In het Binnenstadsplan '85 wordt aangegeven waar nog iets gebouwd kan worden en welke functies hierbij de voorkeur verdienen. Eigenlijk een bestemmingsplan, maar zonder de daarbij behorende juridische status. Al te strakke regels kunnen immers alleen maar beperkend en vertragend werken, heeft het verleden geleerd en het uit 1946 daterende Basisplan biedt letterlijk en figuurlijk nog erg veel ruimte.
Kenmerkend voor de pragmatische Rotterdamse aanpak is wellicht dat het gebrek aan juridisch kader gecompenseerd dient te worden door een bij het Binnenstadsplan behorend Werkprogramma. Hierin worden per ontwikkelingsgebied de verschillende bouw- en herinrichtingsplannen behandeld. Het accent ligt daarbij op exploitatieberekeningen en op de juridische randvoorwaarden. Het hele werkprogramma kan bij wijze van spreken weergegeven worden in kwantitatieve grootheden of het nu om wonen, werken of recreëren gaat. Op welke wijze uitvoering gegeven dient te worden aan de voorgenomen bouwplannen wordt niet uit de doeken gedaan. Ik neem aan dat er bij het braak leggen van een dergelijk omvangrijk werkterrein toch ook wel iets zal moeten veranderen binnen de, geografisch geordende, DROS. Worden degenen, die de uitvoering van dit werkprogramma moeten begeleiden, bij voorbeeld uit de oude wijken gehaald? Of uit de nog te reconstrueren havengebieden? Uitbreiding van de DROS zal er toch niet in zitten. En hoe is de inspraak geregeld bij een 'bestemmingsplan' dat bij voorbeeld niet ter inzage ligt gedurende een wettelijke termijn en waar dus ook geen bezwaar tegen aangetekend kan worden?
Welke consequenties de enorme aandacht voor het versterken van de binnenstadsfuncties heeft voor de overige stadsdelen, wordt ook niet uit de doeken gedaan. Een samenhangende visie op het stadscentrum als onderdeel van de regio Rotterdam ontbreekt. Laat staan een vergelijking met b.v. de functies van andere stadscentra in de Randstad. Het Binnenstadsplan valt gewoon met de deur in huis. Het eerste hoofdstuk behandelt meteen de grenzen van het plangebied en de noodzaak tot wijziging van het Basisplan 1946. Het begrip 'compacte stad' dat tenminste nog de suggestie van een totaal-visie bevat, is verdwenen en vervangen door het steeds terugkerende 'investeringsklimaat'. Nog één keer komt de 'compacte stad' ter sprake, als een verschijnsel uit de jaren zeventig: "Dit beleid — het re-urbanisatiebeleid - heeft gestalte gekregen in het concept van de compacte stad. De compacte stad is een gelede stad met een verscheidenheid aan woon-, werk- en recreatieve milieus met een grote mate van afwisseling tussen scheiding en menging van functies. De veelheid van stedelijke elementen wordt samengebonden door een dicht net van verbindingen met de nadruk op voorzieningen voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer."
Logische vraag is: wat is er dan kenmerkend voor het beleid in de jaren tachtig? 'Het streven naar samenhang' zegt het rapport veelbelovend. Dat houdt weliswaargeen totaal ander beleid in, maar:...
"Er zal - naast het voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte - meer aandacht moeten worden besteed aan het vergroten van de aantrekkingskracht van de stad als vestigingsplaats voor economische activiteiten en als voorzieningencentrum voor de stad en de regio met als doel de stedelijke economie te stimuleren ende werkgelegenheid te bevorderen. Ook de veranderingen in de bevolkingssamenstelling, in het rolpatroon van vrouwen, in inkomen en in vrije tijd - de gevolgen daarvan voor het gebruik van de woning, de woonomgeving en voorzieningen - moeten meer aandacht krijgen."
Wie hieruit een samenhangend stedelijk beleid kan destilleren mag het zeggen. Tijdens de AIR-manifestatie over De Kop van Zuid hebben destijds verschillende internationale grootheden nogal eens het woord 'fragmentatie' laten vallen. Dit begrip heeft zich blijkbaar genesteld in het onderbewustzijn van een aantal DROSSERS. Fragmentatie is eerder dan samenhang kenmerkend voor een binnenstadsplan dat opgebouwd is uit bouwlocaties en bouwplannen, onderling met elkaar verbonden door bomenrijen en arcades.
In het praktische Rotterdam worden geen pogingen gedaan visies te verwoorden, maarte verbeelden. Dat heeft z'n voordelen, want de tijd leert dat de meeste visies geen lang leven beschoren is. Maar gebouwen wel, zelfs al zijn ze lelijk of staan ze op de verkeerde plaats. Een uitzondering lijkt de duurzame visie te zijn, die neergelegd is in het nog steeds functionerende Basisplan 1946. Toch moesten er de laatste tijd vaak ad hoe beslissingen genomen worden bij bouwinitiatieven, waarin het Basisplan niet voorzag. Bovendien was de binnenstadsfunctie aan een herwaardering toe. Sinds 1974 heeft in Rotterdam het accent op het wonen gelegen, maar nu moet vooral de werkgelegenheid veilig gesteld worden en dat kan blijk baar alleen door het creëren van een goed vestigingsklimaat in de binnenstad. Verder bleek er na wat passen en meten nog ontzettend veel 'onbestemde' ruimte te zijn in de binnenstad.
De belangrijkste verschillen tussen het nu voorliggende Binnenstadsplan en het Basisplan worden dan ook gevormd door een intensivering van het grondgebruik en het opheffen van de functiescheidingen. Naast kantoren wil men in de binnenstad ook hoogwaardige industrie aantrekken, bij voorbeeld in de sector biotechniek en in de informatica. Daarnaast moeten de recreatieve en culturele functies opgevijzeld worden. Zowel door het creëren van mogelijkheden voortijdelijke manifestaties, zoals het succesvolle Japan-totaal, als door uitbreiding van het aantal musea. Ook zal de mogelijke noodzaak van een face-lift voor de Lijnbaan in studie genomen worden.
Architectuur-Open Lucht Museum
Om het geheel overzichtelijk te maken is de binnenstad opgesplitst in een aantal deelgebieden. In het werkprogramma worden per ontwikkelingsgebied de mogelijkheden voor de verschillende bouwlocaties verfijnd en afgezet tegen de financiële en juridische aspecten. Het totale aantal bouwlocaties bij elkaar opgeteld levert een vloeroppervlak op van een miljoen vierkante meter. Bij sommige locaties neemt de gemeente zelf het initiatief tot verdere planontwikkeling. Architecten van naam worden uitgenodigd om ontwerpen te maken voor bepaalde locaties en de gemeente kiest - hopelijk - het fraaiste. Zo kan op den duur toch nog een aardig Architectuurmuseum in de open lucht ontstaan. Alleen al voor het gebied Weena-Oost en Schouwburgplein zijn op dit moment veertien projecten in voorbereiding of in aanbouw. Daar kan de IBA-Neubau nauwelijks aan tippen.
Voor het Schouwburgplein bij voorbeeld, heeft men bedacht dat het best aardig zou zijn om de reeds bestaande reeks paviljoentjes aan te vullen met een soort langgerekte wintertuin, waarin horecafuncties vermengd worden met overdekt groen, een ruimte voor een postzegelbeurs e.d. Aangezien de bebouwing al naar gelang de weersomstandigheden geopend of gesloten moet kunnen worden, kwam men op het idee van een 'high-tech' bouwsel, wat daar - in Nederland - dan ook onder verstaan mag worden. De volgende architectenbureaus zijn uitgenodigd om een ontwerp te maken: Cepezed, OMA, Benthem en Crouwel, Van Nierop en Erik Bakema.
Heel aardig is ook de opdracht aan BOA om het niet functionerende voetgangerstunneltje in het verlengde van de Lijnbaan om te bouwen tot een zestig meter lange bar. Spectaculair is verder nog het ontwerp van Ellermen voor een gebouwencomplex aan het Weena, dat als een prototype van de door Rotterdam gewenste binnenstadsbebouwing beschouwd mag worden. Een 'wervend' uiterlijk met een grootstedelijk karakter, al was het alleen al door de hoogte van de twee erin opgenomen torens. Tevens een intensieve menging van functies, zoals kantoren, hotelaccommodatie, winkels, woningen, een casino en een parkeergelegenheid. Het geheel wordt verbonden met het stedelijke weefsel door een voetgangersroute dwars door het gebouw, die de vorm aanneemt van twee overdekte pleinen. Hoger dan de torens van Ellerman is de ponskaart van Klunder. Een dezer dagen zal het ABP de beslissing nemen of in april volgend jaar al dan niet gestart wordt met de bouw.
Bescheidener, maar zeker niet minder omstreden, is de door Kraayvanger ontworpen ombouwing van de Doelen. In de smalle schil zullen een conservatorium en congresaccommodatie ondergebracht worden; functies die hier zowel qua oppervlakte als qua programma passen. De subsidie-aanvragen zijn inmiddels verstuurd. Nieuwsgierig wachtte men in vakkringen verder af hoe Quist de moeilijke opgave voor het Schouwburgontwerp tot een goede oplossing wist te brengen. Moeilijk vooral vanwege de vele stedenbouwkundige randvoorwaarden. Inmiddels is de bouw al gestart. Een ontwerp van Hartsuyker voor een gemengde bebouwing op het Schouwburgplein is al eerder in aanbouw genomen. Deze pleinwandbebouwing bevat woningen, kantoren en horecaruimtes.
Dit is nog maar een greep uit de bouwplannen voor één van de deelgebieden, overigens wel het gebied met het grootste aantal nog te bouwen vierkante meters. In feite kan het Binnenstadsplan 1985 het beste omschreven worden als een gigantisch verdichtingsplan, dat aan de nu gebouwde drie miljoen vierkante meters waarin het Basisplan voorzag, nog eens een miljoen vierkante meter toevoegt. De vraag of de al dan niet gedeeltelijke realisering van al deze plannen ten koste gaat van de ontwikkelingen in de andere stadsdelen, zal pas over een jaar of vijf met zekerheid beantwoord kunnen worden