Tekst Ir. G. Treep
In onze dagen is veel veranderd, veel oude dingen en waarden zijn afgebroken door een nieuwe generatie die nu eens zou laten zien hoe men de zaken moest aanpakken. Dat men daarbij onbewust een 19e-eeuwse erfenis meesleept is nu wel duidelijk gebleken. Toch waren er in die eeuw al mensen die ervaren hadden dat een fascinerende technische vooruitgang op zichzelf geen betere samenleving garandeert en daarom nooit een doel mag worden. Maar zoiets moet men kennelijk eerst zelf door mislukkingen ontdekken.
Harlinge in de Bijlmermeer
Kort geleden miste ik de boot naar Vlieland waardoor ik vier uur de tijd kreeg om van de zuivere lucht en de vrolijke architectuur van Harlingen te genieten Een tijdje later moest ik weer door de Bijlmermeer rijden en dan dank je de hemel dat de boot naar Vlieland niet uit de Bijlmer vertrekt. Harlingen is gelukkig nog verschoond gebleven van ingrijpende „moderne" inzichten en daardoor nog een goed voorbeeld van een verschijnsel dat wij nauwelijks meer kennen, n.l. dat bouwen een uiting van levensvreugde kan zijn. Het gemotoriseerde verkeer komt wel niet overal aan zijn trekken, maar bepaalde dingen moet je je wel eens ontzeggen voor een goed menselijk milieu. Verkeersspecialisten hebben getracht de Bijlmermeer tot een dorado van auto's en voetgangers te maken. Ik heb echter nog niemand ontmoet die graag door de Bijlmer rijdt, er bleken er zelfs velen te zijn die liever een eind omrijden om er maar niet doorheen te moeten. Voetgangers en kinderen ziet men er nog niet, maar misschien komen die tevoorschijn als het lukt om er iets van groen te laten groeien, maar dat groen zal dan wel heel wat van het gebouwde moeten verbergen. Toch schijnen er wel kinderen te zijn, maar spelen ziet men ze niet, noch in de gebouwen, noch buiten. „Men schijnt hier bang voor elkaar te zijn, de kinderen houdt men angstvallig binnen en de lift (de enige plek waar men elkaar wel eens ziet) is niet bepaald een geëigende plek voor ontmoeting," hoorde ik van een bewoner. Men mag hopen dat toekomstige voorzieningen nog iets van dit definitieve eindpunt een gemechaniseerde stedenbouw weten te maken, maar het blijft een raadsel hoe zo iets kan ontstaan.
Onze culturele erfenis
De Bijlmermeer is ontstaan in een land met een grote rijkdom aan cultuurgoederen en nota bene in de hoofdstad van dat land. Een land met een eeuwenlange traditie van menselijke stedenbouw. De kern van Amsterdam kreeg zijn huidige vormgeving door de woon- en koopmanshuizen van de burgers ongeveer in dezelfde tijd dat in Frankrijk het paleis van de enkeling nog alles bepaalde. Versailles is een leegstaand monument, Amsterdam is nog steeds een monument vol vitaliteit. Op iedere Amsterdamse tram staan de woorden: „heldhaftig, vastberaden en barmhartig." Lodewijk XIV en de Bijlmer kan men bepaald niet met het woord „barmhartig" karakteriseren maar ze hebben beide wel goede zitplaatsen in het Amsterdamse gemeentebedrijf, de burgers moeten maar aan de lus hangen.
Wanneer men weer eens over „barmhartig" gaat nadenken heeft stadhouder Willem III tenminste niet voor niets geleefd en is er weer een kans op menswaardige woonwijken.
Mens en dier
Biologen hebben geconstateerd dat het verschil tussen mens en dier niet zo zeer het verstand is, maar wel het feit dat een mens kennelijk meer geheugen heeft, waardoor hij zijn eigen verleden kan herinneren en fouten kan voorkomen, die zijn voorouders of hijzelf vroeger gemaakt hebben.
Schrijven is een gevaarlijke bezigheid. Er zullen mensen zijn die denken dat ik beweerd heb dat de Bijlmer door dieren is gebouwd, een gedachte die ik bepaald niet zou willen verdedigen.
Wat mij wel interesseert is, hoe het mogelijk is dat in 1970 zulke dingen kunnen ontstaan.
In hoeverre is de mens nog in staat de door hemzelf geschapen technische, economische en politieke maatschappij te overzien en te beheersen?
De torenkraan blijkt voor hedendaagse woon- en stedenbouw meer bepalend te zijn dan de mensen zelf. Wat wij nu om ons heen zien, doet denken aan de compositie l'Apprenti Sorcier, de oude geschiedenis van de onervaren tovenaarsleerling, die met al de wonderlijk fascinerende kunsten van de tovenaar aan het toveren sloeg, toen deze van huis was en een krankzinnige chaos veroorzaakte. Aan het einde van het stuk komt de tovenaar tijdig thuis om de zaak te redden.
Het probleem van onze tijd is de tovenaar terug te vinden.
Wij waren gewaarschuwd
Waarschuwingen dat het mis zou kunnen gaan lopen hebben wij genoeg gekregen, zij zijn echter kennelijk niet bekend bij de instanties die leiding trachten te geven.
„Opstand der horden" van Ortega Y Gasset en „Geschonden wereld" van Huizinga zijn van die boeken om ons geheugen op te frissen. Ortega is vooral na de laatste oorlog als denker wat op een zijspoor gerangeerd. Een verdediger van een leidinggevende geestelijke elite met een afkeer voor de massa (hij stond bekend als een aristocratische individualist) was bepaald geen steunpilaar voor volksbewegingen of massa-idealen, ontstaan uit reactie op misdadige dictatuur.
Ortega schuwde de eenzijdige specialisatie en heeft zelfs gesteld dat de consequenties van specialisatie zouden leiden tot idiotisme. Zo schreef hij o.a. „de specialist „weet" heel goed wat er in zijn miniem hoekje van het heelal is besloten, maar hij is volkomen onkundig van al het overige." „Al het overige" kan je nog in Harlingen vinden en gelukkig neg in vele van onze oude steden. Huizinga was niet minder fel toen hij in „Geschonden wereld" als zijn mening weergaf: „de halfbeschaafde is de aartsvijand der persoonlijkheid door zijn aantal en door zijn gelijkvormigheid verstikt hij in de bodem der cultuur het zaad van het persoonlijke."
Dat zelfs onze gebouwde omgeving het menselijk leven zou kunnen bedreigen heeft Huizinga destijds niet vermoed, toen hij schreef: „De bouwkunst is tot zekere hoogte beveiligd voor verval tot het zinloze of smaakloze door haar gebiedende eis bruikbare ruimten te scheppen en door hoge kosten en langdurige arbeid, aan haar uitvoering verbonden." Ongeveer 25 jaar geleden werd dit geschreven. Met een begrip als „bruikbare ruimte" zijn wij tegenwoordig snel klaar. Onze overheid weet het precies: zoveel m2 vloeroppervlakte. Iedereen slikt dat, want anders mag je niet bouwen.
Over het begrip „bouwkunst" wordt nauwelijks meer gesproken of nagedacht, de discussie staat nu in het teken van structuren.
Doel van onze samenleving
Huizinga en Ortega zien beide als doel van onze cultuur het ontwikkelen der persoonlijkheid. Kunstuitingen hebben hiertoe altijd krachtig bijgedragen. Op onderwijsgebied schijnt hun gestelde doel ook nog van waarde geacht te worden. Door vernieuwing tracht men thans tenminste de massaficering te beperken door ontwikkeling van en waardering voor persoonlijke gaven.
(Ik ben erg benieuwd hoe de scholen er in de Bijlmermeer gaan uitzien.)
Onze instellingen
Om onze samenleving te organiseren hebben onze voorouders en wij vele instellingen opgericht. Zij zijn onmisbaar voor het leven van een gemeenschap. In theorie zijn zij van ons en voor ons. In de praktijk van onze huidige maatschappij blijken echter vele instellingen een eigen leven te gaan leven, alleen al om zichzelf in stand te houden. Het beroerde is dat hoe groter die instellingen worden, hoe moeilijker het wordt het oorspronkelijke doel in de gaten te houden.
Alle specialisten die in zo'n grote organisatie werken erkennen, terwille van de goede organisatie, maar ook van hun positie en promotie, elkaars afgebakende vakgebied en als een vaste doelstelling door een leiding op hoog niveau ontbreekt kan b.v. onmenselijke bouw het keurige resultaat zijn. Iedere navraag naar grote beleidslijnen strandt gewoonlijk op een specialist en het „bermtoerisme" van de verantwoordelijke instanties is hoogstens wat begrijpelijker, maar niet minder onverantwoordelijk.
Wanneer instellingen goed willen functioneren moeten ze zó doorzichtig van structuur zijn, dat opbouwende kritiek mogelijk wordt gemaakt en een tekort aan positieve gerichtheid door ingrijpen in het beleid hersteld kan worden.
De specialisten van nu zijn in de ivoren torens van de kunstenaars van vroeger tijden geklommen. Zij zullen er uit gehaald moeten worden om door onderling contact en ontmoeting met de mens-wetenschappen hun bijdrage tot een vruchtdragende ontwikkeling waar te maken.
Goed of slecht
De Engelse schrijver Charles Morgan bekeek de strijd tussen de op aarde werkzame krachten als een strateeg (Morgan is een oud marine officier). Wanneer een vijand aanvalt zal hij zijn tegenstander in verwarring willen brengen en geestelijk klein trachten te krijgen. Hoe kan men nu een mens beter aanvallen dan door te proberen hem zijn persoonlijkheid te ontnemen, hem te degraderen tot een nummer, te manipuleren tot een soort robot, zonder vrijheid van keuze, maar willig om alles te slikken wat men hem voorzet. Is veel van de door bepaalde instellingen geaccepteerde woningbouw zo'n poging om de mens zijn persoonlijkheid te ontnemen?
Meedrijven of koers uitzetten?
Instellingen zijn nodig maar wat doet nu bv. een vakgemeenschap van architecten?
Een vakgemeenschap van architecten heeft alleen zin wanneer zo'n instelling een positieve bijdrage kan leveren tot onze samenleving. Dat betekent een keuze. Men zou zich kunnen voorstellen dat bij die keuze werd uitgegaan van één van Huizinga's stellingen, dat cultuur slechts wordt geboren in de persoonlijkheid. Wanneer de persoonlijkheid zelf niet meer kan gedijen heeft het leven een kwade kans.
Het aanvaarden van zo'n positieve gerichtheid, biedt volgens Huizinga wel een kans op een herstel van mogelijkheden, maar het is natuurlijk de grote vraag of die gedachte bij de huidige architecten leeft of bij diegenen die uiteindelijk het beleid van de vakorganisatie bepalen. In kringen waar het accent meer op het architect-zijn dan op het ondernemerschap valt zal het belang van het persoonlijke element in onze samenleving eerder begrepen en aanvaard worden dan bij diegenen die, als leiders van zeer grote bureaus, in de eerste plaats ondernemers zijn geworden en evenals grote bouwondernemingen het grootste aandeel wel moeten opeisen in het organiseren van het gebouwde milieu. Het overwicht van de organiserende taak blijkt wel uit wat gebouwd wordt.
Creatief scheppend werk valt moeilijk te combineren met een volledige ondernemerstaak.
De architect is in de eerste plaats een ontwerper, een leverancier van ideeën. De creatieve taak van de architect dient gericht te worden door het streven naar een synthese van geestelijke en stoffelijke waarden binnen de mogelijkheden van een bepaalde tijd.
Om die taak te kunnen vervullen is een intensief contact en samenwerking vereist met kunstenaars, sociologen, medici, provo's, filosofen enz., kortom met alles wat zich bezighoudt met de mens-wetenschappen. Op zichzelf is dit al zo'n zware taak, dat men m.i. eerder zal moeten gaan denken aan verlichting van de werkzaamheden van een architect dan aan een verzwaring. In de huidige gecompliceerde maatschappij kan de architect onmogelijk deskundig zijn in ieder facet van het bouwen, hetgeen weer betekent dat wij de specialisten niet kunnen missen.
Wat inhoudt dat ons voornaamste probleem een werkelijk vruchtdragende samenwerking is, waarbij men, in een open uitwisseling van mogelijkheden (inclusief denkend), het op ieder vakgebied hoogst bereikbare nastreeft. Het is langzamerhand genoeg bekend dat de mogelijkheden voor een klein team gunstiger liggen dan bij „ondoorzichtig" geworden grote instellingen.
Dit artikel is oorspronkelijk op 14 juli 1970 gepubliceerd