“...Culture, including architecture, is suffering the same fate as German-Jewish relations in Berlin. Contemporary culture is infected by the same thinking that led to the Holocaust. They are not two different things. By ‘the same thinking’, I mean a certain kind of rationalism, organization, bureaucracy and administration. One cannot isolate them and say, in one case they are good and in another bad..." Daniel Libeskind, Basler-Zeitung, 19-05-'90
Op zondag 24 januari 1999 is Daniel Libeskinds Joodse Museum in Berlijn geopend. De datum van de ceremonie was zorgvuldig gekozen. Na 66 jaar beschikt Berlijn weer over een Joods Museum. De eerste tentoonstelling zal overigens pas in oktober 2000 plaatsvinden. Tot die tijd wordt het gebouw zelf tentoongesteld. In het licht van bovenstaand citaat is het wellicht ironisch dat tijdens de persconferentie rond de opening het Berlijnse stadsbestuur nadrukkelijk wees op de ‘pünktliche’ afhandeling van zowel het budget als de tijdsplanning. De pijnlijkheid van dat woordgebruik bleek velen te ontgaan. De voltooiing van het museum mag een klein wonder worden genoemd. In de tien jaar die verstreken zijn tussen het (prijsvraag-)ontwerp en de opening hebben zich verstrekkende maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voorgedaan, die duidelijk hun sporen in het ontwerp hebben nagelaten. De geschiedenis van het Joodse Museum toont dezelfde wendingen als die in de plattegrond. Dat architectuur een politieke daad is wordt met dit gebouw overtuigend aangetoond. Juist in deze daad manifesteert Libeskind zijn kracht. Door de bijzondere formulering van idee en concept gaat het gebouw dit machtsspel te boven. De vraag blijft desondanks of architectuur in dit krachtenspel haar verbeeldingskracht kan bewaren of dat haar middelen ontoereikend zijn.
In het prijsvraagontwerp ‘Between the lines’ verbond Libeskind met een ongelooflijke scherpte zijn eigen werkwijze met de essentie van de opgave. In de ruimte ‘tussen’ de lijnen, grenzen en zekerheden worden de vier uitgangspunten van het project overdacht. Deze zijn de mentale plattegrond van Berlijn die de Joodse traditie met de Duitse cultuur verbindt; de architectonische voltooiing van Arnold Schönbergs opera ‘Moses und Aron’; het Gedenkbuch waarin de gegevens van alle vermoorde Berlijnse Joden zijn geregistreerd; en de stedelijke Apocalyps die Walter Benjamin beschreef in Einbahnstrasse. Het ontwerp beschrijft twee lijnen van gedachten, organisatie en relaties. Een rechte lijn, gefragmenteerd in stukken, en een continue lijn die een grillig verloop kent. Libeskind benadrukt hiermee de verbondenheid van de Berlijnse en Joodse geschiedenis, maar geeft tevens de ‘onbeschrijfbare afgrond’ die de Holocaust heeft veroorzaakt een plaats. Juist dat idee is geniaal: het bewustzijn dat de grootste ‘bijdrage’ van de Joodse diaspora aan de Berlijnse geschiedenis een afwezigheid is, een leegte van onvervulde mogelijkheden. Deze leegte is de kern van het museum. Libeskind heeft niet de intentie om de scherven van de geschiedenis opnieuw aan elkaar te lijmen. In zijn ontwerp wil hij de ervaringen intensiveren. Hij ontvouwt het onzichtbare en het onzegbare.
Vanuit stedebouwkundig oogpunt vormt het museum geen vanzelfsprekend element in het stedelijk weefsel. Het onttrekt zich aan de stedelijke hiërarchie van Berlijn. De zinken gevel verdeelt het gebouw door haar reflecterende eigenschappen in stukken. De dynamiek van de gevelvlakken zorgt telkens voor een andere ervaring van het gebouw in zijn stedelijke context. Het gebouw is letterlijk een mysterie - zijn gevels verraden niets over de inhoud ervan. Door zijn verbijzondering vormt het een magneet die de losse urbane elementen in zijn omgeving ‘samentrekt’ en van een kader voorziet. Libeskind schenkt de stad een nieuwe plek met niet eerder vertoonde middelen. Het museum is opgebouwd uit vier lagen. Het publieke deel ervan bestaat uit een onderaards gangenstelsel, een kleine ruimte op de begane grond en twee verdiepingen die, op het archief na, voor tentoonstellingen beschikbaar zijn. Begane grond en kelder zijn voorts in gebruik voor techniek en opslag. De derde verdieping bestaat uit kantoorruimtes, werkplaatsen en een bibliotheek. Het ondergrondse niveau kent drie gangen die drie assen volgen: de ‘as der Verbanning’ die leidt naar de E.T.A. Hoffmann-tuin; de ‘Holocaust-as’ naar de Holocaust Memorial Tower en de ‘continuïteit van de Geschiedenisas’ die het oude museum met de centrale trap verbindt. Alle assen hebben een schuin oplopende vloer die het perspectief vernauwt. De tuin, toren en trap, zijn ruimtes van bezinning, eindpunten die de ervaringen van het museum in zekere zin samenvatten.
Terwijl in het Nussbaum Museum in Osnabrück een ervaring wordt aangeboden die meerdere perspectieven opent 1 , sluit het Joodse Museum de blik eerder af. Het concentreert deze op de ervaringen rondom de leegtes. De buitenwereld die door de raampartijen naar binnendringt is dermate gefragmenteerd, klein en vervormd dat deze vrijwel betekenisloos. Hierdoor lijkt men haast door een koker te lopen.
De tekeningen en modellen van Libeskind zijn meer dan conventie-doorbrekende notatiesystemen. Ze stimuleren de verbeelding doordat ze mogelijke vertalingen van notatie naar object aangeven. De prijsvraagtekeningen en de daarop volgende tekeningen van het museum, hebben steeds een verwachting opgeroepen. Sinds het oorspronkelijke prijsvraagontwerp zijn vele fundamentele veranderingen doorgevoerd. De gevels zijn niet langer toenemend schuinlopend maar rechtgezet; de leegtes hebben geen bekleding gekregen; de vele trappartijen zijn samengebracht tot één centrale trap; het museal proj gramma is eenzijdiger geworden doordat het Berlijn Museum is samengevoegd in en met haar oostelijke wederhelft (waardoor ook het thema van de verstrengeling in een ander licht is komen te staan); de onderaardse routing is vereenvoudigd; de ligging ten opzichte van het oude museum is afstandelijker en de invulling van alle ruimtes is achterwege gelaten. Ook in de toegepaste materialisering van het interieur ontbreken de nuance en complexiteit die een intensievere ervaring hadden kunnen oproepen. De Holocaust Memorial Tower bijvoorbeeld, is indrukwekkend door de wijze waarop een zware deur achter de bezoeker dichtvalt en een huiveringwekkende galm door de ruimte laat klinken, maar roept geen nieuwe ruimtelijke ervaring op.
Het museum lijkt haar belofte niet te kunnen inlossen. Gezien het onderwerp en de stad had dit museum hét gebouw van de twintigste eeuw kunnen worden. Dit is niet gelukt, vooral omdat de ruimtelijkheid ervan teleurstelt. De opgave waarmee Libeskind in dit museum heeft geworsteld is echter niet gemakkelijk; de verwerking van een massa-vernietiging die een hele denkwijze en cultuur ondergraaft en het geven van een betekenisvol architectonisch antwoord hierop. Hier wordt de architectuur overvraagd omdat ze in een versplintering moet voorzien die ze niet geven kan. Het verlangen dat architectuur op ieder gegeven een antwoord moet kunnen formuleren is blijkbaar niet terecht. Ook hierin ligt de essentiële bijdrage van dit project: het besef dat soms een antwoord juist onmogelijk is.
NOTEN 1) Zie de Architect 10/1998, p. 76-79.