Het vernieuwde architectuurbeleid in Franstalig België kwam niet tot stand vanuit de instelling van een bouwmeester, maar vanuit de gedrevenheid van een hogere ambtenaar binnen de administratie infrastructuur. Onder invloed van Chantal Dassonville is hierbinnen een architectuurafdeling opgericht die architectuurwedstrijden organiseert. Sindsdien wordt kwaliteit hoog in het vaandel gedragen en zijn er vele geslaagde voorbeelden. Zo ontwierp Pierre Hebbelinck in Bergen het Théâtre du Manège, brak het jonge Brusselse architectenbureau V+ door met het ontwerp voor de Cinéma Sauvenière in Luik en maakte L’Escaut samen met Architectes Associés het ontwerp voor het nieuwe Théâtre National in Brussel.
Dat de aanpak van Dassonville een voorbeeld is, blijkt uit de realisatie van het cultureel centrum van de stad Zinnik. Hoewel het als gemeentelijke (stedelijke) opdracht buiten de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap viel, deed het Zinnikse stadsbestuur in het voorjaar van 2005 een beroep op Dassonvilles expertise voor de organisatie van een architectuurwedstrijd. Het winnend ontwerp is vervolgens in een publiek private samenwerking tussen de stad en de projectontwikkelaar Dexia bank uitgevoerd.
Het ontwerp van L’Escaut overtuigt omdat het vanuit de context is benaderd, zowel op programmatisch, stedenbouwkundig als architecturaal vlak. Om het uitzicht op de Zinnikse kapittelkerk vrij te houden, hebben de architecten een trapsgewijs opgebouwd volume ontworpen. Het bescheiden gebouw verraad hierdoor geenszins dat het een hoge en relatief grote theaterzaal met vierhonderd plaatsen bevat. Daarnaast is rondom het gefragmenteerde gebouw het middeleeuwse stadscentrum voortgezet, dat bestaat uit een afwisseling van nauwe steegjes met onregelmatige pleintjes. Ook het interieur maakt door de verschillende entrees deel uit van het fijnmazige netwerk van de publieke ruimte. Bovendien biedt het gebouw een nieuwe wandelroute die gedeeltelijk over het gebouw heen loopt.
Maar de trappen die de voorgevel van het theater kenmerken dienen in eerste instantie als een openluchttribune vanwaar de bewoners hun lokale tweejaarlijkse carnavalstoet kunnen aanschouwen. Ze vormen een letterlijke verbinding tussen low en high culture, die ook tot uiting komt in de technische uitrusting van de zaal. Zo is de tribune binnen mobiel, waardoor de zaal kan worden omgevormd tot een feest- of concertzaal voor zeshonderd personen. Tegelijkertijd kunnen de voorste rijen van de tribune worden ingenomen voor een uitbreiding van het podium. De zaal beantwoordt hiermee aan de eisen van hedendaagse dansvoorstellingen.
De veelheid aan programmeringsmogelijkheden maakt mogelijk dat Zinnik op termijn een cultureel centrum met regionale uitstraling wordt en de concurrentie aankan met het nabijgelegen Bergen.
Voor de plattegrondindeling en materiaalgebruik gingen de architecten van L’Escaut ook terug naar de context. Zinnik is immers vooral bekend om haar blauwe hardsteen. Zo volgen de gefragmenteerde, schuine lijnen in de plattegrond dezelfde geometrie van de drie nabije steengroeven die tijdens het ontwerpproces een belangrijke inspiratiebron vormden. Ook de buitenhuid van het gebouw is opgebouwd uit Zinnikse arduin, wat overigens in tegenstelling is tot de andere gebouwen in het middeleeuwse stadscentrum. Het gebouw lijkt daarom op een uit de steengroeve gehouwen ruwe schelp, waaronder een bruisend cultureel leven tot stand kan komen.
Maar het is nog de vraag of het cultureel centrum zijn gevoelige icoonwaarde ook op lange termijn kan blijven waarmaken. Aan de ene kant zorgden budgettaire beperkingen ervoor dat de detaillering van het gebouw een ruigheid heeft die niet in overeenstemming is met de rest. Want net als bij de Fauster bibliotheek van Josep Llinas is de detaillering van doorslaggevend belang bij deze manier van bouwen, waarbij alles op maat moet worden geproduceerd en waarbij contrasten tussen noeste en verfijnde materialen cruciaal zijn. Anderzijds hebben de besparingen in de loop van het proces er ook voor gezorgd dat er risico’s zijn genomen bij de technische keuzes van bijvoorbeeld de gevelbekleding.
Olivier Bastin, de drijvende kracht achter L’Escaut, noemt het cultureel centrum van Zinnik een ‘kleine grote zaal’. Hij verwijst hiermee naar Le Corbusiers uitspraak over zijn kapel in Ronchamps (FR). Het ambitieniveau van het gebouw is hiermee bepaald. Maar of de publieke opdrachtgevers in België klaar zijn om tot op het eind mee te gaan in het verhaal van de architectuur is niet altijd even duidelijk. Bastin werd onlangs aangesteld als de eerste Bouwmeester van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hij zal hierdoor zelf, aan de andere kant van de tafel weliswaar, dagelijks worden geconfronteerd met deze moeilijke bemiddelingsoefening.