Feitelijke gegevens
Het congresgebouw ligt aan de Johan de Wittlaan, tussen het kantoorgebouw van de „Eerste Nederlandsche" aan de noordkant en het gemeentemuseum aan de zuidzijde. Van het kantoorgebouw wordt het congrescomplex in de toekomst gescheiden door een plein met plantsoenen en vijvers, van het museum door een tuin met vijver, zit- en wandelterrassen. Aan deze kant is momenteel een congreshotel in aanbouw. De genoemde buitenruimten zijn nog niet voltooid, de vijvers ontbreken nog en rond het hotel heerst de gebruikelijke rommelsfeer van een bouwwerk. Aan de oostkant ligt een vierbaansweg, met aan de overzijde geboomte waarin het Catshuis schuil gaat. Aan de westkant bevindt zich een bebouwing van voornamelijk villa-achtige woonhuizen uit de eerste decennia van deze eeuw.
Het congrescomplex heeft een totale oppervlakte van 4,5 ha. Het bestaat uit een hoofdgebouw, een administratiegebouwen een — driehoekig — torengebouw. Het hoofdgebouw is 68m breed, 194 m lang en 25 m hoog.
Er is een overvloed van zalen: een grote congreszaal (voor 2000 personen), twee kleinere congreszalen die respectievelijk als toneelzaal en als kamermuziekzaal kunnen worden gebruikt (samen ca. 1000 personen), en nog 12 vergaderzalen voor totaal 1600 personen. In het souterrain bevindt zich nog een zaal van 2815 m2, geschikt voor festiviteiten, gemeenschappelijke maaltijden, tentoonstellingen, enz. Deze biedt plaats voor 300—4000 personen. Ook zijn er nog een aantal kleinere commissie- en werkkamers. Aan de zuidzijde ligt een café met drie buitenterrassen en een dakterras. In een zijvleugel bevinden zich twee bioscopen. Het gehele complex biedt bij volledige bezetting (die echter nog niet voorgekomen is en ook wel niet zo gauw zal optreden) plaats aan ca. 9000 personen.
Het ca. 68 m hoge torengebouw camoufleert de schoorsteen van de centrale verwarming; in deze toren bevinden zich werk-slaapvertrekken voor organisatoren van de congressen. De buitengevels van de zalen zijn van bleekblauw aardewerk, de gevels van de laagbouw van lichtgele geglazuurde handvormsteen. Bij deze materiaalkeuze is behalve met duurzaamheid ook rekening gehouden met de eisen van een zo goedkoop mogelijk onderhoud.
Tot het complex behoren een parkeerterrein van ca. 1 ha en een ondergrondse parkeergarage, die plaats bieden aan 800 auto's.
Aan de noordzijde van het complex ligt de hoofdingang, die men betreedt via een luifel van 30 bij 68 m. De wandversieringen van Karel Appel die men hier vindt, zijn voor mij interessanter dan het overliggende uitzicht op het kantoorgebouw van de verzekeringsmaatschappij.
De totale investeringskosten van het complex bedragen ca. 71 miljoen gulden.
Een beschrijving als deze verschaft slechts een zeer onvolledige indruk van dit enorme, voor een zeer veelzijdig gebruik ontworpen gebouwencomplex. Meer informatie geven plattegronden en foto's, maar wie enigszins een beeld wil hebben van de realiteit moet zelf het gebouw gaan bezoeken.
Ligging t.o.v. de omgeving
De stedenbouwkundige afdeling van de gemeente Den Haag zal ongetwijfeld een aantal afdoende redenen kunnen noemen, waarom het congrescentrum juist daar en niet ergens anders moest komen te liggen. Een buitenstaander krijgt evenwel gemakkelijk de indruk, dat het niet zo gunstig is om een object als dit zover af te plaatsen van de twee bestaande uitgaanscentra in de binnenstad en Scheveningen. Hun centrumwerking wordt 'door dit excentrische congresgebouw waarschijnlijk eer verzwakt dan versterkt.
Voor de congresbezoekers lijkt het mij een nadeel, dat er geen naaste omgeving is met gezellige kroegjes en nachtclubs dan wel strandvermaak. Afgezien van het gemeentemuseum ligt het congresgebouw nogal in een recreatief en cultureel niemandsland, met in de omgeving wat zakelijke gebouwen zoals het verzekeringskantoor, de Rijksgebouwendienst en de binnenlandse (on)veiligheid.
Al met al kan men moeilijk zeggen dat het congrescentrum erg goed is ingepast in zijn omgeving. Het ligt er meer in als een „Fremdkörper", met een nogal botte afsluiting aan de zijde van de autoweg. De omringende ruimte lijkt mij te klein voor een bouwwerk van zulke immense afmetingen. Het effect is nu wel verrassend als men het gebouw plotseling langs de weg ziet opdoemen, maar indien er een open ruimte van bijpassend formaat vóór was geweest, had het toch beter tot zijn recht kunnen komen.
Uiterlijk
Het uiterlijk van het gebouw geeft een koele, zakelijke indruk, een gevolg van het samengaan van de bleekblauwe kleur met de grote, blokvormige bouwvolumen. In de buitenwanden overheersen de rechte lijn en de rechte hoek; alleen het driehoekige torengebouw vormt hierop een uitzondering. Dit torentje is dan ook te beschouwen als een soort vormgrap, waarvan, zoals nader zal blijken, de functionele waarde dubieus is.
De stijl valt te karakteriseren als „licht verouderd-modern". Het verleden van Oud als lid van de Stijlgroep is erin te herkennen. Een jongere architect zou waarschijnlijk hebben gezocht naar vrijere, meer speelse hoofdvormen.
De spraakmakende gemeente heeft trefzeker gereageerd door het gebouw „het zwembad" (of, met het oog op de congresfunctie, het zwambad) te noemen. Deze bijnaam geeft de sfeer van het exterieur goed aan. Men kan het congresgebouw indien men er van buiten tegenaan kijkt mooi of lelijk prettig of onprettig vinden, maar de warmte en intimiteit die men zou verwachten bij een gebouw waar men gezellig uitgaat ziet men er niet aan af. Daarvoor zijn de gevels te hard, te strak en te „koud."
Als er niet ontzettend veel mensen tegelijk binnenkomen, is de luifel boven de ingang te immens om gezellig te zijn. Het congresgebouw ziet er niet erg uitnodigend uit. In dit opzicht vind ik de nieuwe Amsterdamse RAI beter geslaagd, omdat men daar het — ook aan de buitenkant meer gevarieerde — complex beter kan overzien via de open ruimte aan de entreezijde.
Binnenruimten
Zoals op de plattegronden te zien is, vertoont de binnenzijde een aanmerkelijk grotere vormvariatie dan het exterieur. Binnen de rechthoekige basisstructuur van het hoofdgebouw komen allerlei ruimten van verschillende afmetingen en hoogten voor, terwijl vooral in de grote Prins Willem Alexanderzaal, het centrale trappenhuis, de kamermuziekzaal en de carousselzaal de rechte lijnen en hoeken worden gecombineerd met hellende vlakken en gebogen lijnen, hetgeen de „hardheid" vermindert. Deze variatie wordt nog vergroot door verschillen in aankleding, stoffering, verlichting en kleurstelling.
In de gevarieerde aaneenschakeling van ruimten met verschillende vorm, maten en functies komen de zeer grote afmetingen beter tot hun recht dan bij de vlakke buitenkant.
Zodra men de grote, enigszins drukkend aandoende, ingangsluifel gepasseerd is en bij de receptie komt, begint men een indruk te krijgen van de grootte en complexiteit van het gebouw, die vooral vele nieuwe bezoekers zeer verrassen.
Het oordeel van het publiek over de ruimten binnen het gebouw is dan ook overwegend positief. Het zal nog beter worden naarmate het gebouw verder aangekleed en met planten verlevendigd wordt.
Doelmatigheid
Grootte en complexiteit van het gebouw, samen met het feit dat de diverse etages elk een enigszins andere indeling hebben, maken dat vooral in het begin de oriëntering moeilijk is.
Toen het gebouw enige maanden in gebruik was, constateerde directeur Steensma: „Ik heb het gevoel dat hier een miljoen deuren en trappen zijn. We kennen het gebouw nog niet voldoende. De verrassingen komen uit de praktijk naar voren. Door de complexiteit van de gebruiksmogelijkheden is het een moeilijk bespeelbaar instrument." (3)
De volledige capaciteit van dit complex met al zijn zalen en andere ruimten zal maar zelden benut kunnen worden; een belangrijk deel van de tijd zal het gebouw geheel of gedeeltelijk leeg staan. Dan maken de vele grote ruimten een ongezellige indruk. In dit opzicht zou een kleiner gebouw, waar een wat levendiger en meer continu gebruik te verwachten is,
prettiger hebben aangedaan.
Een en ander impliceert dat de grootte en de complexiteit van de ruimte binnen het gebouw een zekere belemmering kunnen vormen voor een efficiënte taakvervulling. Onder deze omstandigheden hadden de hoogste eisen gesteld dienen te worden aan de faciliteiten voor het verticale en horizontale interne transport en aan de opslagruimte. Ik heb niet de indruk dat men dit gedaan heeft.
Meerdere leden van het bedienende personeel wezen mij op de moeilijkheden bij het overbruggen van de grote afstanden binnen het gebouw, waarbij een ober soms 10 minuten moet lopen om voor een bezoeker een glas water te halen. Voor het verticale goederentransport schijnt de capaciteit van de liften niet steeds voldoende te zijn.
Er is onvoldoende gezorgd voor gemakkelijke verbindingen tussen de keukens en alle mogelijke plaatsen waar maaltijden geserveerd worden, terwijl ook het transport van bv. stoelen van de ene zaal naar de andere meer tijd en energie kost dan men had voorzien.
De akoestiek van de Prins Willem Alexanderzaal schijnt wel goed te zijn voor congressen maar veel minder voor concerten. Verschillende deskundigen zijn en worden geraadpleegd aangaande mogelijkheden hierin verbetering te brengen. Gezien de altijd relatief hoge exploitatiekosten van hoogbouw en de nabijheid van het congreshotel ben ik geneigd het torengebouw te zien als een uiting van vormwil, die in functioneel opzicht wel eens een misgreep zou kunnen blijken te zijn.
Het is wel ironisch, dat een gebouw, ontworpen door een architect die zozeer de nadruk legde op de functionaliteit, op verschillende punten zo duidelijk tekort schiet in doelmatigheid.
Relatie tussen binnen- en buitenkant
Reeds is vermeld dat de buitenkant van het gebouw vooral de indruk geeft van een serie rechthoekige blokken, terwijl de binnenkant een veel meer gevarieerde ruimte-indeling toont, welke deels voortvloeit uit eisen van het gebruik. Dit betekent, dat de functies van het gebouw en de ruimtelijke structuren elke aan die functies uitdrukking geven, weinig of geen
expressie vinden in de buitenkant.
In dit opzicht zijn Van den Broek en Bakema met hun aula van de Technische Hogeschool Delft beter geslaagd. Daar is de karakteristieke omtrek van het groot auditorium duidelijk herkenbaar in de vormen van de voorgevel. Deze discrepantie tussen binnen- en buitenkant van het congresgebouw is wellicht te wijten aan een ontwikkeling, waarbij men de façade zoals die aanvankelijk door Oud Sr. ontworpen is heeft gehandhaafd, terwijl men de indeling van het gebouw wat meer heeft aangepast aan nieuwe gebruikseisen die naar voren kwamen. Het blijft, bij een beperkte kubistische vormentaal, overigens altijd een probleem hoe men verschillen in functie in de structuur van de gebouwen tot uitdrukking kan brengen.
Rentabiliteit
Het gebouwencomplex wordt beheerd door een speciaal daarvoor gecreëerde naamloze vennootschap. In het bedrijfskapitaal wordt door rijk, gemeente en bedrijfsleven deel genomen en deze geledingen zijn op gelijke basis vertegenwoordigd in de Raad van Commissarissen. Het plan voor het gebouw vindt zijn oorsprong in een beginselbesluit tot de bouw, genomen door de Haagse gemeenteraad.
Den Haag verkeert, evenals de andere grote steden in ons land, in een moeilijke financiële positie. Terwijl het inwonertal van deze gemeenten terugloopt, moeten zij voor de centrale voorzieningen van een steeds grotere agglomeratie zorgen. Daarbij hebben zij te kampen met enorme problemen als het voortduren van het woningtekort, de veroudering en noodzaak tot sanering van oude stadswijken en de verbetering van het verkeersstelsel.
Daarom zou men van de gemeenten een uiterst voorzichtig financieel beleid en een zorgvuldig afwegen van prioriteiten bij het doen van investeringen mogen verwachten. Het zeer grote aantal zalen, dat niet snel op volle capaciteit gebruikt zal worden, de functionele zwakheden van het gebouw en de grootte van de bouwsom wekken niet de indruk dat zulke uitgangspunten van het begin tot het einde in de praktijk van het wordingsproces veel invloed hebben gehad. De exploitatiekosten van zo'n gebouw zijn uiteraard hoog; alleen aan rente, aflossing, afschrijving en erfpacht zal men gauw een miljoen of zes, zeven kwijt zijn. Daarbij komen dan nog andere exploitatiekosten, zoals loonkosten in de orde van grootte van 5,5 miljoen. Momenteel zou er een exploitatietekort van ca. 3,5 miljoen per jaar zijn.
Daarbij komt dat het Circustheater in Scheveningen, dat enige jaren geleden zeer fraai verbouwd is, volgens de exploitanten een jaarlijks tekort van ƒ800.000,— heeft. Congresgebouw en Circustheater zijn in bepaalde opzichten concurrenten. Het ziet er dan wel naar uit, dat Den Haag momenteel een overcapaciteit aan dit soort ruimten heeft. De vraag rijst dan ook, of het congrescentrum niet w at bescheidener en functioneler, derhalve goedkoper, had gekund. Het geld dat nu aan de exploitatietekorten weggaat, had dan besteed kunnen w orden aan andere nuttige zaken zoals de vermindering van de woningnood, de sanering of het verminderen van de milieuvervuiling, die ook in Den Haag reeds ernstige vormen heeft aangenomen.
Ook kan men zich afvragen, of er in de randstad als geheel geen overcapaciteit is aan congresruimten (RAI-Amsterdam, Doelen-Rotterdam, Beatrix-gebouw-Utrecht). Is er wel een goede prognose gemaakt van de komende vraag naar dit soort accommodatie en heeft men het aanbod daarop afgestemd? Of heeft elke grote stad alleen maar aan zijn eigen prestigeobjecten gedacht? Het is maar een vraag.
Besluit
Het Haagse Congresgebouw is een stuk architectuur waar men moeilijk onverschillig tegenover kan staan. De intenties van de architect waren nobel en zijn kunde dwingt bewondering af. Het complex biedt een overvloed van ruimte voor vele en veelzijdige activiteiten, er zijn mooie zalen en een aantal andere ruimten waarin het prettig verblijven is.
Maar het gebouw functioneert niet vlekkeloos, en te vrezen valt dat het een lokaal prestige-object is geworden, waarbij de doelmatigheid en de rentabiliteit op de achtergrond zijn gedrongen. De veelheid van functies komt maar in zeer beperkte mate tot uiting in het uiterlijk van het gebouw.
Ook in Den Haag zijn we nog ver verwijderd van een situatie, waarin het gebouwde milieu op een zodanige wijze aan de behoeften en de verlangens van de bevolking wordt aangepast, dat optimale condities voor de menselijke ontplooiing worden gecreëerd. In dit opzicht kan men de onbevredigende ruimtelijke relatie van het gebouw met zijn omgeving wel als symbolisch beschouwen. Zo weerspiegelt het congresgebouw een stuk van onze tijd en onze cultuur, maar dan deels op een geheel andere wijze dan de bouwmeester bedoeld heeft.
NOTEN
1) Aangezien er te Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en wellicht nog andere plaatsen óók congresaccommodatie is, lijkt mij de naam „Haags congresgebouw” juister dan het officiële „Nederlands Congresgebouw".
2) De opdracht tot het opstellen van een voorontwerp voor het congresgebouw werd in 1956 aan Dr Oud verstrekt. In 1965 kwam de bouwmeester te overlijden en in 1964 werd met de bouw begonnen, onder leiding van Ir. H. E. Oud, zoon van de ontwerper.
3) Haagsche Courant, 12 april 1969.