De naoorlogse uitbreidingswijken in Nederland lijden bijna zonder uitzondering aan stedenbouwkundige en architectonische bloedarmoede. Het ontbreken van programmatische rijkdom en de afwezigheid van een duidelijke stedenbouwkundige ontwerpdiscipline in het onderwijs en de beroepspraktijk zijn daar waarschijnlijk debet aan. Door de eenzijdige nadruk op eengezins-laagbouwwoningen en schaalvergroting in het voorzieningenpakket werd het programma steeds schraler.Ideologisch raakten we het spoor bijster. Het functionalisme bleek in zijn uiterste consequentie naar de duivel te voeren en ontaardde in technocratie. De reactie hierop verzandde in haar eigen woonerven.
Eind jaren tachtig tekenden zich verschillende pogingen af om nieuwe oplossingen te zoeken. Drie uitbreidingswijken van elk zo’n 5000 woningen, die momenteel in aanbouw zijn illustreren drie verschillende pogingen. Amsterdam grijpt in tuinstad Sloten, met een autonome, concentrische compositie, laagbouw in hoge dichtheden en karakteristieke profielen terug op de geometrische, ambachtelijke stadsuitbreidingen van voor de oorlog. Rotterdam ontwikkelt een landschappelijk contextualisme met een ‘verstedelijkt landschap’ in Prinsenland. Amersfoort heeft zich met Kattenbroek een hoger doel gesteld. Ook daar wordt gebruik gemaakt van bestaande stedenbouwkundige archetypen en landschappelijke gegevenheden, maar daarnaast wordt een poging gedaan om opnieuw vorm en betekenis te geven aan de wijk en de woningen, de stedenbouw èn de architectuur.
Poëtische metaforen
De initiatiefnemer voor het project is de Amersfoortse wethouder Fons Asselbergs. Hij heeft politiek zijn naam verbonden aan het welslagen van het plan. Met Kattenbroek wil hij een experiment realiseren op het gebied van stedenbouwkundige en architectonische vormgeving en typologie. Een plan dat anders is dan alle andere. Ashok Bhalotra, van bureau Kuiper Compagnons werd door Asselbergs aangetrokken om het stedenbouwkundig ontwerp te maken, inclusief maaiveld- en groenontwerp en om gedurende het hele proces als supervisor op te treden.
In Kattenbroek, dat als kinderrijke laagbouwwijk een ‘kinderrijk’ moet worden, staat de beeldvorming, gebaseerd op poëtische metaforen, centraal. Bhalotra stelt nu eens niet de stedenbouwkundige pragmatiek en ‘grammatica’ (syntaxis) voorop, maar de symboliek en betekenis (semantiek) van woorden en -in dit geval- vormgeving van gebouwen. Het planconcept is gebaseerd op een dubbelthema: ‘het reizen’ en ‘het thuiszijn’. Enerzijds moet de wijk door afwisseling en spanning aan de algemeen menselijke behoefte aan avontuur voldoen, anderzijds moet de wijk ook de gelegenheid bieden je thuis te voelen.
In januari 1989 werd het ‘Ontwikkelingsplan’ voortvarend gelanceerd. Voor de stedenbouwkundige beeldvorming introduceerde Bhalotra maar liefst vier instrumenten die hij elk weer in vijf aspecten onderverdeelde: vijf structuurbepalende hoofdelementen (Ring, Laan der hoven, Verborgen zone, Masker, Kreek); vijf architectuur-/woonthema’s (de Gesloten Stad, het Fort, de Boerderijenkamer, de Brugwoningen, wonen aan een Wintertuin); vijf landschappen (Water -kreek en vijver-, Bos, Veld, Moeras, Heuvel); vijf stedelijke morfologieën (Laan, Singel, Plein, Steeg, Straat). Daaraan zijn op deelplanniveau nog een scala aan thema’s toegevoegd en in de groenstructuur is het de bedoeling om het ervaren van de vier seizoenen te versterken.
Bhalotra ordende deze uitgangspunten in prachtige tekeningen met de uitstraling van suprematistische schilderijen en presenteerde dit plan met verve. Door zijn inspirerende optreden wist hij zowel de direct betrokkenen als het brede publiek enthousiast te maken. Door de hechte ‘tandem’ die hij vormt met de politieke opdrachtgever Asselbergs, die het beleidsteam aanvoert, lijkt de broodnodige betrokkenheid gewaarborgd en lijken de randvoorwaarden aanwezig om de ambities waar te maken. De risicodragende opdrachtgevers worden in een vroeg stadium bij het proces betrokken en medeplichtig gemaakt. Aan kostenbewaking wordt door de gemeente veel aandacht besteed.
Egbert Koster besprak het ontwerp en de aanpak eerder vrij uitvoerig in dit blad (de Architect thema 39) en besloot met de regels: “Op papier lijkt dit prototype van een op symboliek geënte beeldende stedebouw alleszins levensvatbaar. De werkelijke toetssteen ligt echter in de realiseringsfase.” Inmiddels is ongeveer de helft van het plan gebouwd en is het tijd voor een eerste voorlopige toets.
Hoofdelementen
Van de structuurbepalende hoofdelementen is het Masker het eerst (grotendeels) gerealiseerd. Het Masker is bedoeld als decor, maar ook als een ‘gezicht’ van de wijk. Het gebouwde laat zich niet direct lezen als één gebaar. In de stedenbouwkundige profilering en in de architectonische uitwerking valt het idee van het Masker in fragmenten uit elkaar. De schijngevel die Bhalotra wilde bleek financieel niet haalbaar, alleen Hendriks wist een fraaie dubbele gevel te suggereren en benadert daarmee het meest de oorspronkelijke bedoeling. De drie verschillende architecten, die geen enkele architectonische verwantschap hebben, interpreteerden het thema met totaal verschillende stijlmiddelen. Het stedenbouwkundig profiel verspringt zonder reden in hoogte en rooilijnen. Alleen het plandeel van Lafour en Wijk wordt stedenbouwkundig door een waterloop ondersteund, de rest niet. Heydenrijk kreeg bovendien de kans om eigen straatmeubilair te ontwerpen, waardoor ook de continuïteit in de inrichting van de trottoirzone nog eens wordt verstoort. Hopelijk zal de grote vijver die voor het Masker komt te liggen het geheel nog enigszins binden.
De Ring, symbool voor het ‘thuiszijn’, verwijst volgens Bhalotra met haar maat en vorm naar het oude centrum van Amersfoort. Die verwijzing is nogal oneigenlijk als je je realiseert dat dit programmatisch totaal niet ondersteund wordt: de centrumfuncties van de wijk liggen elders. Als stedenbouwkundig gebaar is de Ring zelf beter geslaagd dan het Masker. Doordat de hele Ring door één architect is uitgewerkt in één woningtype en het profiel met een gracht continu is gehouden werkt het gebaar hier overtuigend. Of dat zo blijft als de ‘Gesloten Stad’ binnen de Ring is volgebouwd moet worden afgewacht.
Woonthema’s
Van de woonthema’s zijn ‘Het Fort’ en de ‘Brugwoningen’ inmiddels te zien. Het Fort steekt met een aantal andere ‘objecten’ (het Bastion, de Vaandragers, de Kubus) aan de zuidrand het prachtige landschap in. Architect Van de Seyp (Kokon) heeft met een Rossi-pastiche in Bossche School-stijl vooral uitdrukking gegeven aan de dónkere kant van de Middeleeuwen. De architectuur ervan is grof in zijn detaillering. Middenin het fort, waar je eerder een gemeenschappelijke voorziening zou verwachten, liggen heel benauwd enkele bejaardenwoningen.
De ‘Brugwoningen’ daarentegen ogen fris en licht. De kracht van het idee is echter verloren gegaan doordat er te veel woningen te dicht op elkaar zijn neergezet. Het water is niet meer waarneembaar, de woning zelf heeft geen privacy. De heldere vanzelfsprekendheid die de buitenkant uitstraalt ontbreekt binnen. Ondanks de vele kubieke meters en een split-level missen de woningen ruimtelijkheid.
Twee architectenbureaus die doorgaans meer opvallen in degelijkheid dan in architectonische hoogstandjes, Klunder en Inbo, hebben zichzelf overtroffen. Rien de Ruiter (bureau Klunder) verrast met een laagbouwproject van wit gestucte woningen dat een hommage aan J.J.P. Oud lijkt en in alle bescheidenheid het beste decor vormt voor het scherm van fraaie oude bomen dat erachter staat. Inbo levert een mooie prestatie met klassieke woningen met een aardige doorsnede aan de Ring. Alleen de erkers detoneren hier en hadden beter achterwege kunnen blijven.
De overige tot nu gebouwde woningen in Kattenbroek zijn ‘gewone’ eengezinswoningen of etagewoningen, overwegend in de goedkopere financieringscategorieën. De plattegronden en doorsnedes zijn niet bijzonder, sommige zelfs uitgesproken slecht. Woonkamers van nog geen 3.50 m breed komen voor. De plattegrond van de ruïne-woningen van Heydenrijk is ronduit funest voor de straat: aan de voorzijde liggen geen woonvertrekken maar uitsluitend bergingsdeuren en entreehallen. Wat een vrolijke puinhoop had kunnen zijn is nu vanaf - de straat gezien een necropool. Over hoekoplossingen en Testruimten is niet nagedacht. De gebruikskwaliteit van woning en woonomgeving heeft kennelijk minder aandacht gekregen dan de gevel. Dat deze woningen als zoete broodjes werden verkocht zegt minder over de kwaliteit ervan dan over de behoefte van kopers zich van anderen te willen onderscheiden.
Lafour en Wijk laten gelukkig zien dat het toch eigenlijk heel eenvoudig is om een fraaie en ruimtelijke eengezinswoning plattegrond te maken. In hun middelhoogbouw tonen zij aan dat een galerij-oplossing acceptabel en humaan kan zijn. Het is jammer dat hun project minder blijheid uitstraalt dan we van ze gewend zijn. Dat zou behalve door de grauwe doodgeslagen baksteen wel eens kunnen komen door het gebrek aan invloed van de architecten in de bouwfase.
Het lijkt erop dat de meest interessante en spectaculaire woningtypen nog moeten komen: de wintertuinwoningen zijn in aanbouw, maar de vrijesectorwoningen van architect Poolen, Chlimintzas en de Ruiter (Klunder), de ‘Gesloten stad’ binnen de Ring van ‘Grand old man’ Piet Blom en de zeer smalle vide-woningen van Hein van Meer laten nog op zich wachten. De laatste berichten zijn helaas dat bij Van Meer de vides uit het plan zijn bezuinigd en dat van de vrije sectorwoningen een aantal niet of in sterk bezuinigde vorm gebouwd zal worden. Het in een (te) vroeg stadium inschakelen van aannemers/ontwikkelaars, de zwakke positie van de architecten tegenover de bouwdirecties en het primaat van de kostendeskundigen wringt hier met de kwaliteitsambities.
Vijf landschappen
Van de kunstmatige nieuwe landschappen is nog niet veel te zien. Het groenplan is ook nog niet ver genoeg om de vier jaargetijden in het plan waar te nemen. Op enkele punten is wel te zien hoe het plan al dan niet reageert op de gegevenheden van de omgeving en ondergrond, de ‘genius loei’. Vrij opmerkelijk in dit verband is het volstrekte negeren van een oriëntatiepunt van de eerste orde: het imposante volume van de kerk van Hoogland. Stedebouwkundig is daar niets mee gedaan.
Een geslaagde stedenbouwkundige vondst vormen de ‘objecten’ die aan de zuidrand op de dekzandrug het landschap insteken. Ze profiteren van het uitzicht op Park Schothorst en laten ook een deel van de achterliggende bebouwing meegenieten. De Witte Wal die ze begeleidt en verbindt heeft aan het oostelijk einde een wonderschoon profiel. De witte woningen van Maarten M in liggen aan een woonpad vanwaar het talud van de dekzandrug oprijst. Op het Talud staat een mooie bomenrij met daaronder de parkeerplaatsen. H et is onbegrijpelijk dat dit prachtige profiel niet is gecontinueerd. Even verderop staan de auto’s weer gewoon voor de deur en stopt ook de bomenrij. Vanaf de vredige Witte Wal krijg je trouwens een steeds groter hekel aan het ‘Castellum’ van Heydenrijk. Deze ‘Kubus’ is, ondanks zijn eenvoudige volume, door zijn lawaaiige kleurstelling veel te opdringerig.
Vijf stedelijke morfologieën
De stedenbouwkundige typologieën zijn, bewust of onbewust, slordig gebruikt: de boerderijhof is geen h of maar een parkeerplein, de steeg is deels geen steeg, de bruggensingel kent bruggen noch singel. De Bruggensingel leek een aardig profiel te hebben voordat de brugwoningen er werden gebouwd. Waar de weg het water kruist zijn dammen in plaats van bruggen en de brugwoningen ontnemen ieder zicht op het slootje dat een singel had moeten zijn. De brugwoningen voegen op deze manier niets toe, maar ontnemen de wijk door deze vorm van privatisering zijn ruimtelijkheid. De ‘Stille Steeg’ is aan de oostzijde wel mooi van bebouwing (Holvast en Van Woerden), maar door plaatselijke verbreding beslist geen steeg. Verderop naar het westen is Jan de Graaf er wel in geslaagd het karakter van een steeg op te roepen, misschien ook wel doordat je het van zijn architectuur hij voorbaat al benauwd krijgt. Gelukkig krijg je zijwaarts af en toe verrassende ‘vensters’ op het landschap en de rustige sferen van Maarten Mins zeer diverse plandelen.
De stedelijke morfologieën lijken vooralsnog de zwakste plek in het concept. Nergens in Kattenbroek is er nog een overtuigende openbare ruim te (laan, plein, straat) te vinden. H et gebouwde presenteert zich vooral als een optelling van architectonische extravaganties.
In de woonomgeving is echter beslist een aantal successen geboekt. Bhalotra tekende het maaiveldontwerp en heeft bijvoorbeeld de interne samenhang versterkt door alle ‘kunstwerken’ (bruggen, kades enzovoort) alle in het zelfde rode beton uit te laten voeren. Op het gebied van het straatmeubilair moeten de prachtige straatlantaarns, type ‘Amersfoort’, worden genoemd, die speciaal voor het project door hem werden ontwikkeld.
Aan de overgangen tussen privé en openbaar (tuinafscheidingen enzovoort) is minder zorg besteed. Dat wordt aan de bewoners overgelaten. Vreemd genoeg was het toch juist in Amersfoort (Zielhorst, Vlinderbuurt) dat Ruyssenaars enkele jaren terug als eerste liet zien hoe het beter kan.
Ook zorgt in de directe woonomgeving de opkomst van de gescheiden huisvuilinzameling, met zijn ‘biobak’, voor een plotseling ontwerpprobleem. Sommige architecten hebben het probleem niet voorzien, anderen hebben het gebrekkig (De Graaf) of goed (Min) opgelost. Vanaf heden verdient dit punt een consequente oplossing, en niet alleen in Amersfoort.
Stedenbouw-techniek
In Kattenbroek is de aandacht met name gericht op de vorm van de stedenbouw en de architectuur. Stedenbouw is bij uitstek een toegepaste tak van kunst waarbij de ingenieurstaak, de pragmatische kant en het ambachtelijke aspect ook in orde moeten zijn. Als de technische stedenbouwkundige infrastructuur maar sterk genoeg is -denk maar aan het ‘grid’ van Las Vegas- kunnen er daarbinnen probleemloos heel wat architectonische ‘kunstjes’ worden vertoond. Stedenbouw moet functioneel zijn: begrijpelijk en afleesbaar, makkelijk te onthouden.
De naoorlogse uitbreidingen van Amersfoort zijn door heldere radialen functioneel aangetakt op de stadsring rond het middeleeuwse centrum. In Amersfoort Noord zijn de radialen gesmoord in de labyrinten uit respectievelijk de jaren zeventig, tachtig en negentig. Kattenbroek is daardoor met de auto alleen via de rondweg te bereiken. Een planologische handicap waarvoor Bhalotra niet verantwoordelijk gesteld kan worden. Maar ook van de interne verkeersstructuur en ruimtelijke samenhang van Kattenbroek is het nog de vraag hoe helder die wordt. Hopelijk gaat de nog aan te leggen ‘Laan der hoven’ als ondubbelzinnige hoofdontsluiting werken, want tot nu raak je in Kattenbroek net zo gedesoriënteerd als in de woonerven van de jaren zeventig. Het gebruik van een cirkel -de perfect richtingloze vorm- voor de verkeersafwikkeling bevordert de oriëntatie ook niet erg.
De samenhang van een plan werd door Berlage kernachtig gedefinieerd met ‘eenheid in de veelheid’. Deze slogan kreeg in zijn stedenbouwkundige plannen zijn beslag in op straat waarneembare aspecten: structurering door een hiërarchie van ruimten en profielen, oriëntatiepunten en programmatische verbijzonderingen, spanning door schaalverschillen en contrasten tussen massa’s en ruimten. De stedenbouwkundige plannen die daarmee zijn opgebouwd zijn sterk genoeg gebleken om (zelfs zonder supervisor) diverse architectonische uitwerkingen op te nemen, ook op langere termijn.
In Kattenbroek is een dergelijke samenhang en vanzelfsprekende logica (nog) niet aanwezig. Ondanks de relatief lage bebouwingsdichtheid kun je er nergens echt ademhalen: het is overal evenvol en dicht. Door de hagelslag-verkavelingen is er in plaats van ruimtelijkheid nogal wat onbruikbare restruimte ontstaan. Wat zich momenteel in Kattenbroek openbaart is vooral ‘architecten-stedenbouw’: verschillende architecten hebben zich te sterk laten stimuleren tot dramatische expressie, waardoor een ‘overkill’ aan grappen en anekdotes, een overdaad aan tekens zonder samenhang dreigt. De metaforen zijn vaak te letterlijk in plaats van overdrachtelijk vormgegeven. In plaats van een ‘architecture parlante’ verschijnt dan een amusementspark waar allerlei sprookjes dwars door elkaar worden verteld en te vaak worden herhaald. Dat zal in de fase van bewoning nog worden versterkt want eigenaar- bewoners onderscheiden zich ook graag met tuinhekjes en voordeuren van hun naaste buren.
De paradox van de Kattenbroek aanpak tekent zich af: het esthetiserende stedenbouwkundig planconcept veronderstelt een totale controle (‘total design’), terwijl tegelijkertijd een beroep wordt gedaan op architecten en bewoners om ‘uit hun dak’ te gaan. Bhalotra lijkt op de tovenaarsleerling die krachten heeft opgeroepen die hij niet meer kan bedwingen.
Het zou jammer zijn als Kattenbroek alleen maar ‘anders dan anders’ zou worden en niet ‘beter dan anders’. Daarvoor moet er nog wel driftig bijgestuurd worden. De uitvoering en detaillering van het stedenbouwkundig plan vereist meer zorgvuldigheid, desnoods ten koste van de architectuur. Vooral de openbare ruimte zou een spannend verhaal moeten vertellen. Continuïteit en samenhang in de structuurbepalende stedenbouwkundige hoofdelementen moeten hoofdzaken van bijzaken scheiden. De aansluitingen van de deelplannen op elkaar en de hoekoplossingen verdienen meer aandacht. Het programma en de vormgeving kunnen elkaar meer ondersteunen en een beperking in het aantal thema’s zal de duidelijkheid ten goede komen. Ook de architectenkeus vereist meer regie: per gebaar een architect of een groep verwante architecten.
Het enthousiasme van de pers en het publiek over de veelvormigheid van Kattenbroek tot nu toe onderstreept de gerechtvaardigde wens naar meer poëzie en muziek in onze zakelijke, calvinistische stedenbouw. Daarbij moet alleen wel bedacht worden worden dat stedenbouw, net als muziek, niet zonder goedgeplaatste rusten kan en, net als poëzie, niet zonder grammatica.