint het maatschappelijke middenveld aan kracht door initiatieven naar zich toe te trekken en nieuwe rollen te spelen in de verstedelijkingsprocessen.
De Vermeertoren laat zien welke verstedelijkingsstrategieën in de naoorlogse woonwijk denkbaar zijn. Het is het eerste icoongebouw van Geurst & Schulze. Gezien het bezonken karakter van het woningbouw-oeuvre van dit bureau wekt het geen verwondering dat de iconografische kwaliteit van de Vermeertoren genoeg heeft aan de cultuur van het wonen én het bouwen zelf.