Twintig jaar na het Muziekcentrum ‘Vredenburg’ te Utrecht heeft Hertzberger opnieuw' de opdracht gekregen een theater te ontwerpen. De verschillen tussen ‘Vredenburg’ en zijn ontwerp voor Breda zijn frappant. Het eerste project had een enorm programma. Er was een grote krachtsinspanning voor nodig met alle ontwerpsystemen en instrumenten die de architect tot op dat moment had ontwikkeld. Het programma voor het nieuwe theater te Breda is het tegengestelde. De noodzakelijke organisatie van het gebouw wordt bijna geheel bepaald door de interne logica. Zoals Hertzberger zelf beweert, was er “ geen mogelijkheid om aan architectuur te denken, architectuur in de zin van hoe moet ik deze elementen rangschikken...” . Toch komt hij tot een ‘compositie’, met behulp van het beperkte systeem van relaties dat hem was voorgelegd. Een situatie van volledige vrijheid kan vaak in paralyse eindigen, beperkingen daarentegen kunnen tot oplossingen leiden met de meest bevrijdende resultaten. De ligging van het theatercomplex in de binnenstad vereist opnieuw een invuloplossing. Hertzberger moet met twee dominante gebouwen rekening houden: het stadskantoor en de Kloosterkazerne. H ij besluit de voorkant van het gebouw enigszins terug te leggen ten opzichte van de Claudius Prinsenlaan. Dit wijken heeft positieve gevolgen. Ten eerste verkrijgt de architect een voorplein waaraan zowel de hoofdingang van het theater als de ingang van het stadskantoor liggen en dat een eenheid vormt met de hof van de Kloosterkazerne. Door deze oplossing is stedenbouwkundig een gesprek tussen de twee omliggende gebouwen in de hand gewerkt en niet geblokkeerd, terwijl het plein praktisch een verkeersfunctie krijgt, namelijk als oprit tot de hoofdingang en als in rit tot de laad- en losruimte. Doordat het gebouw terugwijkt krijgen Stadskantoor en Kloosterkazerne een ruimtelijke verbinding en wordt hun relatie verstevigd. Hertzbergers bouwwerk en het plein verbinden beide bestaande gebouwen met elkaar. Door de rooilijn niet te volgen verstoort Hertzberger het evenwicht niet, maar bemiddelt hij juist in een straatrandsituatie die al gauw desastreus had kunnen worden.
Uit de plattegronden van het ontwerp zien we dat de drie zalen - een grote zaal met een capaciteit van 1200 stoelen, een middenzaal die flexibel wordt ingericht en 500 stoelen kan bevatten, en een dansrepetitiezaal die als margetheater kan worden gebruikt-, de toneeltorens en alle nevenruimtes pragmatisch zijn gegroepeerd. De ‘werk-ruimte’ van het theater ligt centraal zodat er een zo klein mogelijk afstand is tussen de functies. De architect heeft gekozen voor een asymmetrisch zaalconcept waardoor de ingangen tot de zalen vrijwel allemaal aan één kant kunnen worden geplaatst. Hertzberger veroorlooft zich een grote vrijheid aan deze zijde die tegenover de Kloosterkazerne ligt. Zowel in opstand als in plattegrond zijn hier de foyers gedrapeerd. Glas wordt rijkelijk gebruikt om een open karakter te scheppen en om een relatie mogelijk te maken met zowel de buitenwereld als de nieuw ontwikkelde binnenruimte. De glazen verpakking geeft de mogelijkheid om deze intermediate zone zo open te maken dat hij als naar binnengehaalde buitenruimte kan worden ervaren. Om dit nog meer nadruk te geven staat Hertzberger toe dat een zijvleugel van de kazerne deze open ruimte binnendringt. De dakstructuur, waardoor het beeld van het gebouw in grote mate wordt bepaald, was aanvankelijk een antwoord op een mogelijke visuele overheersing door de grootschalige toneeltorens. Bij het omgaan met zulke massieve vormen rijzen onvermijdelijk vormproblemen. Hertzberger heeft gekozen voor een oplossing die hijzelf omschrijft als “een deken die de gehele ruimte bedekt”. Daar de ‘deken’ wordt ingeknipt en uit elkaar getrokken om over de verschillende bouwvolumes te worden gelegd lijkt het alsof het gebouw wordt gestoffeerd. Het idee van dit golvende dak biedt een uitkomst voor twee problemen. Ten eerste wordt de grilligheid en verscheidenheid van de bouwmassa’s afgezwakt en ten tweede zorgt het voor een formeel gebaar dat sterk genoeg is om aan de eis van de opdrachtgevers voor een ‘monumentaal’ architectonisch statement te voldoen. De introductie van deze dakvorm moet echter niet alleen worden beschouwd als een formele verrijking van Hertzbergers ontwerptaal, maar tevens als de overdracht van een oud idee in een nieuw systeem. Het idee ligt niet zo ver weg van het vroegere structuralistische denken, waarin het dak als een overheersende structuur fungeert, waaronder een oneindige variëteit aan veranderingen gemakkelijk kan plaatsvinden.