In 2005 werd een prijsvraag uitgeschreven voor de nieuwbouw van het Herning Kunstmuseum, dat tot dan toe was gehuisvest in de Angli textielfabriek. Hoogtepunt in de collectie van het museum is de verzameling werken van Piero Manzoni. Het ruimtegebrek in de fabriek verhinderde het organiseren van grote tentoonstellingen die voortborduren op de kwaliteit van de eigen collectie. Dergelijke tentoonstellingen komen immers voort uit bruiklenen, en alhoewel er regelmatig aanvragen voor bruiklenen binnenkomen, kon het museum tot voor kort nooit een wederruil voorstellen. Zo moest het onlangs nog het aanbod van het Guggenheim in New York afslaan om een aantal werken van Kandinsky in bruikleen te nemen in ruil voor het uitlenen van een aantal werken van Manzoni.
Het ontwerp van Steven Holl bestaat van bovenaf gezien uit een aantal opengeknipte mouwen, met elkaar verbonden door platte vlakken. De uiteinden van de gekromde dakvlakken worden doorgezet in het landschap in de vorm van opbollende grasstroken. Hierdoor strekt het museum op vanzelfsprekende wijze uit over het landschap en maakt het deel uit van het birk cultuurpark, ontworpen door C. Th. Sørensen.
In overeenstemming met de vooraf door de opdrachtgever gestelde eisen, is het gebouw gematerialiseerd in wit en zwart. Het zwart komt terug op de vloeren en bestaat uit een houtskoolachtige betonsoort die is afgewerkt met was. Het witte beton waaruit de wanden en de daken zijn opgetrokken, heeft een levendige uitstraling doordat dekzeilen van vrachtwagens op verschillende wijzen in de mallen zijn gelegd. Het geeft de buitenkant een textielachtig voorkomen en neemt tegelijk de ongelijkheden op die gepaard gaan met de snelle productiewijze van de gevelelementen. De constructieve kern van het ontwerp wordt gevormd door twee tentoonstellingszalen. De ruimtes die overblijven tussen de zalen en de randen van het expressieve dakvlak, huisvesten het overige programma, waaronder een auditorium, oefenruimtes, een mediabibliotheek, kantoren en een restaurant.
Spelend met het contrast tussen de orthogonale tentoonstellingsruimtes en de uitgesproken dakvorm heeft Holl getracht te komen tot een goede omgeving voor de collectie van het HEART. De zogenoemde white cube-benadering, die in veel opzichten geschikt is als achtergrond voor de minimalistische kunst in de collectie, valt terug te zien in de orthogonale opzet van de zalen. De white cube staat echter ook voor een formele benadering van kunst als puur autonoom medium. De redenering is, dat de artistieke kwaliteit van kunst slechts tot zijn recht kan komen als de architectuur waarin ze is tentoongesteld, statisch en onderdanig is.
Deze gedachte is de laatste jaren aan erosie onderhevig. Het besef ontstaat, dat kunst wordt geboren tegen de achtergrond van een dynamische maatschappij en als zodanig op meerdere manieren is te interpreteren. Dat zou een architectuur rechtvaardigen die bemiddelt tussen de tentoongestelde werken en de omgeving. Daar staat tegenover dat de architectuur van iconische musea vaak ten koste gaat van de kunst (en in sommige gevallen ook van de omgeving).
In Herning weet Holl het beste van twee werelden te combineren. De architectuur die voortvloeit uit het conceptuele uitgangspunt, draagt bij aan de ruimtelijke beleving. De openingen tussen de gekromde daken en de horizontale dakvlakken zorgen voor lichtinval in de zalen, maar ook in de rest van het interieur. De krommingen vangen de zon die in deze Scandinavische setting het grootste deel van het jaar laag aan de hemel staat en distribueren het licht effectief over het interieur waardoor kunstlicht slechts sporadisch nodig is en de ruimtes worden geanimeerd door de weersomstandigheden. In plaats van te verworden tot een postmoderne gedecoreerde schuur, zijn in het HEART museum de conceptuele uitgangspunten – de verwijzingen naar het textielverleden van Herning en de omliggende architectuur, waaronder een naastgelegen woonhuis van Jorn Utzon – ingezet om te komen tot een sensitieve architectuur die bemiddelt tussen omgeving, cultuurhistorie en kunstcollectie.