Het Wexner Center for the Visual Arts bevindt zich op de universiteitscampus, aan de rand van de stad Columbus. Het stratenpatroon van deze middelgrote stad in het midden-westen van de VS is een voortzetting van het grid van de staat Ohio. De structuur van de campus met brede lanen en monumentale universiteitsgebouwen temidden van royale grasvelden ligt 12 1/4° gedraaid ten opzichte van het grid van de stad. Het ontwerp van Eisenman is geen nieuw monumentaal gebouw op een eigen plek maar voegt zich zodanig tussen twee bestaande universiteitsgebouwen dat er een geheel nieuw landschap is ontstaan. Het Wexner Center is tegelijkertijd een zelfstandig gebouw, een verbinding tussen twee bestaande gebouwen en een nieuw decor voor deze oudbouw.
Wanneer je via de hoofdweg Columbus uitrijdt zie je tussen twee oude panden een witte rasterstructuur uitrijzen. Het decor-effect hiervan wordt nog versterkt door enkele in rode baksteen opgetrokken torenfragmenten aan de linkerzijde van het grid. Dwars op de hoofdweg ligt een met vierkante tegels geplaveid voetpad naar de entree van het gebouw. Links van het voetpad bevindt zich een verdiept veld met een plaveisel dat onderling verschoven rasters toont. Op de kruispunten van deze rasters staan bomen. Van dichtbij blijkt het er aanvankelijk als een decor uitziende grid een belangrijke passage te zijn die een zekere perspectivische vertekening vertoont doordat de hele structuur schuin omhoog loopt.
The Grid
Eenmaal binnengekomen door een gevel met —hoe kan het ook anders— een rasterpatroon in staal en glas bevindt men zich in een vrij kleine lobby waar vandaan men slechts naar beneden kan daar deze ruimte ter plekke het enige bovengrondse bouwdeel vormt. Bij de openingstentoonstelling —de tentoonstelling van het gebouw zelf— worden hier de cassettebandjes en walkmans voor de audiotour The Grid’ uitgereikt. Een van de eerste dingen die in deze tour op cassette wordt uitgelegd is de oorsprong van de richtingen van de in het ontwerp toegepaste grids: de archeologie(l) van de stad en de campus. In tegenstelling tot andere projecten van Eisenman is de oorsprong van de grids hier juist direct aan de omgeving af te lezen. Ten overvloede wordt de bezoeker gewezen op de alomtegenwoordigheid van de gridstructuur en de a-functionaliteit ervan: "Waarom staan er op de trap drie kolommen -waarvan een nota bene van onderen afgezaagd vreselijk in de weg, dat zijn we toch niet gewend? Daarom juist, omdat we het niet gewend zijn!”.
Onder begeleiding van de tourcassette — een kakafonie van stemmen, geluiden en soms muziek — begint de expositie van het gebouw met het afdalen van de trap. Beneden aangekomen wordt de herkomst van de rode bakstenen torens uitgelegd: het zijn de torens van het ooit gesloopte arsenaalgebouw van de Ohio State University. De geschiedenis van de campus wordt bewaard. Er hangt in het gebouw ook een amateur-aquarel van het voormalige universiteitsgebouw.
Vergezeld door plechtstatige muziek gaat men vervolgens een roltrap op naar het oude Mersham-gebouw dat fungeert als auditorium. Weer terug beneden voert de tour langs de vier expositieruimten die lineair aaneen worden geregen door een brede, oplopende open passage die, parallel aan de rasterpassage buiten, geleidelijk boven de grond komt. Het wapenarsenaal, dat is het verleden; de expositieruimten, dat is het heden.
Open einde
Het Wexner Center heeft geen gesloten museumcircuit want de toekomst is open, je kunt door en door gaan, naar de kunst voor de 21e eeuw. Philip Johnson vond dat er een einde aan het gebouw moest komen, maar het heeft geen einde, dat is symbolisch voor het gebouw. Het einde van de tijd is het heden: de glazen wand aan het einde van de passage.
Bij het passeren van de vier expositieruimten maakt de audiotourtape de bezoekers attent op het fake-karakter van de kolommen. De constructie wordt vergeleken met een steiger in afwachting van de voltooiing van het eigenlijke gebouw. Tevens wijst de tourtape op de ratrace in de kunstwereld en op de video-monitoren van de beveiliging die tegelijkertijd worden gebruikt voor een video-performance door de bezoekers zelf waarbij het gebouw dienst doet als film-set. Tussendoor is er op de walkman ondermeer een interview met de directeur van het Wexner Center te beluisteren. Hij maakt van deze gelegenheid gebruik om nog eens te benadrukken dat Eisenman hier geen neutraal gebouw heeft neergezet maar zich, enigszins arrogant, door middel van zijn architectuur tot medeschepper maakt van elk geëxposeerd kunstwerk. De directeur had toch gehoopt dat er op zijn minst één neutrale ruimte zou komen, maar nee, zelfs deze bescheiden wens bleek te veel gevraagd.
De tour eindigt in het ’black box theatre’ een multifunctionele performance-ruimte waar ter gelegenheid van de opening van het museum het stuk Essay van John Cage wordt gespeeld. Een oorspronkelijk voor de Documenta 8 in Kassei gecomponeerd stuk waarin 36 volgens het toeval gecombineerde muziektapes een driedimensionaal geluid opleveren. Het muziekstuk is — veelbetekenend — gebaseerd op H.D. Thoreau’s Writing through the essay; on the duty of civil disobedience.
Op de walkman is een interview te beluisteren met John Cage en worden de bezoekers vervolgens uitgenodigd om een toevalstekening te maken op basis van op een grid geplaatste steentjes. De tekening die hier het resultaat van is verwijst, aldus de cassette, niet naar onze eigen keuzes maar naar de wereld buiten ons. Op weg naar de uitgang voert de tour nog even een trapje op dat abrupt doodloopt op een ruit met uitzicht naar beneden. "Hoe vaak kom je humor tegen in de architectuur?”, vraagt de band. En, ondanks alle herhaaldelijk per cassette geuite beweringen van het tegendeel, is er dan toch het einde van de tour.
Visuele poëzie
Om het Wexner Center heen lopend is het moeilijk om een structuur te onderscheiden, om een gebouw als omhulling te herkennen. Wat aan omsloten ruimten boven de grond uitsteekt heeft in de meeste gevallen de vorm van een doosfragment, van een onbetekenende achterkant. De indruk die het gebouw maakt komt juist voort uit de bouwdelen die geen gebouw in de enge zin van het woord zijn. Het schuin omhoog lopende witte grid vormt een passage waar een reeks boven elkaar gelegen vergezichten ontstaat. De zorgvuldig gemetselde torens, ’sporen van het verleden’, zijn slechts fragmentarisch aanwezig als op tekening doorgesneden segmenten: zoals op een tekening voor een doorsnede donkere lijnen worden gebruikt zijn hier voor de snede donkere stenen gebruikt. De schuin gelegen, halfronde treden boven het ondergrondse filmtheater lijken een commentaar te leveren op het grote ovale grasveld van de campus. Voor het grid en het monumentale oude gebouw ligt een dromerig schotsenlandschap van roze beton boven de ondergrondse bibliotheek. Al deze elementen hebben, waarschijnlijk omdat ze op een rationele manier irrationeel zijn, een visuele poëzie. Deze poëtische kwaliteit weegt zwaarder dan de weerzin tegen de a-functionaliteit, het onnodige geweld van de kolom-en balkrasters. Dit gevoel van ongemak maakt in zekere zin immers deel uit van de opzet en het succes van het gebouw.
Eisenman streeft naar een architectuur waar scheidslijnen vervagen, waar geen hiërarchie is in termen van tegenstellingen, waar het irrationele in het rationele wordt toegelaten. Hij noemt dat een architectuur van het ertussen’. Bij het Wexner Center is hij er in geslaagd om een gebouw te maken dat geen gebouw is maar eerder een ’tussen’, een a-hiërarchisch landschap tussen boven- en ondergronds, tussen twee bestaande gebouwen, tussen binnen en buiten, tussen structuur en ornament. In zijn Wexner Center for the Visual Arts heeft Eisenman een aantal van zijn ideeën over een nieuwe architectuur verwezenlijkt.