In de toelichting op zijn plan maakt Grassi een drieledig onderscheid. Eerst denkt hij na over de visie die de supervisor Kleihues voor dit deel van het Verbindingskanaal heeft ontwikkeld en over de consequenties daarvan voor de architectuur van het eiland. Vervolgens past Grassi daar zijn eigen lezing, niet alleen van de locatie, maar ook van de plek als evenement in. Tenslotte spreekt hij over de achtergronden voor de keuze van de architectuur.
Grassi in zijn ontwerp naar een minimum aan gebouwd oppervlak en naar een maximum aan architectonische articulatie. Deze aanpak biedt zich bijna vanzelfsprekend aan, gelet op de stedenbouwkundige oriëntatie en het intussen gerealiseerde bouwvolume. Het Verbindingskanaal is, juist ter hoogte van het station, zowel element van bemiddeling als van grens tussen twee fragmenten: de oude, middeleeuwse stad (het historische stadscentrum), en de veel jongere stad, die van de twintigste eeuw, van het spoor, kantoorgebouwen, banken en grote uitvalswegen. Grassi stelt dat de recente architectuur van deze nieuwe stad — die van het Hunze Huis, om maar te zwijgen over Taubers in-trieste Amrobank— grote moeite heeft zich te meten met de logica, waarmee eertijds de oude stad aan de overkant van het kanaal is gebouwd. Het ontwerp van Giorgio Grassi is daarom allereerst een onderzoek naar de betekenis van het Verbindingskanaal als afscheiding en naar de mogelijkheden voor het leggen van een nieuwe verbinding. Het gaat daarbij om een onderzoek naar de kansen die een dergelijke bijzondere locatie oplevert; de aanzetten voor een interpretatie van de plek die mede wordt ingegeven door typisch Nederlandse kwaliteiten van de stad, haar publieke ruimte en haar architectuur.
Grassi constateert, ten eerste, dat aan de zijde van het station de laatste jaren een grote, open ruimte is ontstaan, maar dat dit plein tegelijk weinig architectonische distinctie heeft, dat wil zeggen als publiek plein geen herkenbare kwaliteit heeft. Daarnaast, en ook dat zit al in Kleihues’ concept, onderzoekt Grassi de middelen om het kanaal zelf, als plek waar verschillende delen van de stad samenvloeien, architectonisch te benadrukken, te verhevigen. Hij suggereert daarbij torenachtige vormen; torens, als scharnierpunten in de stad. Op de derde plaats oppert hij de hypothese om het door Kleihues gesuggereerde eiland op te vatten als een toegangspoort, een nieuwe entree naar de oude stad.
Een eiland in het kanaal
Wanneer Grassi zich vervolgens concentreert op het eiland zelf dan beseft hij wel degelijk dat daar kritiek op komt. Toch stelt hij dat het juist de onontkoombaarheid van het eiland, de noodzaak van haar aanwezigheid daar, is wat hem aan het hele idee het meest bevalt. De aanwezigheid van een eiland op deze plek, wordt als het ware een dwingend gegeven, gelet op de vele wijzigingen die het stationsgebied de laatste jaren —en in feite nog steeds— heeft ondergaan. Er is daar een ruimte ontstaan van onbestemde maat en verhouding, juist als gevolg van een onzekere en min of meer tegenstrijdige manier van bouwen, waardoor iedere suggestie van architectonische hiërarchie en orde volledig teniet is gedaan. Grassi's project is noch een ontkenning van de historische systematiek van de oude stad noch een afwijzing van al datgene wat er recentelijk is/wordt gebouwd. Zowel stedenbouwkundig als architectonisch probeert het eiland in het water een orde aan te brengen in de bestaande situatie ter plekke, beide kanten van het kanaal met elkaar te verzoenen vanuit een wederzijds respect. Tegenover al diegenen die bang zijn voor de visuele aantasting van de fraai ogende singelbebouwing ten noorden van het kanaal, de typisch negentiende-eeuwse begrenzing van de stad naar het zuiden, zegt Grassi: Deze romantische interpretatie van de stad, met zijn riante villa’s en het vele groen in de beste Engelse traditie, heeft lange tijd op overtuigende wijze als grens kunnen functioneren. Dat wil zeggen, zolang aan de andere kant van het kanaal het ’platteland’, het rurale gebied begon, met als enig gaaf volume, het stationsgebouw. Sinds echter ook de zuidelijke oever van het kanaal is bebouwd. een weliswaar golvende, maar niettemin gesloten wand heeft gekregen, is het oorspronkelijk ornamentele groen van de voormalige fortificaties gereduceerd tot een strikt functioneel groen; heeft het haar architectonische waarde, in de zin van stedenbouwkundige begrenzing, als element van kleur en transparantie, grotendeels verloren.
De noodzaak van de bouw van een eiland, als brug tussen de oude en nieuwe stad, wordt mede en vooral gevoeld door de snel aftakelende betekenis van het station temidden van het bouwkundig geweld van haar directe nabijheid. De oorspronkelijke positie van het stationsgebouw, als bruggenhoofd, of desnoods als toegang tot de oude stad, is allang verloren. Maar dat wil, aldus Grassi, nog niet zeggen dat daarmee het station als evenement en als gebouw ten dode is opgeschreven. Grassi’s project heeft juist de intentie om de oorspronkelijke noordzuid-as vanuit het station te repareren, en om, binnen de nieuwe ruimtelijke verhoudingen, aan de zuidzijde van het Verbindingskanaal, de architectuur van het stationsgebouw in ere te herstellen. Grassi wil dat bereiken door het doorbreken van het lineaire karakter van het Verbindingskanaal en door het tot vorm laten komen van een plein, dat in de transparante torens van het eiland haar noordelijke wand vindt. Op die manier wil Grassi met zijn ontwerp de nu verstrooide elementen van de stad, zoals het station, de kade, de verspreide bebouwing van de negentiende-eeuwse villa's, het kanaal zelf weer opnieuw tot een samenhang, tot een homogene architectonische compositie brengen. Hetzelfde geldt ook voor de aansluiting aan de noordzijde van het kanaal, de Ubbo Emmiussingel. Het eiland is stedebouwkundig zo gedetailleerd dat het zich exact invoegt tussen twee voormalige bastions van de gesloopte, zuidelijke vestingwerken. De vorm van de beëindigingen van het eiland, zowel ten oosten als westen, verwijzen naar dit oorspronkelijke stadsprofiel. Centraal in Grassi’s architectonische analyse van de huidige situatie ter plekke is dan ook dat de bebouwing van het eiland naar het zuiden toe monumentaal en publiek is. De transparante afsluiting van een noodzakelijk plein, waarbij de spiegeling van het water een visueel niet geringe rol speelt. Diezelfde torens hebben naar de zijde van de stad, naar de vide van de oorspronkelijke courtine, de taak om een hand te reiken naar de gesloten, negentiendeeeuwse singelbebouwing in de vorm van voorname, architectonisch rijk gedetailleerde stadshuizen. Hier doorbreekt Grassi de romantisch gesitueerde villabebouwing van de beide bastions ter weerszijden, respecteert hij het oorspronkelijk profiel van de courtine en afficheert hij vanuit de oude, omwalde stad, als op een strategisch bepaald ravelijn, de in wezen smal en hoog opgevatte woonarchitectuur van de oorspronkelijke stadsrand.
Het eiland als architectonisch project
De architectuur van het eiland is geheel afgeleid uit dit stedelijk programma, namelijk het opnieuw in samenhang brengen van de op dit moment volledig van elkaar vervreemde elementen van de stad. Aan de ene kant presenteert het eiland zich als een stukje oude stad dat in het water terecht is gekomen en aan de andere kant, gezien vanuit het huidige station, als een introductie op de stad, in de zin van aankondiging van de maat en schaal van de historische binnenstad. Heel de architectuur van het plan, de maat van de blokken, hun muzikale interval, de typologie van de woningen, en vooral ook de verschijningsvorm van de twee gevels, is op deze schakelfunctie van het eiland toegesneden. De keuze om in dit ontwerp terug te grijpen op het canonieke verkavelingstype van een noordelijke handelsstad, met smalle, diepe bouwblokken en met verschillende gevels zowel naar het water als naar een kade, heeft Grassi ertoe gebracht om ten opzichte van Kleihues’ voorstellen voor de bebouwing, de torens te versmallen en om principieel uit te gaan van twee architectonisch geheel verschillende façades. De gevels aan de zijde van het kanaal, die direct oprijzen uit het water, verwijzen door hun functionele fysionomie naar het traditionele pakhuis. Een beeld dat alleen nog maar versterkt wordt door de anekdotische aanwezigheid van takels boven de strook van de met laaddeuren afsluitbare balkons. Naar de oude stad toe zijn de gevelwanden geprojecteerd op een hoge, sokkelachtige kade, die het eiland naar de stadszijde een ondubbelzinnig voornaam architectonisch aanzicht geeft, en die het, als motief, tegelijk invoegt in het bekende Hollandse stadsprofiel van een met hardstenen kaden omgeven stadsgracht, aan weerszijden omzoomd door hoge en relatief transparante woonhuizen. De architectuur van deze gevels, hun maat en proporties, zijn niet de uitdrukking van particulier woongenot of comfort, maar door hun verwijzing naar de constructieve ervaring van de historische stad, veeleer een typering van het publieke karakter van de stad op deze plaats. Een ontwerp voor een woon-architectuur, die niet huiselijk of suburbaan is, maar in zekere zin hoog-stedelijk; een karakter dat nog versterkt wordt door de detaillering van een aantal toegevoegde elementen, gebouwtjes en constructies waarvan de functie inwisselbaar is, en die architectonisch gesproken minder bepalend zijn voor het ontwerp van de stad ter plaatse. Tussen het eiland en de singelbebouwing zijn overdekte binnenhavens ontworpen, boothuizen en eventueel een restaurant of clubhuis. Het provisorisch karakter daarvan wordt onderstreept doordat deze in hout zijn uitgevoerd, hetgeen niet alleen een verwijzing is naar de voor de watersport gebruikelijke architectonische vormen, maar ook een kwestie is van orde, hiërarchie in de stad, waaraan ook het materiaal kan bijdragen.
Zoals in zoveel steden in Nederland en daarbuiten is de hevige druk op één plek in de stad, in dit geval het Verbindingskanaal te Groningen, oorzaak van een plotselinge kakofonie van geluiden, ideeën en suggesties. Iedere poging om door middel van architectuur, de tegenstellingen, conflicten en contradicties op te lossen lijkt bij voorbaat kansloos. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat de afzonderlijke architectonische ingrepen geen specifieke relatie met de bestaande stad behoren te houden. In Groningen heeft Giorgio Grassi, mede binnen het daartoe door Kleihues aangegeven kader, met zijn plan de essentiële profielen van de bestaande stad niet aangetast, zoals Rein Geurtsen onlangs ten onrechte betoogde. Ook wordt het zicht op de zogenaamde historische binnenstad, dat overgewaardeerde kneusje van veel Nederlandse stedenbouwers en architecten, niet afgeschermd. Integendeel: een in de laatste jaren verward geraakt gebied is opnieuw op orde gebracht, met als grote winstpunt dat de meest recente vernieuwingen. Amrobank, Hunze Huis en nieuwbouw PTT, als nieuw stedelijk gebied worden geaccepteerd en gewaardeerd. Dit wordt positief opgevat als een nieuw centrum, een brandpunt met een eigen uitstraling en een eigen orde, dat geen kniebuiging hoeft te maken naar het door slijtage hevig aangetaste centrum, maar dat, omgekeerd, dat stadshart op den duur nieuw leven kan inblazen.
Toen aan het einde van de vorige eeuw, de eeuwenoude fortificaties werden afgebroken, werd dat gevoeld als een bevrijding. Als een openbreken van een eeuwenoude beknelling. Tot op de dag wijst de ingehouden vreugde van de woonarchitectuur aan de singels naar dit gevoel. Nu, honderd jaar later, wordt het hoog tijd om het benauwde concept van de historische binnenstad, als het gebied waar alles zou moeten plaatsvinden, te verlaten. Het is tijd om eindelijk de sprong over de voormalige stadsgracht te maken en om al datgene wat wij weigeren 'historische stad' te noemen en dat er nu al zo’n honderd jaar staat, te accepteren, niet als stedelijke rand, maar als behorend tot het centrum, tot de essentie van de stad. Dat is de betekenis die in de rustige distinctie van Grassi’s architectuur ligt opgesloten.