In 1924 is het Vondelparkpaviljoen rigoureus verbouwd. Zo is de centrale buitentrap gesloopt en zijn alle openslaande deuren naar het terras vervangen door schuiframen met gesloten bovenlichten. Na komst van het Filmmuseum (1975) heeft het pand zich nog verder afgekeerd van het park. Na jaren van geslotenheid vraagt het bestaande gebouw om verregaande openheid.
Het ontwerp van TenBrasWestinga herstelt de oorspronkelijke ruimtelijkheid en de relatie met het park uit 1881. Op alle posities aan het terras zijn de dubbele deuren met glazen bovenlichten naar historische voorbeeld teruggekomen. Het ontwerp van de natuurstenen band met begroeiing aan de buitenzijde van het paviljoen herstelt de oorspronkelijke hoogteverhouding tussen souterrain en bel-etage. In het interieur is nieuwe openheid gecreëerd door oude boogsparingen in te vullen met glazen puien en een nieuwe brede doorgang naar het achterhuis. De verglaasde serres verhogen de avonduitstraling.
Op bijzondere wijze is de klimaatinstallatie onzichtbaar in het gebouw verwerkt. Vanuit de nieuwe zeer compacte installatieruimte onder de hoogste kap zijn kanalen ingebracht in loze ruimten tussen historische plafonds en vloeren en dubbele wanden. Het inblazen va de lucht geschiedt via speciaal ontworpen roosters, met een gedicht van Vondel als gaatjespatroon.