Voor het Maisbaaiproject in Middelburg en het Werfterrein in Amsterdam ontwierpen Lucien Lafour en Rikkert Wijk zowel het stedenbouwkundig plan als de architectonische invulling. "Het voordeel als je als architect het stedenbouwkundig ontwerp maakt, is dat je bij het begin -de woning- kunt beginnen. Dit in tegenstelling tot de stedenbouwkundige die slechts stedenbouw kan bedrijven met bestaande oplossingen, structuren en typologieën. Zou hij hier van afwijken dan zadelt hij de architect op met vanuit stedenbouwkundig opzicht interessante vormen, die voor de uiteindelijke gebruiker hoogst onpraktisch kunnen zijn”, aldus Rikkert Wijk. Het is de gebruiker die centraal staat in het ontwerp van Lafour en Wijk. De complexe golvende vormen blijken zowel op architectonisch als stedenbouwkundig niveau doordachte vertalingen van de bewonersbelangen. Daarnaast is de specifieke kwaliteit van de locatie een belangrijk ontwerpuitgangspunt voor Lafour en Wijk.
Maisbaai
Medio 1985 kwam door het vertrek van de Vitrite fabriek een belangrijk gebied aan de rand van het historisch centrum van Middelburg vrij. Al sinds het einde van de vorige eeuw bezette de lampevoeten producent het voormalig VOC-terrein aan de zuid-oostkant van de binnenstad schuin tegenover het station. Over de bestemming van het vrijgekomen terrein aan de Maisbaai was de gemeente Middelburg het snel eens. Het terrein moest met name worden aangewend ter versterking van de woonfunctie van de binnenstad. Daarnaast moesten aan het gebied elementen worden toegevoegd die de toeristisch-recreatieve functie van Middelburg zouden kunnen versterken. Hierbij werd gedacht aan een uitbreiding van de bestaande jachthaven, de zogenaamde Dokhaven. Gezien de markante locatie van het terrein en het feit dat dit waarschijnlijk het laatste omvangrijke gebied in de binnenstad was waar een nieuwe integrale invulling zou kunnen worden gerealiseerd, wenste de gemeente een uiterst zorgvuldige en deskundige begeleiding ten behoeve van de vormgeving en invulling van het Maisbaaigebied. Op kosten van de gemeente werd Aldo van Eyck als supervisor aangesteld omdat deze volgens de gemeente bij eerdere binnenstadsprojecten in onder andere Amsterdam, Zwolle en Deventer een eigentijdse stedenbouw heeft weten te realiseren die naadloos aansluit op de historische stadskern. In samenwerking met de architecten Paul de Ley, Lucien Lafour en Rikkert Wijk, die op advies van Aldo van Eyck waren aangetrokken, werd het uiteindelijke stedenbouwkundig plan ontworpen. Op initiatief van Aldo van Eyck is de in eerste instantie direct achter de Maisbaai geplande tweede tak van de Dokhaven in westelijke richting verlegd. Zo kwam er direct langs de Maisbaai ruimte vrij voor woningbouw en kreeg de buurt een duidelijk centrum: de ypsilonvormige jachthaven.
De bebouwing van het Maisbaaiproject is in drie fasen opgedeeld. Lafour en Wijk hebben zowel fase 1 als fase 11 (totaal 249 woningen) ontworpen. Doordat Paul de Ley —die oorspronkelijk fase 1 zou ontwerpen— zich terugtrok, kregen Lafour en Wijk tevens opdracht tot het ontwerpen van fase 1. Fase III (76 woningen) is van de Vlissingse architect Jobse en het cultureel centrum dat gepland is aan het uiteinde van de Dokhaven zal door Aldo van Eyck worden ontworpen.
Transparante stedenbouw
ln 198 5 werd de binnenstad van Middelburg met inbegrip van het Maisbaaiterrein aangewezen als beschermd stadsgezicht. In een toelichting werd het volgende opgemerkt: ”In de zone langs het Kanaal door Walcheren is de ruimtelijke ontwikkeling, die sedert de 19e eeuw heeft plaatsgehad, voor het stadsgezicht slechts van marginale betekenis geweest, met uitzondering van de stationswijk, die in samenhang met het station zelf een klein maar karakteristiek stuk laat 19e-eeuwse stadsaanleg vertegenwoordigt met het voor die tijd kenmerkende eclectische bebouwingsbeeld. Het station is hier het enige beschermde monument. Het grootschalige fabriekscomplex (de voormalige Vitrite fabriek) aan het einde van de Loskade verstoort voornamelijk het waardevolle stadssilhouet vanuit het zuiden.”
Het is dan ook niet verwonderlijk dat na de sloop van het Vitritecomplex in 1985 de gemeente nadrukkelijk stelde dat de nieuwe bebouwing op het Vitrite-terrein het stadssilhouet vanuit het zuiden niet mocht verstoren. Daarnaast moest de nieuwbouw qua maat, schaal en functie worden aangepast aan de bestaande negentiende eeuwse bebouwing. Voor de 'situationisten' Lafour en Wijk was dit geen enkel probleem. Ook de voorwaarde dat uitzicht op het water een belangrijk kenmerk moest zijn van de te realiseren woningen was voor beide architecten —voor wie de kwaliteit van de individuele woning voorop staat— vanzelfsprekend.
Hoewel het stedenbouwkundig ontwerp het gehele voormalige fabrieksterrein omvat is fase III — die momenteel in uitvoering is — min of meer afzonderlijk ontworpen. De sterke wisselwerking tussen stedenbouw en architectuur —zoals die zichtbaar is bij fase I en zoals de tekeningen en maquette van fase II impliceren— ontbreekt hier.
De eerste fase betreft het gebied ten oosten en zuiden van de nieuwe tak van de Dokhaven en omvat vier complexen met in het totaal 129 woningen. De randbebouwing —de twee gebogen stroken aan het einde van de Loskade en langs de Maisbaai— vormt de sluitsteen van de stad. De massiviteit van deze stroken schermt het binnengebied met de twee waaiervormige flatgebouwen als het ware af. In een eerste ontwerp was er sprake van een aaneengesloten blok met ter hoogte van de hoek Loskade/Maisbaai een poort. Pas in tweede instantie, toen Paul de Ley zich terugtrok, besloten Lafour en Wijk het blok op te delen ten einde de transparantie van het ontwerp te vergroten. Hierbij mocht het gebaar —de omarming van het gebied— niet verloren gaan. De transparantie wordt tevens versterkt door de waaiervormige flatgebouwen in het binnengebied. De twee waaiers zijn zo gesitueerd dat uitzicht op de oude stad ook voor de bewoners van de lagere randbebouwing mogelijk blijft.
De tweede fase belooft eenzelfde transparantie. Enerzijds sluit de bebouwing nauwkeurig aan op de bestaande binnenstadsrand. Zo wordt de bestaande gevelwand langs de Loskade door fase III voortgezet. Het lange blok van fase II —eveneens gesitueerd langs de Loskade - maakt zich echter los van de kade en buigt af in de richting van het plein aan de kop van de nieuwe tak van Van Eycks’ jachthaven. De vier vlindervormige blokjes ten zuiden van het gebogen blok aan de Loskade waaieren uit naar de beide takken van de jachthaven. Op deze manier hebben niet alleen de bewoners van de vier vlinders, maar ook de gebruikers van de iets hogere randbebouwing aan de Loskade een goed zicht op de jachthaven en de binnenstad.
Door de toepassing van strokenbebouwing die nauwkeurig is afgestemd op omgeving en bezonning hebben Lafour en Wijk ruime woningen met een optimale bezonning en uitzicht kunnen realiseren. De transparante stedenbouw en de architectonische invulling sluit naadloos aan op de bestaande stadsrand zonder het stadsgezicht op Middelburg te verstoren. Integendeel, de nieuwbouw is een hedendaagse toevoeging aan het silhouet van Middelburg. Een andere verdienste van Lafour en Wijk is dat zij door de nieuwbouw van de Maisbaai op de rommelige achterkanten van de oude bebouwing aan de Kinderdijk te richten deze achterkant hebben opgewaardeerd. Dit heeft een positieve uitwerking gehad. Een groot deel van de veelal verwaarloosde achterzijden is inmiddels opgeknapt.
Detaillering
De eerste fase van het Maisbaaiproject is wat hoekig geworden. Dit heeft onder andere te maken met de moeizame wijze waarop dit deel van het plan tot stand is gekomen. Zo werd de architecten opgelegd de voor Lafour en Wijk karakteristieke, ronde uitkragende balkons niet toe te passen. Dit zou volgens de opdrachtgever/aannemer geen haalbare kaart zijn. De architecten, voor wie de toepassing van ronde balkons zeker geen dogma is, zochten naar een andere oplossing. ”Of balkons nu rond of hoekig zijn, het gaat ons niet om de vorm maar om het principe, dat wil zeggen het balkon als grens tussen in- en exterieur en als 'scharnier' tussen gesloten muurvlakken”, aldus Lafour en Wijk. De reden voor het toepassen van ronde balkons is in de eerste plaats functioneel. Zo levert een dergelijke vorm een optimaal uitzicht voor de gebruiker. De nu toegepaste vierkante balkons bezitten, doordat zij gedeeltelijk uit de gevel steken, dezelfde kwaliteiten. Onder invloed van de opdrachtgever zijn er echter ook zaken gebeurd die duidelijk tegen de principes van Lafour en Wijk ingaan. Zo zijn er bijvoorbeeld grote blinde muurvlakken zichtbaar en hebben de beide waaiers bergingen op de begane grond. Het criterium ’goedkoper’ bleek vaak doorslaggevend.
Hoewel Lafour en Wijk te kennen geven zeker niet ontevreden te zijn over het resultaat 'het concept is onaangetast!’ aldus de architecten, kan niet worden ontkend dat de zorgvuldige detaillering en afwerking, zoals we die kennen van hun voorgaande projecten, hier op sommige punten ontbreekt. Dit is overigens niet de architecten te verwijten, maar is het gevolg van het feit dat een deel van de detaillering van fase I — de waaiers — in handen was van de aannemer. Doordat de beide gebogen blokken wel door hen zijn gedetailleerd is het verschil ter plekke waar te nemen. Illustratief zijn de schuin afgeronde betonnen balkonprofielen, die bij de waaiers veel te grof zijn uitgevoerd. Ook de willekeurige segmentatie van de ronding van de waaier is storend. De beplating van de bovenste verdieping van de beide flatgebouwen spant echter de kroon. Lafour en Wijk dachten hier aan een verbijzondering van de bovenste laag door middel van bijvoorbeeld een glazen pui, hetgeen om financiële redenen niet doorging. De nu aangebrachte beplating slaat echter nergens op en had beter gewoon weggelaten kunnen worden, aldus Rikkert Wijk. Ook de installatiehuisjes op het dak van de waaiers zijn onder het mom van bezuinigingen 'verschrompelt tot ordinaire dakcontainers’.
Werfterrein
Bij het andere woningbouwproject van Lafour en Wijk waarvan onlangs de eerste fase is opgeleverd —het Werfterrein in Amsterdam — hadden de architecten wel alle touwtjes in handen: vanaf het stedenbouwkundig ontwerp tot aan de detaillering. Ook de bestrating en inrichting van de openbare ruimte zijn door Lafour en Wijk ontworpen.
Het Werfterrein toont zowel qua opdracht als qua uitwerking duidelijke overeenkomsten met het Maisbaaiproject. Dit is niet verwonderlijk gezien de gelijksoortige situatie. Het langwerpige perceel aan de Van Reigersbergenstraat wordt evenals het Vitrite-terrein in Middelburg grotendeels omringd door water en staat los van elke stedelijke structuur. Hierdoor was het niet noodzakelijk om de omringende structuur, die voornamelijk uit gesloten bouwblokken bestaat, voort te zetten, aldus de architecten. Integendeel, dit zou de specifieke kwaliteiten van de rand —het prachtige uitzicht op het water— volledig negeren. Een ander belangrijk uitgangspunt was uiteraard ook hier de bezonning.
Fase I (137 woningen) betreft een tapstoelopend terrein en bestaat uit twee gebogen woonblokken van vier bouwlagen met een dakopbouw en twee zeven verdiepingen tellende, waaiervormige flatgebouwen. De nieuwbouw staat haaks op de bestaande bebouwing aan de Van Reigersbergenstraat. Met behulp van de specifieke vorm van de gekromde bouwblokken —Lafour en Wijk spreken van scampi’s— en de plaatsing hiervan ten opzichte van elkaar —de stroken waaieren uit in de richting van het water— is een optimaal zicht op het water vanuit alle woningen gerealiseerd. De waaiervorm van de flatgebouwen direct aan het water zorgt eveneens voor een optimaal uitzicht en een ideale bezonning. Daarnaast komt de hogere bebouwing aan de rand de transparantie van het plan ten goede om de eenvoudige reden dat dit gebouwtype van nature een grotere ruimte tussen de complexen onderling vereist. Er is bewust niet voor de momenteel zo populaire urban villa’s gekozen omdat dit gebouwtype volgens Lafour en Wijk altijd voor een deel slecht bezonde woningen impliceert, en voor hen bestaat er niet zoiets als een tweederangs woning.
Baksteen
Hoewel Lafour en Wijk ook in eerdere projecten spaarzaam baksteen toepasten zijn bij de onlangs in Middelburg en Amsterdam gerealiseerde woningbouwcomplexen de eerste bakstenen gevels gerealiseerd. Eerdere projecten op het Realeneiland en het Abattoirterrein worden hoofdzakelijk gekenmerkt door stucwerk. Alleen de basis van het gebouw, dat wil zeggen de plint, bestaat bij beide projecten uit functionele overwegingen —minder kwetsbaar— uit baksteen. Ofschoon het zowel in Middelburg als in Amsterdam de nadrukkelijke wens van de opdrachtgever was om baksteen toe te passen is het onjuist te veronderstellen dat Lafour en Wijk een voorkeur zouden hebben voor stucwerk. De architecten zijn van mening dat in principe iedere materiaalsoort moet kunnen worden toegepast al naar gelang de omstandigheden. Op de Antillen bijvoorbeeld gebruikten zij met name hout en beton, omdat er geen ander materiaal voor handen was. "Een goed architect moet met ongeacht welk materiaal een goed gebouw neer kunnen zetten", aldus Lucien Lafour. "Belangrijk is wel datje het materiaal uitbuit. Zo zijn kleur en structuur middelen die je moet gebruiken”, voegt Rikkert Wijk hieraan toe. Wat zij hieronder precies verstaan is zichtbaar bij het Werfterrein.
Hier is gebruik gemaakt van drie steenkleuren. Een donkere voor de plint en twee tinten zandkleur voor de gevelvlakken. Deze gevelvlakken variëren van effen tot gestippeld of gestreept. Nergens gaat de ene kleur direct over in de andere, maar steeds via een geleidelijk verloop. Bij het Maisbaaiproject, waar gebruik is gemaakt van twee tinten abricot, zijn de ontwerpers duidelijk minder inventief geweest. De kleur speelt hier slechts een marginale rol bij de architectonische verschijningsvorm. Op het werfterrein dienen de gestippelde en gestreepte vlakken daarentegen ter verlevendiging van de gevels, wat door de complexe vorm van de woonblokken overbodig is. De zorgvuldig vormgegeven architectonische complexiteit komt ook zonder deze franjes wel tot zijn recht. Misschien zelfs beter. Nu wordt men te veel afgeleid. Zoals Izak Salomons terecht opmerkte tijdens zijn lezing in Middelburg bij het startsein voor de bouw van de tweede fase van het Maisbaaiterrein, gaat het bij het werk van Lafour en Wijk niet slechts om de vorm, maar vooral om de rijkdom aan gedachten die aan de vorm ten grondslag ligt.