Gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw herbergde de Tate Gallery in Londen twee verschillende collecties. De combinatie van Britse kunst uit de afgelopen vier eeuwen met internationale kunst vanaf 1900 resulteerde in een uniek museumbezoek. Want waar elders in de wereld vond men portretten van zeventiende-eeuwse Engelse aristocraten en installaties van Amerikaanse conceptuele kunstenaars onder één dak?
In de jaren negentig ontgroeide de Tate evenwel haar expositieruimtes. Meer dan 90 procent van de collectie bevond zich voortdurend in depot. Daarom werd besloten om de internationale kunst te huisvesten in een nieuw gebouw, de Tate Modern, elders in London. De zoektocht naar een grote, centraal gelegen locatie liep aanvankelijk op niets uit. Het idee om het voormalige Bankside Power Station tot museum te transformeren, kon daarom op veel bijval rekenen.
Het enorme, meer dan 150 meter lange gebouw is in 1947 ontworpen door Sir Giles Gilbert Scott en ligt op de zuidoever van de Theems, tegenover St. Pauls Cathedral. De elektriciteitscentrale is in i981 buiten gebruik gesteld en vervolgens grotendeels verlaten. De Tate verwierf het gebouw voor een schappelijke prijs. Met de haar ter beschikking staande fondsen had de Tate nooit een nieuw museum op een dergelijke centrale locatie met een vergelijkbaar vloeroppervlak kunnen bouwen. Bovendien konden in dit gebouw zowel de vereiste nieuwe, witte tentoonstellingsruimtes als de reeds aanwezige industriële ruimtes moeiteloos gecombineerd worden. Daarmee zou de Tate een volstrekt unieke faciliteit tot zijn dienst krijgen, waar geen enkel ander belangrijk kunstmuseum in de wereld over kan beschikken.
In 1994 werd een internationale prijsvraag uitgeschreven voor de transformatie van de vervallen elektriciteitscentrale. Het bakstenen bouwwerk wordt gedomineerd door een gigantische schoorsteen en maakt een gesloten indruk. Deze karakteristiek stond volgens veel deelnemers aan de prijsvraag haaks op de behoeften van een openbaar kunstmuseum. In een poging het gebouw een minder onvriendelijk karakter te geven gingen veel voorstellen uit van een radicaal herontwerp. David Chipperfield stelde bijvoorbeeld voor om de schoorsteen te slopen.
Herzog & de Meurons winnende ontwerp onderscheidt zich daarentegen door de terughoudendheid waarmee de veranderingen in het bestaande bouwwerk zijn geconcipieerd. De nadruk ligt op het behoud van de schaal en het industriële karakter van de elektriciteitscentrale. Hun plannen volgden nauwgezet Scotts oorspronkelijke indeling van het gebouw. De reusachtige Turbine Hall die over de volle lengte van het gebouw loopt, is getransformeerd tot een overdekte publieke ruimte, maar daarbij relatief ongewijzigd gelaten. In de Boiler Room, ten noorden van de Turbine Hall, zijn de verdiepingen met de expositieruimtes aangebracht. Aan het gebouw is voorts een glazen uitbouw van twee verdiepingen toegevoegd. Deze constructie, door de architecten de 'light beam’ gedoopt, dient voor de lichttoetreding tot in de bovenste expositieruimtes en herbergt de installaties en de publieke ruimtes, inclusief een dakrestaurant.
Het ontwerp wordt in fasen uitgevoerd. De eerste en omvangrijkste fase is recentelijk voltooid. Het gebouw heeft twee entrees gekregen. De westelijke entree op de kop van het gebouw is bijzonder geslaagd. Een kolossale hellingbaan voert de bezoekers in de veranderde Turbine Hall. Van daaruit ontsluiten roltrappen de tentoonstellingszalen op de derde, vierde en vijfde verdieping. De noordelijke hoofdentree is ongelukkig opgelost. Bezoekers die deze toegang gebruiken vinden zichzelf daarna terug op een platvorm in de Turbine Hall en moeten eerst via een trap een verdieping omlaag om de bovenliggende verdiepingen te kunnen bereiken.
De industriële oorsprong van de Turbine Hall is niet verloochend. De oorspronkelijke draagconstructie is gehandhaafd en ook de portaalkranen boven in de hal zijn behouden. Deze worden gebruikt voor het verplaatsen van de kunstwerken en voor het flexibele verlichtingssysteem. In de ruimte zelf zijn speciaal in opdracht vervaardigde kunstwerken geprogrammeerd. De eerste opdracht, een installatie van de Amerikaanse kunstenares Louise Bourgeois, laat zien dat de Turbine Hall de gelegenheid biedt kunst op een ongekend grote schaal te maken.
De verlichte doosvormige ramen in de noordelijke muur van de Turbine Hall maken uitzicht vanuit de expositieruimtes mogelijk. Deze zijn opgedeeld in zes afdelingen. Twee ervan zijn gereserveerd voor tijdelijke exposities, terwijl de overige vier bestemd zijn voor de permanente collectie. De manier waarop deze zalen zijn ingericht is betrekkelijk ongewoon. De werken zijn niet chronologisch maar thematisch geordend. In de afdeling Landscape, Matter, Environment hangt bijvoorbeeld Monet’s Waterlelies direct naast Richard Longs Stenen Cirkel, ofschoon tussen beide werken meer dan een eeuw zit.
De expositieruimtes zijn betrekkelijk eenvoudig gehouden. Het verlichtingsplan is gebaseerd op Scotts originele kathedraal-achtige ramen. Aanvullend kunstlicht komt van de in het plafond opgenomen armaturen. De vloeren zijn van beton en onbehandeld eiken wat de expositieruimtes een toepasselijk industrieel karakter geeft. Doordat de zalen regelmatig uitzicht bieden over de Thames en de Turbine Hall behouden de bezoekers hun oriëntatietijdens hun ontdekkkingstocht door de 6000 ma expositieruimte.
In de 'light beam’ heeft de bezoeker een panoramisch uitzicht over Londen. Van buiten gezien gaat de ‘light beam’ een sterke relatie met de schoorsteen aan. Samen vormen ze een kruis dat subtiel de balans van Scotts compositie bijstelt en het veranderde gebruik van het gebouw aangeeff. Dit effect wordt versterkt door Norman Fosters nieuwe voetgangersbrug die de Gallery verbindt met de St Paul.
In de toekomt zal ook het zuidelijke deel van Scotts gebouw geschikt worden gemaakt voor exposities. In dit gedeelte bevinden zich onder meer drie spelonkachtige ondergrondse olietanks die zullen gaan dienen als ‘gevonden’ tentoonstellingsruimtes. Tenslotte zal ook het uitkijkpunt op de top van de schoorsteen voor het publiek toegankelijk gemaakt worden.
Zelfbewust eist de Tate Modem op deze manier haar positie op als een van ’s werelds meest prominente musea voor moderne kunst. Haar invloed kan zich echter ook tot ver buiten de kunstwereld uitstrekken. De Tate Modern is gelegen in een van Londens armste gebieden, de Borough of Southwark. Tot in de jaren zestig waren hier Londens drukste havengebieden te vinden. Nadat deze naar een lokatie buiten de stad waren verplaatst, heeft het gebied nooit meer haar toenmalige welvaart herwonnen. De verwachting is dat de Tate Modern als katalisator voor een omvangrijk programma van stedelijke vernieuwing zal gaan fungeren. De komende jaren mag het succes van deze onderneming daarom niet alleen worden afgemeten aan de geslaagde transformatie van een enkel gebouw maar ook aan de heropleving van een heel stadsdeel.
Vertaling: Ernie Mellegers
Lees ook: Tate Modern – Herzog de Meuron
Zie ook: Video van de week: Tate modern