Om enig idee te hebben van de schaal van zo'n Academisch Ziekenhuis: het hoofdgebouw meet circa 250 X 70 m. Hieraan gekoppeld zijn drie taakgebieden: de polikliniek met dagelijks een 1500 bezoekers en hun eventuele begeleiders, de reeks van drie beddenhuizen waarin 800 patiënten kunnen liggen en die vaak een veelvoud aan bezoekers aantrekken en tenslotte het studentengedeelte met een 1400 studenten en hun docenten. In het AZU werken ongeveer 3000 mensen. Hierdoor ligt het aantal gebruikers op een willekeurige dag rond de 10.000 mensen.
Ir. G. Gerritse, als coördinerend architect sinds tien jaar belast met de AZU-opdracht, brengt de ontwerpopgave terug tot twee hoofdkarakteristieken. Dat zijn a. het hoogwaardige medisch instituut en b. een gebouw voor mensen. Hij vergelijkt het gezelschap gebruikers met de bewoners van een middelgrote woonwijk en constateert dat voor zo’n moderne woonwijk een duidelijke structuur nodig is en een eigen plek voor elk van de gebruikers. "Het concept voor het AZU is ontstaan uit de doelstelling beide aspecten recht te doen: een heldere stedenbouwkundige structuur te maken en tevens aandacht te geven aan de plek voor de ’bewoners’ aldus Gerritse. Bij de uitwerking zijn er accenten gelegd op zaken als: circulatie, bewegwijzering, verblijfsplekken, voorzieningen, kleur en beeldende kunst. Het geheel zou gevat moeten worden in een compact gebouw met een duidelijke interne zonering. Dat klinkt als een simpele vertaling van het programma van eisen naar doelstellingen van de architect. In werkelijkheid is aan het gebouwde resultaat de intentie van het bovenstaande vrij letterlijk af te lezen.
Van binnenstad naar buitenwijk
De bouw van het AZU is de derde en laatste in een reeks van drie nieuwe academische ziekenhuizen. In 1969 werd hiertoe door de toenmalige regering besloten. Amsterdam, Leiden en Utrecht konden via een gecoördineerde aanpak en met één programma van eisen aan nieuwbouw gaan werken. Voor twee van de drie betekende dit het verlaten van de vertrouwde binnenstadslocaties. In Amsterdam gingen Binnengasthuis en Wilhelminagasthuis samen in het AMC, gevestigd aan de rand van de Bijlmermeer. In Utrecht was al langer duidelijk dat modernisering van het academisch ziekenhuis niet op de oude lokatie aan de Catharijnesingel zou kunnen plaatsvinden. De terreinoppervlakte bedroeg er slechts 7 ha., waarvan niets ongebruikt was gebleven. Van 1960 dateert de overeenstemming dat een nieuw ziekenhuis in de Uithof zou moeten komen. De ligging is daarmee evenzeer excentrisch als die van het AMC, de afstand tot het stadscentrum en het isolement zijn echter beduidend geringer.
Een nieuwe organisatievorm voor de academische ziekenhuizen was urgent. De oude instellingen werkten nog met een opzet waarbij behandeling en verpleging van patiënten de hoofdmoot vormden. Daarbij werd gebruik gemaakt van de paviljoenstructuur. Nieuwere opvattingen over patiëntenzorg en medische wetenschap vereisten interdisciplinaire samenwerking, kamerverpleging in plaats van zaalverpleging, meer ruimte voor onderzoek en laboratoria en het overbrengen van een groot deel van de behandelingen naar een polikliniek. In de Uithof kon volledig aan de moderne eisen worden voldaan. Een terrein van 16 ha was beschikbaar aan de noord-oostelijke kant, direct bij een afslag van rijksweg A 28. Binnen het Uithofgebied was de ligging zodanig bepaald dat de entree van het ziekenhuis zou samenvallen met het eindpunt van openbaar vervoersverbindingen vanuit het stadscentrum.
Ondanks het standaard programma van eisen zijn er tussen de drie academische ziekenhuizen onderling wel verschillen. In een persbericht van 11 september 1978, uitgebracht door het ministerie van O&W om de bouw van het AZU aan de kondigen, stond ook dat wegens ’acute nood’ voorrang moest worden verleend aan het treffen van een voorziening ten behoeve van de psychiatrie. Structuur en architectuur van het AZU laten zien dat het psychiatrie-paviljoen inderdaad een voorloper is geweest. Waarin Utrecht nog afwijkt van de andere twee academische ziekenhuizen is de realisering van een Centraal Militair Hospitaal, dat nu aan de noord-westelijke zijde van het AZU in aanbouw is en gebruik zal maken van vele AZU-diensten. Aan de noordzijde zal, als een in principe zelfstandige instelling maar met een verbinding naar het AZU, nog het nieuwe Wilhelmina Kinderziekenhuis worden gebouwd.
Eerder genoemd persbericht gaf op basis van het prijspeil ’76 een indicatie van het budget voor investering: 75.000 vierkante meter a f 4700,—. Dat is iets meer dan 3 50 miljoen. Het nu gerealiseerde gebouw heeft een netto functioneel oppervlak van 83.000 m2 en heeft alles bijeen 820 miljoen gulden gekost. Dat bedrag is ongeveer driekwart van hetgeen geïnvesteerd zal zijn als alle onderdelen van en rond het AZU-complex zijn verrezen. Hierbij hoort ook nog een onderwijsgebouw dat ten westen van het AZU komt te staan.
Driedimensionale zonering
Het AZU-gebouw past qua structuur moeiteloos in het stedenbouwkundig patroon van de Uithof. Dat patroon is orthogonaal met oost-west als hoofdrichting. Dit is ook de oriëntatie van het AZU-hoofdgebouw: het onderzoek-behandelcentrum, door de ontwerpers wel aangeduid als de monoliet'. Die term lijkt te wijzen in de richting van iets massiefs, maar dat is niet aan de orde. Het hoofdgebouw is op allerlei manieren doorboord en uitgehold. Het is eigenlijk een meerpaal of aanlegsteiger die de positie van het geheel bepaalt en waar de diverse perifere functies zijn aangehangen. Bij de hoofdingang zijn dit de polikliniek en op iets grotere afstand de parkeergarage. Aan de noordzijde van de monoliet zijn het de diagonaal geplaatste beddenhuizen. Er is sprake van verschillende bouwvolumes, maar dat is vaak beter van buitenaf te zien dan van binnenuit te merken. Dit komt door de toepassing van een zonering in drie richtingen en de aangebrachte horizontale klinische samenhang. Dit laatste uit zich met name in de koppeling van behandelruimten aan verpleegafdelingen op één niveau, hetgeen mogelijk is geworden door de beddenhuizen niet op het behandelcentrum te plaatsen maar er achter. De stedenbouwkundige eis van hoogtebeperking (maximaal ca. 25 m) werd hier omgezet in een functioneel voordeel.
De zonering in verticale zin komt neer op een begane grond die bestemd is voor bedrijfsfuncties als dienstverkeer en transport. De eerste verdieping is dan het domein voor het openbare verkeer. Dit is het niveau van de hoofdentree met passages en wandelgangen door heel het hoofdgebouw. Op dit niveau zijn de publieksvoorzieningen gesitueerd. De hogere niveaus bevatten behandelfuncties (in het hoofdgebouw van vier lagen) en verpleegfuncties (in de beddenhuizen van vijf lagen).
Horizontaal is er een zonering van zuid naar noord in de volgorde: polikliniek/onderwijs, onderzoek/behandeling/laboratoria, staf en verpleging. In oost-westrichting is tenslotte nog een verdeling te vinden die voor het hoofdgebouw zowel horizontaal als verticaal geldt: van patiënt-intensief en onderwijs-extensief naar het omgekeerde. Het studentengedeelte zit daardoor het dichtst bij de openbare weg en zal de overige functies zo min mogelijk storen.
Buitenste-binnen-architectuur
Aan de buitenkant wordt het karakter van het gebouw bepaald door de kloeke volumes met een witte kleur en onderbrekingen in de vorm van halfronde lichtstralen die een wat blauwe tint hebben. De gevelelementen zijn van geprefabriceerd beton, ingelegd met geglazuurde tegels van 10 X 10 cm. Hoewel het vanwege de vereiste flexibiliteit logisch zou zijn geweest doorgaande horizontale raamstroken toe te passen is toch gekozen voor gevelpanelen met duidelijke raamopeningen. De mogelijkheden om in de toekomst verdiepingen anders in te delen lijken hiermee niet wezenlijk beperkt. Voordeel van de gekozen oplossing is dat, door kleine afwijkingen in het overheersende raampatroon, toch een differentiatie in gevelcompositie kon worden bereikt.
Binnen het gebouw zien we dezelfde gevelelementen toegepast. Hier zijn ze niet voorzien van het stevige isolatiepakket. De panelen vertonen er onderbrekingen ter hoogte van de verdiepingsvloeren, waardoor het eenvoudig is vloervelden uit te bouwen ten behoeve van galerijen of om ruimten te vergroten. Architect Gerritse is van mening dat het grote blok dat de monoliet is, vroeg om ”een ruimtelijke scandering en om meer geveloppervlak dan door de buitenomtrek geboden wordt.” Vandaar het naar binnen halen van de buitengevel langs de lichtstralen van de monoliet.
Geconstateerd kan worden dat deze buitenste-binnen-architectuur prima past bij de openbare kenmerken van het gebouw. In het geheel van ruime gangen met massa’s mensen dragen de gevelmaterialen er toe bij dat een sfeer ontstaat van een druk stationsgebouw of een luchthaven. Het zijn dan ook materialen die een stootje kunnen hebben. Een academisch ziekenhuis is echter maar ten dele een openbaar gebouw — het merendeel van de bedrijfsprocessen vraagt juist om beslotenheid. Terecht dus dat de architecten getracht hebben het gebouw een inrichting te geven die niet te afstandelijk is en waarin gebruikers en bezoekers in al hun verscheidenheid zich thuis kunnen voelen. Behalve van de gewone architectonische middelen is hiertoe ook gebruik gemaakt van beeldende kunst. Aan de intenties en resultaten hiervan is aansluitend een apart artikel gewijd.
Lichtstraten-structuur
Dominant in de beleving van het gebouw zijn de lichtstraten. Ze bieden op eenvoudige wijze een structuur aan voor oriëntatie in en gebruik van het gebouw. Direct achter de entree is er de grote lichtstraat die het hele gebouw ontsluit. Gerritse noemt het de zonnestraal. Die leidt rechts van de hoofdingang naar de polikliniek en links naar het onderwijscentrum. Dwars op deze zonnestraal staan drie lichtstraten die de monoliet opdelen in vier stukken en elk direct leiden naar een van de beddenhuizen.
De passages of gangen hebben alle een eigen karakter. De zonnestraal springt eruit qua overvloedige lichtval, lengte en de mogelijkheid om aan het eind, bij de cluster collegezalen, naar buiten te kijken richting stadscentrum. De drie passages naar de beddenhuizen ontvangen het licht van grotere hoogte, waardoor dit diffuser overkomt.De ruimtelijke articulatie verschilt; de centrale gang is breder en ingericht op het verwerken van de grootste stromen mensen, die in het onderwijsgebied is bijzonder doordat de looproute ineens schuin oversteekt van de ene kant naar de andere. Steeds is het zo dat vanaf het publieksniveau het niveau nul gezien kan worden. Dit heeft als aangenaam effect dat het voor de bezoeker schaalverkleinend werkt en de belevingswaarde sterk doet toenemen.
Halverwege de centrale passage opent de ruimte zich naar links met de zogenaamde Piazza. Dit is een bijna-buitenterras aan een ruime vide met kunstwerk (in een ondiepe vijver op niveau nul) en een stiltecentrum dat overhoeks de vide binnenkomt. Schaal en materiaalgebruik maken het geheel tot een verrassingselement, wat overigens nog niet inhoudt dat het een wonder van schoonheid is. Het stiltecentrum rust op een soort pauzeruimte voor ziekenhuispersoneel en dit is dan weer het decor voor het in marmer uitgevoerde kunstwerk. Het is een merkwaardig samengaan van sferen en eigenlijk is die van het interieur van het stiltecentrum daarvan nog het meest geslaagd.
Aan de centrale passage en aan de zonnestraat zijn winkels en andere voorzieningen gesitueerd. Restauratievoorzieningen zijn er in twee lagen. Op niveau één zijn een bistro en a la carte restaurant van bescheiden omvang te vinden. Op niveau nul is er het grote restaurant voor personeel en studenten. Opvallend is weer de vide die een open verbinding vormt tussen de zonnestraat en het eronder gelegen restaurant. Die vide zit vrij dicht bij het zogenaamde snackeiland in de keuken, zodat er wel enig risico is genomen voor wat betreft de verspreiding van kookluchtjes. Het restaurant zelf is voorzien van 700 plaatsen, maar geenszins massaal. De zitplekken zijn geordend rondom een kleine patio. Ook in de aankleding is toegewerkt naar een prettige atmosfeer voor de twee a drie duizend mensen die er dagelijks een maaltijd gebruiken. Tapijt op de vloer, houten stoelen en akoestische plafonds zijn de gebruikte middelen. Aangenaam voor de gebruikers is ook dat op zonnige dagen van de luwe buitenruimte gebruik gemaakt kan worden.
De passages naar de beddenhuizen zitten met hun vides als het ware ingeklemd tussen liftschachten. Dit heeft als nadeel dat de achterste lifthuizen de zichtlijnen verstoren, hetgeen vooral hinderlijk is wanneer naast een lifthuis geen ruimte is vrijgehouden. Merkwaardiger nog is het feit dat vlakbij die achterste liften binnen de monoliet ook de liften van de beddenhuizen zijn gesitueerd. Nu zien we dat de dwarsverbinding achter in de monoliet visueel geblokkeerd wordt door het centrale liftenblok. De architecten hadden dit ook graag anders gezien, met wat meer afstand tussen de monoliet en de beddenhuizen. De liften hadden dan een plaats buiten de monoliet kunnen krijgen. Met als argument de te groot wordende loopafstanden is voor de nu gebouwde oplossing gekozen. Getracht is nog wel de achtergang ruimtelijk aantrekkelijk te maken. Dit is gedaan met reeksen erkers die tevens dienst kunnen doen als vitrine. De achtergang grenst aan twee driehoekige buitenruimten waarvan er één als een soort Japanse tuin is ingericht, toegankelijk voor patiënten en personeel. De andere bevat een latere toevoeging aan het programma: het MRl, een instituut voor experimentele beeldvormingstechniek die werkt met magnetische velden (alternatief voor Röntgen). Met als fundament het noodziekenhuis werd dit gebouwtje uitgevoerd in structural glazing, een passende moderne bouwtechniek.
Conceptueel denken
In het begin van dit artikel is al even stilgestaan bij de uitgangspunten die ir. G. Gerritse voor het AZU-ontwerp hanteerde. Gerritse: "Je hebt als architect bij zo’n groot ziekenhuis in hoofdzaak met drie dingen te maken. In de eerste plaats is het gebouw een gebruiksvoorwerp, een apparaat dat aan vele functionele eisen moet voldoen. Ten tweede heb je de opdracht om de mensen die het gebruiken een aangenaam verblijf te bieden. Ten derde is er de nimmer uit te roeien behoefte om architectuur te maken. Voor de opdrachtgever en menigeen die aan het plan zijn goedkeuring moet hechten zal de volgorde van die drie punten tevens prioriteitsvolgorde zijn. Als een architect heb je de neiging twee voorop te zetten, gevolgd door drie en één. Je mag die prioriteiten echter zo niet stellen. Je zult een concept moeten ontwikkelen voor het complex als geheel, daarin heb je geen prioriteiten omdat je een greep doet waarin alles direct goed aan bod komt.”
Tot het concept dat aan het AZU ten grondslag ligt rekent Gerritse de keuze die in de analysefase is gemaakt voor een 'indifferente structuur’; een betonskelet met een stramienmaat van 7,80 X 7,80 m, waarin het grootste deel van het complex te vatten zou zijn (het AMC heeft precies hetzelfde stramien). Gerritse: ”Een klein deel van het programma, zo’n 5 a 10% past daar niet in. Dat betreft bijvoorbeeld de collegezalen en sommige voorzieningen. Die onderdelen hebben we dus als toevoegingen om de kern gesitueerd, als kuikentjes om de kloek. De toevoegingen zijn daarbij functioneel uitgewerkt. Voor ons waren het welkome aanvullingen om het complex een menselijke schaal te geven.”
De architectonische uitdrukking van deze toevoegingen zou vanwege de kleine schaal niet hetzelfde kunnen zijn als die van de grote prefab gevelelementen. Een bouwmateriaal van het formaat baksteen lag voor de hand. De rood-bruine die nu gebruikt is strookt niet met de voorkeur van de architect. Hij zou —terecht— een witte of grijze steen hebben gekozen wanneer daar geen fundamenteel bezwaar tegen had bestaan vanuit onderhouds-oogmerk.
Een gebouw voor mensen
In het voorgaande steekt weer even die ’onuitroeibare’ drang om architectuur te maken de kop op. Wie het AZU bekijkt, van buiten maar vooral ook van binnen, kan moeilijk anders dan concluderen dat het realiseren van een gebouw voor mensen als de voornaamste rode draad door het ontwerp- en bouwproces heeft gelopen. Het is dan zeker niet alleen ir. G. Gerritse die op een dergelijke manier met de opdracht bezig is geweest. Vanuit EGM hebben velen aan het gebouw gewerkt —op een bepaald moment wel veertig— waaronder diverse architectenteams. Sporen hiervan lijken zichtbaar in onderdelen van het complex; toch is de verscheidenheid aan architectonische expressies niet het gevolg van ongecontroleerd solisme. De drie collegezalen vertegenwoordigen qua detaillering en kleurstelling een bijzonder niveau van verfijning. Ongeveer het tegenovergestelde zien we bij de gevels van de losstaande energiecentrale en de aparte ingang voor radiotherapie. Kakelbont (rood-blauw) en grofgelijnd vormen deze gevels een naar contrast met het strakke beeld van de witte prefab gevels.
Harde kleuren zijn op zich geen probleem, daarvan getuigt de steeds terugkerende combinatie van geel, groen en blauw voor de informatiebalies in polikliniek en behandelcentrum. Maar die passen dan ook in het streven om allerlei plekken specifiek te maken voor patiënten, bezoekers of personeel. Hiertoe is met name de toegepaste beeldende kunst aangewend. En bijvoorbeeld ook de informatiebalie (ontwerp Mart van Schijndel) in de entreehal: een modieus Memphismeubel onder een klassiek ogend glazen afdak. Al deze zaken hebben een eigen functie. In termen van de woonwijk die Gerritse voor ogen had bij de opzet van het complex: de eigenheid van huis en tuin voor elke bewoner.