Vanaf het moment dat het prijsvraagwinnend ontwerp van Toyo Ito voor de mediatheek in Sendai bekend werd, is het gebouw een icoon geworden, een sleutelproject in de discussie over de relatie tussen architectuur en informatietechnologie. Nu ze gerealiseerd is zijn de paradoxen binnen het programma des te duidelijker: als een openbaar multimedia archief en een knooppunt van telematica moet het gebouw het virtuele belichamen, het globale lokaliseren, het kortstondige bevriezen en eenzaamheid verdrijven met gemeenschappelijkheid. Dat is een zware conceptuele last voor een fysieke structuur.
Terwijl ontwikkelingen in de installatietechniek en de materiaalwetenschappen vragen om nieuwe architectonische typologieën (zoals klimaatbeheersing in interieurs, mechanische circulatie, industriehallen met grote overspanningen en high-rise kantoorgebouwen) en deze gelijktijdig mogelijk maken, zijn de effecten van de informatietechnologie veel problematischer. Nu de traditionele rol van architectuur op het gebied van symboliek en maatschappij geheel is overgenomen door de nieuwe media, met als bijkomend verschijnsel de verdunning en verdwijning van het publieke domein, zijn de directe consequenties voor het ontwerpen van gebouwen in grote mate metaforisch. Virtual reality kan wel nieuwe ruimtes suggereren en de computertechnologie kan nieuwe vormen mogelijk maken, maar uiteindelijk had de nieuwe mediatheek even goed en efficiënt opgeborgen kunnen zijn in een ondergrondse bunker, of in een veelvoud aan afzonderlijke cabines zonder enige noodzaak tot architectonische samenhang. Waar de industriële revolutie de potentie van architectuur enorm verhoogd heeft, is het de elektronische revolutie die de noodzaak van architectuur dramatisch vermindert. De mediatheek is wellicht niet meer dan een analogie voor de relatie tussen de fysieke en de digitale wereld, maar wel een briljante. Ze is een koel, translucent kristal waar dynamisch slingerende stromen doorheen lopen. Het startpunt is een gemodificeerde versie van Le Corbusiers ‘Domino’, een stapeling van minimale vloervelden met verschillende hoogtes en afwerkingen, gedragen door dertien verdraaide kokers van aan elkaar gelaste staalpijpen. De fysieke en visuele verbinding tussen de verschillende niveaus wordt gelegd door deze kokers. Deze ruimtelijk tunnels doemen op uit de parkeergarage, graven zich een weg dwars door het gebouwvolume om uiteindelijk via het dak te ontsnappen. Ze fungeren als de transparante begeleiders van licht, lucht en mensen, die het daglicht kanaliseren via twee mobiele reflectoren op het dak. Ook de constant bewegende, glazen liften zijn erin opgenomen, evenals de hoofdbrandtrap die ondanks de strenge voorschriften van de Japanse bouwpraktijk geheel beglaasd is. De openingen in de vloeren veroorzaken verrassende verbindingen: het personeel kan op verschillende verdiepingen via mobiele telefoons met elkaar communiceren en tegelijkertijd naar elkaar gebaren, en vanaf de tussenvloer in de openbare bibliotheek kijkt men op sommige punten direct in de ondergelegen kantoren. Op dit punt verschuift de onderliggende metafoor van de informatietechnologie van een simpel expressionisme naar het creëren van nieuwe effecten op het gebied van de ervaring: een verschuiving van het narratieve naar het performatieve. Het geniale van Ito’s constructieve oplossing (waarbij ook de constructeur Mutsuro Sasaki de nodige lof moet worden toegezwaaid) is niet alleen het feit dat de constructie het gebouw niet lijkt te kunnen dragen, maar zelfs dat deze überhaupt geen constructie lijkt te zijn. Juist waar je zou verwachten, dat een gebouw rigide, regelmatig en ondoordringbaar is, is de mediatheek vrij, onregelmatig en transparant. Het gebouw lijkt aan de zwaartekracht te ontkomen, eerder met een gevoel van gewichtsloosheid en veerkracht dan door onzekerheid of instabiliteit. De bevroren momenten van explosie en ineenstorting van de deconstructivistische architectuur suggereren een openlijke weerstand tegen statische krachten. De mediatheek slaagt erin op een serene manier hun hele bestaan te ontkennen.
Deze openbare faciliteit die volledig is gefinancierd uit belastinggelden, heeft geen precedent. Ze is het resultaat van een ongeëvenaard proces. Het concept ‘mediatheek’ is ontwikkeld door Arata Isozaki, die het prijsvraagprogramma herschreef nadat hij was aangesteld als hoofd van de jury. Het basisprogramma omvat een gecombineerde bibliotheek met een kunstgalerie, een audiovisueel archief en een centrum voor gehandicapten. Isozaki nodigde deelnemers expliciet uit het programma naar eigen inzicht te modificeren. Voorts drong hij aan op een zo helder mogelijk proces, waarbij zelfs de slotonderhandelingen van de jury live op tv te volgen waren.
De schoonheid van het mediatheek-concept is de ambiguïteit ervan. Lange tijd wist niemand wat het gebouw precies inhield. Over de bestemming ervan is de afgelopen vijf jaar constant discussie geweest, die verliep via de consultatie van specialisten, publieke debatten, nieuwsbrieven en een internetpagina. Toen de bouw in 1999 voor de helft gevorderd was, werd in het Tokyo Design Center een symposium gehouden met de titel: ‘Doelen van de Mediatheek’, en waarvoor media- en beheersingsdeskundigen waren uitgenodigd om mogelijke functies voor te stellen.
De open structuur van de mediatheek maakte het mogelijk om de planning en programmering tot op het laatste moment open te houden. Ito’s bureau produceerde honderden variaties op de plattegronden en zelfs nu nog kan de inrichting fluctueren. Idealiter zou dat permanent zo moeten zijn. Overigens is de inrichting van de verdiepingen door verschillende ontwerpers waaronder Kazuyo Sejima en Karim Rashid verzorgd.
Het prijsvraag- en inspraakproces heeft nieuwe maatstaven gezet op het gebied van transparantie bij publieke projecten in Japan. Het meest provocatieve statement van Ito is, dat de mediatheek bedoeld is als prototype. Zonder twijfel zal de architectuur ervan over enkele decennia net zo ouderwets en retro-futuristisch lijken als de science-fiction beelden uit de jaren vijftig nu, maar de vloeibare organisatie van ruimte en programma zal zeker paradigmatisch zijn voor een nieuwe generatie van publieke architectuur.
Vertaling Klaske Havik