De groei in de woningbouwproductie komt maar langzaam op gang. Nabij de grote en kleine steden moet ruim een half miljoen woningen worden gebouwd. In het kader van het Vinexbeleid zijn regio’s en gemeenten aangewezen waar de woningbouw extra wordt gestimuleerd. Dat wil nog niet erg vlotten, zoals blijkt uit recente CBS- cijfers. Van de 33.500 gereedgekomen woningen is in de eerste helft van dit jaar 33% in de Vinex-prestatiegemeenten en 22% in de Vinex-stadsgebieden tot stand gekomen. Dit is zelfs minder dan vorig jaar. Het CBS leidt hieruit af, dat de beleidsvoornemens niet hebben geleid tot een toenemende concentratie van het aantal nieuwe woningen in en nabij de steden.1 Een aanzienlijk deel van de nieuwbouw komt nog altijd terecht op plekken die daarvoor volgens het Vinex-beleid niet zijn bedoeld. Dit is mede het gevolg van de vertraging die de voorgestane uitbreidingen oplopen door de combinatie van te weinig aanbod en complicerende factoren zoals grondspeculatie en bodemvervuiling. Doordat niet gefaseerd wordt gebouwd, is de kans groot dat straks in één keer een overaanbod van Vinexwoningen in de zelfde prijsklasse op de markt komt. Begin oktober waarschuwde de NWR dat dit kan leiden tot leegstand in de naoorlogse wijken en op de Vinex-lokaties.2 De NWR trekt de conclusie, dat er de komende tijd minder gebouwd moet worden. Dit is wel zeer kort door de bocht. De komende tijd wordt Nederland geconfronteerd met de combinatie van een zeer hoge bevolkingsdichtheid en een sterke bevolkingsgroei. Dit is vooral een ruimtelijk probleem. Aan de bouw van meer woningen valt niet te ontkomen, want de komende 25 jaar groeit het aantal huishoudens met 1.3 miljoen. “De vraag is hoe we omgaan met de groei die voor een belangrijk deel vaststaat. Er moeten keuzen worden gemaakt. Waar willen we de beschikbare ruimte aan besteden? (-) We moeten kiezen uit woningen, infrastructuur, landbouw, milieu - alles wat een claim op de ruimte legt. Die vraag wordt onvoldoende gesteld. Tot dusver wil Nederland meer van alles. De realiteit gebiedt anders.”3 Het recente pleidooi van E.J. Bomhoff voor ‘een tweede Wassenaar' in Friesland sluit hier direct op aan.4
Verticale steden
Wat blijkt is dat niet alleen de vraag waar de nieuwe stedelijke gebieden komen van belang is, maar ook het karakter ervan. In een groot aantal recente ontwerpstudies wordt de conclusie getrokken dat de gewenste woonmilieus nauwelijks aansluiten bij de dichtheid van 35 woningen per hectare die door de Vinex is voorgeschreven. Deze vormt een soort optimum van de vraag naar grondgebonden woningen enerzijds en het draagvlak van de noodzakelijke stedelijke voorzieningen anderzijds. Indien ze wordt aangehouden, dan zal dat zonder meer leiden tot aaneengesloten monoculturen met dezelfde huizen in een zelfde setting. Het zal bovendien een aanslag betekenen op de schaarse buitengebieden bij de steden.
In de studie Hybride velden voor de Randstad van Juurlink en Geluk wordt gepleit voor een grote variatie in dichtheden, woningtypologieën en grootschalige landschappelijke elementen waarmee een duurzame ontwikkeling op lange termijn gegarandeerd wordt.5 Dit sluit beter aan op de gewenste voorzieningen in en de bereikbaarheid van de nieuwe woongebieden. Het wonen in hogere dichtheden achten zij essentieel voor de totstandkoming van gevarieerde woonmilieus. Hierbij is de positie van de individuele woning ten opzichte van de stad als geheel van groot belang. Door de introductie van schaalverschillen die gaan van de individuele woning naar het blok, de straat en de wijk, kunnen de verschillende schakelingen van woningen rond of langs diverse ruimtelijke contexten worden onderzocht. Op het niveau van de woning vormen de maat van de buitenruimte en de flexibiliteit van de woning belangrijke factoren.
Palmboom en Van den Bout constateren, dat de gewenste stedelijkheid zich niet gemakkelijk laat realiseren in de standaarddichtheid die met de Vinex-operatie verbonden is. In de uitstekende studie Gestapeld wonen in het groen die zij voor de RPD hebben gemaakt6, noemen ze verschillende redenen waarom gestapelde bouw in de uitbreidingsgebieden desondanks toch aantrekkelijk kan zijn. Naast de al eerder genoemde factoren -diversiteit, efficiënt grondgebruik- wijzen ze erop, dat voor de overgang tussen architectuur en stedenbouw, gebouw en omgeving betere oplossingen denkbaar zijn. Dit thema van de verhouding tussen publieke en private ruimte is een terugkerend thema in hun projecten; Vlaardingen Buizengat is daarvan een boeiend voorbeeld. Volgens Palmboom en Van den Bout zal de veelal abstracte relatie tussen het maaiveld en het eigen huis moeten worden overbrugd en deel gaan uitmaken van het semi-private domein van het woongebouw. Op basis van dit uitgangspunt hebben ze een typologische reeks ontwikkeld, waarin de verhouding tussen het private domein en de openbare ruimte verschuift. Deze reeks loopt van radicale onthechting tot nadrukkelijke invoeging. Ze begint bij het opgetilde blok aan de rand van het park en eindigt bij de residentie in haar eigen park. Hierbij verschuiven de met het wonen verbonden functies van het openbare gebied naar het eigen domein van het wooncomplex.
Overgangen tussen maaiveld en huis
De combinatie van wenselijke woonprogramma’s met de door de Vinex voorgeschreven dichtheden staat centraal bij de manifestatie Undercover, een initiatief van Ad Habets, Jean-Paul Kerstens en Frans Sturkenboom.7 Om het dreigende gevaar van een onverschillige architectuur en stedenbouw op tal van uitbreidingslocaties te keren, dient volgens hen de typologie van het traditionele huis met kap en kelder vernieuwd te worden. Hiermee kan beter ingespeeld worden op de grote verscheidenheid aan woonprogramma’s. De extra ruimtes in dit huis kunnen namelijk goed worden gebruikt door de telewerkende stedeling. Bovendien leent het kap- en kelderhuis zich beter voor de door de markt gewenste individuele uitdrukking. Onderzocht is op welke manier de huizen een nieuw stedelijk landschap kunnen vormen. De ontwerpstudies blijven met een verticale organisatie binnen de Vinex-dichtheden. Opvallend is dat het wonen niet verder geprivatiseerd wordt, zoals bij Palmboom en Van den Bout, maar eerder meer openbaar wordt, doordat de overgang naar het eigen domein dieper in de woning wordt gelegd.
De tijd dat het landschap de achtergrond vormde van de meestal monotone hoogbouw is verleden tijd. Illustratief in dit opzicht is, dat Palmboom en Van den Bout de gestapelde bouw in tuinstadwijken analyseren in termen van landmarks, knooppunten, randen en velden. Het landschap vormt een belangrijke stedenbouwkundige thematiek. De stedenbouw schenkt in dit verband eerder aandacht aan datgene wat zich bevindt tussen de dingen dan aan de dingen zelf. Dientengevolge is de openbare ruimte -de woonkamer thuis, een plein, een terras- vaak het object ervan. Een ander voorbeeld hiervan is het door Kuiper Compagnons en West 8 gemaakte plan voor Vathorst bij Amersfoort. Individualisering leidt tot de formulering van verschillende leefstijlen. De collectieve dimensie wordt daarbij snel uit het oog verloren, maar in het plan van Kuiper en West 8 staat deze centraal. De nieuwe woongebieden vragen om een andersoortige stedelijkheid dan die van de compacte stad.
Nieuwe stedelijkheid
Stedelijkheid kenmerkt zich niet alleen door het naast elkaar bestaan van verschillende woonmilieus, maar ook door de menging ervan. Doorslaggevend voor een nieuwe stedelijkheid is de minimale structuur die aan de woongebieden wordt gegeven. De vraag is of daarbij nog steeds gewerkt kan worden met een stedelijke compositie die de regels van de negentiende-eeuwse stad volgt (Krier, Natalini) of moet een ‘taal’ worden ontwikkeld die meer in lijn is met de hoedanigheden van de hedendaagse stad. Deze vraag kan worden toegespitst op de manier waarop de open ruimte en de activiteiten die daarin gedacht zijn, worden benaderd. Vrijwel dagelijks maken stedelingen de overgang van een omgeving met een vertrouwde menselijke maat naar de onmeetbaarheid van het territorium, van de kleine schaal van de woonbuurt naar de ruimtes met een open horizon. Van groot belang zijn derhalve de overgangsgebieden die gemaakt worden tussen woning en stad, huis en werkplek, tussen stedelijke leefruimte en netwerkstad.
NOTEN 1 Cees Steijn en Bert Bunschoten, ‘Woningbouw in Vinex-bouwgemeenten tot medio 1997’, artikel. 2 N. van Velzen, geciteerd in NRC-Handdsblad, 3 oktober 1997. 3 L. van Wissen, geciteerd in Jeroen Trommelen, ‘Nederland kan niet meer alles willen. Bevolkingsgroei dwingt volgens demograaf tot het maken van keuzes’, De Volkskrant, september 1997. 4 Eduard J. Bomhoff, ‘Een tweede Wassenaar in Friesland’, NRC-Handelsblad, n oktober 1997. 5 Zie Huub Juurlink en Cor Geluk, Hybride velden voor de Randstad, sectie stedebouwkunde, Academie van Bouwkunst Rotterdam 1996. De thematiek is later verder uitgewerkt onder de titel ‘Compact wonen’ in samenwerking met Van Mourik Vermeulen Architecten. 6 Gestapeld wonen in het groen, Rijksplanologische Dienst, Ministerie VROM, Den Haag 1995. 7 Aan de manifestatie Undercover die mede mogelijk werd gemaakt door een subsidie van het Stimuleringsfonds, namen de volgende architecten deel: Wim van den Bergh en Siebe Bakker, Ad Habets en René Jansen, Rob Klein Goldewijk, Gerard van Heel en Miranda Nieboer, Reijenga, Postma, Hagg (Jean-Paul Kerstens en Gerrit de Weerd), Nox (Lars Spuybroek en Joan Almekinders), Frans Sturkenboom en Hans Venhuizen.