Stadsmarkeringen in Groningen door Daniel Libeskind

Door Johan van de Beek - De vroegste vermelding van de naam Groningen dateert van 1040 en daarom viert de stad dit hele jaar haar 950 jarig bestaan. Alle al eerder in dit jaar geplande evenementen worden onder de noemer van dit feest geplaatst en naar nieuwe activiteiten is naarstig gezocht. Dat is niet zonder problemen gegaan. Lang bleef onduidelijk wat de grootste publiciteitstrekker zou kunnen worden. Een grote manifestatie van de Weense all-round organisator André Heller haalde het niet omdat er onvoldoende sponsors voor waren te vinden. Het lijkt er nu op dat het project 'stadsmarkeringen' als belangrijkste evenement naar voren gaat komen. Het zal er echter om spannen of de realisatie daarvan nog tijdens dit feestjaar zal kunnen worden gehaald. Vrijdag 5 januari jongstleden presenteerde Daniel Libeskind zijn 'masterplan' voor het project stadsmarkering.

LiveskindHet basisidee voor het project stadsmarkeringen is geleverd door Mr. Frank Mohr, afkomstig uit het bedrijfsleven en met belangstelling voor kunst. Hij stelde voor om door middel van tekens bij de invalsroutes van de stad een hedendaagse vorm van stadsmarkeringen te laten ontwerpen. In zijn toelichting verwijst hij naar de duidelijke markering die de stadspoorten eeuwenlang vormden tussen stad en buitengebied, en naar de amorfe overgang die nu aanwezig is. Uitgaand van vijf oude invalsroutes en vier autowegen levert dat negen projecten op. Het idee van Mohr is voor een breed publiek begrijpelijk, zodat daarmee een basis is gevormd waar de politiek' zich achter kan scharen en, wat vooral belangrijk is, waarbij de kans op brede sponsoring vanuit het bedrijfsleven reëel lijkt. Dat het om blijvende objecten gaat is in dit kader ook belangrijk. De gemeente heeft tachtig mille voor de aanloopkosten gefourneerd en de totale kosten kunnen zich tussen de een en twee miljoen gaan bewegen.

Om het project inhoudelijk te begeleiden is een commissie van deskundigen gevormd. Uit Groningen zijn daarvoor Hélène Comips, conservator van het Groningse Museum, en Ed Taverne, hoogleraar aan de universiteit, bereid gevonden. Van buiten zijn Paul Hefting, werkzaam bij de Dienst Esthetische Vormgeving van de PTT, en Wim Crouwel, directeur van Museum Boymans van Beuningen, aangetrokken. Crouwel was betrokken bij de beeldenroute 'van station tot rivier’ in Rotterdam 8 8 in het kader van de manifestatie 'de stad als podium’. Zijn ervaring daarbij was dat inhoudelijke coördinatie wel nodig was. Daarom is door de adviescommissie voorgesteld eerst een 'masterplan' te laten maken. Er moest daarvoor iemand gevonden worden met voldoende inbreng en gewicht om sturend in een groep kunstenaars op te treden en het thema van Mohr meer diepgang te geven. Uiteindelijk is Daniel Libeskind gevraagd, die in mei 1989 de opdracht aanvaardde.

Libeskind presenteerde zijn plan voor de stad Groningen in de vorm van een boek, waarbij de letters CRUONINGA de index vormen. De bladzijden bestaan uit aluminium platen en worden bijeengehouden door middel van acht bouten en moeren

Interdisciplinair

Libeskind beweegt zich al geruime tijd in architectuurkringen zonder dat hij zelf ontwerpen voor gebouwen wilde maken (Eric Bolle, 'de Architect’ nov. 1988). Tekeningen en teksten krijgen bij hem een zelfstandige waarde. Het is vooral door zijn tekeningen (Micromegas 1980, Chamber Works 1983) en door zijn houten 'machines' (Biënnale Venetië 1985, Van Rooy galerie 1990) dat hij een gevoelige snaar van de 'Zeitgeist' heeft weten te raken. Naast deze persoonlijk geproduceerde werkstukken, maakt hij sinds 19 8 7 ook architectonische ontwerpen, hoofdzakelijk voor Berlijn waar hij sinds kort woont. Er zijn echter nog geen ervaringen met realisatie. Van hem mocht verwacht worden dat hij voor de Groningse opgave geen 'masterplan' in de traditionele, beleidsvoorbereidende zin zou maken, maar dat hij zich zou richten op het idee van de stad en dat op losse schroeven zou zetten en dat hij tekst, tekeningen gebouwde omgeving op elkaar zou betrekken.

In een interview in Archis 8/89 zegt Libeskind: 'De gemeente is geïnteresseerd in het probleem van de identiteit van de stad: hoe kan de stedeling, nu de stadspoorten zijn verdwenen, op eigentijdse wijze weer een betrokkenheid bij de stad krijgen, ook in architectonisch opzicht. Ik ben blij voor dit project te zijn uitgenodigd, vooral daar nu het inzicht doorbreekt dat het niet voldoende is om opnieuw die poorten te bouwen of anderszins een representatie te maken van die identiteit. Want iedereen weet dat in een wereld van vliegtuigen en televisie zoiets niet meer mogelijk is.' Behalve het masterplan is de inbreng van Libeskind, het voorstel om niet alleen beeldend kunstenaars en architecten te vragen, maar mensen uit allerlei disciplines, die vanuit hun interesse commentaar op en dus een bijdrage aan de stad zouden kunnen geven. De —nog niet complete— lijst met ontwerpers voor de projecten bestaat nu uit: Niek Kemps, beeldend kunstenaar, Nederland; Gunnar Daan, architect, Nederland; John Hejduk, architect, USA; Daniel Libeskind, architect, Polen; Kurt W. Forster, kunst- en architectuurhistoricus, Zwitserland; Paul Virilio, filosoof, Frankrijk; William Forsythe, choreograaf, USA; Akira Asada, econoom, Japan.

The books of Groningen

Van het masterplan mocht verwacht worden dat het een gemotiveerde locatiekeuze bevatte en een thematisering van de opdracht. Die thematisering zou een samenhang tussen de verschillende projecten aan moeten brengen, zonder de ontwerpers in een keurslijf te dwingen. Tevens zou het een specifieke relatie met de stad Groningen moeten leggen. Libeskind heeft een thematisering van de verschillende locaties gemaakt door voor elk een reeks associatierijke trefwoorden te geven. Daarin komen voor: een muze, een kleur, een uur van de dag, een gevoelsstemming, een stedelijke functie, een discipline. Voorbeelden: "lyric, tavern, 5pm, politicus, white”. De locaties heeft Libeskind bepaald door de stad Groningen te vangen in een net van smalle zones die, recht en ’spiraalvormig', doorlopend over het hele aardoppervlak zijn gedacht. Conceptueel wordt Groningen met het hele aardoppervlak verbonden. De locaties worden bepaald door een kruispunt van zones en wijzen van daaraf in een bepaalde richting. Er is geen systeem in de locaties van de zones aan te wijzen. Groningen heeft door zijn ligging op de Hondsrug (het langste lineaire landschapselement van Nederland) een duidelijk patroon van richtingen. De zones van Libeskind spelen daar om heen.

Voor een verdere reflectie op de identiteit van Groningen grijpt Libeskind terug op de aanleiding van de manifestatie: het feit dat het noemen van de naam wordt beschouwd als het ontstaan van de stad. De stad krijgt identiteit door zijn naam. Libeskind speelt op deconstructivistische wijze met de naam zoals deze in gotische letters voor het eerst vermeld wordt: CRUONINGA. Hij kijkt naar de naam, de volgorde van de letters, de letters afzonderlijk. Hij ontdekt dat het aantal stadsmarkeringen even groot is als het aantal letters en daarmee vallen de zaken op hun plaats. Elke locatie krijgt een letter toegewezen, zodat de naam van de stad wordt ingeschreven in het stadslichaam. De vorm van de letter wordt bijgeschreven in de associatie-reeks van de locatie. Het is ook hierbij niet de opzet van Libeskind dat de vorm van de letter letterlijk wordt gereproduceerd. Van verschillende kanten wordt erop gewezen dat dit werken met letters ontleend zou zijn aan de Kabbala, de geheime leer en mystiek van de joden, die vooral in Oost-Europa voortleefde. De vorm van de letter wordt in de tekeningen per locatie gekoppeld aan een boek dat zich in een bepaalde hoek opent; steeds 30 graden meer. Net als bij zijn eerdere werk materialiseert Libeskind zijn ideeën in een vorm die op zich zelf kan bestaan. In dit geval maakt hij er een boek van. De bladzijden bestaan uit aluminium platen, aan de zijkant ingesneden zodat de letters CRUONINGA een index vormen. Bij elke letter zit een tekening van de specifieke locatie. Vooraan voegde hij een blad met de overzichtstekening en een blad met het programma in de vorm van een tekst met dertien punten toe. Het boek wordt gesloten door acht bouten en moeren. Libeskind spreekt zowel over boek als boeken: de bladen gezamenlijk zijn een boek, maar ook de bladen afzonderlijk, die behoren bij een te realiseren project. Hij schrijft Boek met een hoofdletter, het wordt een heilig boek. Het verwijst naar een oorsprong, maar met de ambitie dat die oorsprong op elk moment opnieuw wordt herschreven. Een schrijven dat door de bewoners uit het verleden en het heden geschiedt of zou moeten geschieden.

Realisatie

Een stuurgroep vanuit de gemeente moet het verdere werk gaan begeleiden. De aangezochte ontwerpers moeten voorstellen voor de locaties maken. Deze zullen in mei in het Groninger Museum worden tentoongesteld. Men streeft ernaar de projecten vóór december te realiseren maar dat zal natuurlijk sterk afhangen van de aard van de voorstellen. Waar er door Libeskind wordt gesproken over een open proces waarin iedereen kan participeren, wordt er door Mohr gesproken over bouw- en bestemmingsplannen waar de normale inspraakregels op van toepassing zijn. Taverne zegt dat door dit project 'Groningen opnieuw zijn reputatie als laboratorium voor experimentele stedenbouw heeft bevestigd’. Dat lijkt mij wat overdreven voor een gemeente die enkele jaren geleden nog een extreem beeldloos structuurplan aannam. Weliswaar wordt in de jongste stedenbouwkundige nota met aandachtszones gewerkt en veel met het begrip identiteit geschermd, maar er gaapt een groot gat tussen de noties van Libeskind en de stedenbouwkundige praktijk. De stuurgroep is in zijn samenstelling heel prozaïsch op uitvoering gericht. Stadsmarkering heeft alle kenmerken van een kunstproject met als thema de identiteit van de stad. En dat is door zijn vraagstelling al spannend en waardevol genoeg.