Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Den Haag door Herman Hertzberger

Door Egbert Koster - De nieuwbouw van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vormt een keerpunt in het oeuvre van Herman Hertzberger. Voor het eerst past hij hier een hiërarchische ruimte-opbouw en een symmetrisch bouwvolume toe. Het onlangs in gebruik genomen ministerie vormt hiermee een eerste aanzet tot de introductie van 'het grote gebaar' in Hertzbergers werk. Aan de buitenkant lijkt deze aanzet in halfslachtigheid te zijn blijven steken. Maar in het interieur laat het schitterende verkeersgebied met grote beglaasde hallen over meerdere verdiepingen zien hoe Hertzberger binnen zijn vertrouwde vocabulair een eigentijdse monumentaliteit weet te bereiken.

De nieuwbouw van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid direct tegenover het NS-station Laan van Nieuw Oost-Indië in Den Haag lijkt te zijn opgebouwd als een burcht: een tiental torens aan de periferie van het gebouw, één centrale hoofdingang die wordt geaccentueerd door een monumentale betonnen poort en aan de achterzijde een vluchtbrug over de slotgracht rond de computerzaal. Een groter contrast met het revolutionaire kantoorgebouw van Centraal Beheer waar Hertzberger in 1967 internationale bekendheid mee verwierf lijkt nauwelijks denkbaar. Centraal Beheer belichaamt nog steeds de steen geworden democratiseringsgedachte uit de jaren zestig: het gebouw als een stukje openbare stad, een in alle richtingen zowel horizontaal als verticaal gelijkwaardig weefsel van collectieve werkplekken. De werknemers werden hier door middel van een opzettelijk onaantrekkelijk materiaalgebruik geprovoceerd om de inrichting van hun werkplek in eigen hand te nemen. In het verkeersgebied gelegen koffiebars met terrasjes hadden tot doel om de informele contacten tussen de werknemers te stimuleren. Inmiddels is echter ook dit unieke tijdsdocument in overleg met Hertzberger omzichtig aangepast aan de eigentijdse realiteit door bureau Salomonson/Egberts/ Bartijn: met het oog op de beveiliging is er nog slechts één hoofdentree, er zijn elegantere afwerkingsmaterialen toegepast en er is een minder informele inrichting gekomen.

Uitloper van de passage met twee liften in het midden

Hoewel Hertzberger de opdracht voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede te danken heeft aan de reputatie van Centraal Beheer was van meet af aan duidelijk dat er voor het ministeriegebouw heel andere eisen zouden gelden. Zo bedong het programma van eisen één volledig controleerbare hoofdentree, gaven vrijwel alle ambtenaren te kennen een eigen, aan de buitengevel gelegen kamer te willen hebben en dienden alle kamers over te openen vensters te beschikken. Deze voorwaarden noopten Hertzberger tot een principieel ander ruimteconcept dan dat van Centraal Beheer. Het ’democratische’ homogene weefsel van het verzekeringskantoor werd bij het ministeriegebouw in de loop van de planvorming schoorvoetend vervangen door een 'hiërarchisch’ ruimteconcept in de vorm van een geleidelijk vertakkend en verjongend ontsluitingssysteem

In tegenstelling tot het complex van Centraal Beheer dat volgens de oorspronkelijke opzet volledig met haar omgeving zou moeten integreren heeft Hertzberger het ministerie van Sociale Zaken opzettelijk ontworpen als een autonoom gebouw. De directe omgeving bood naar zijn mening geen noemenswaardige aanhechtingspunten om op in te spelen met zijn ontwerp. Wel maakte hij een gebaar naar de achter de Schenkkade gelegen woonwijk door de hoogte van het ministeriegebouw hier tot vijf bouwlagen te beperken. Aan de zijde van het spoortalud tilde hij de kantoorverdiepingen daarentegen juist op (tot acht lagen) om zoveel mogelijk ambtenaren een onbelemmerd  uitzicht te geven. Hier bevindt zich op de begane grond en ondergronds de parkeergarage.

Atrium als verkeersgebied

Hertzberger heeft het ministeriegebouw, net als de meeste andere semiopenbare gebouwen van zijn hand, ontworpen rond een centrale publieksruimte die een ’vertegenwoordiging van het buiten’ vormt. Bij zijn schooltjes in Amsterdam zijn dit de multifunctionele halruimten, bij Sociale Zaken is het de grote passage-achtige verkeersruimte achter de hoofdingang van waaruit alle ontsluitingsroutes zich geleidelijk vertakken naar de rest van het gebouw. Deze passage over drie niveaus —begane grond, souterrain en eerste verdieping— vormt in het interieur de enige herkenbare manifestatie van de lengteas van het gebouw. Alle secundaire gangen liggen namelijk diagonaal ten opzichte van deze centrale ruimte.

De hoofdentree ligt precies in het midden van het gebouw. Hier vindt de controle van de identiteitspasjes plaats alvorens men door de fraai aangelichte roltrappen naar de eerste verdieping wordt gevoerd. Op deze verdieping bevinden zich de collectieve ruimten zoals bibliotheek, restaurant en vergaderzalen. De stroom van circa tweeduizend ambtenaren splitst zich vervolgens naar links en naar rechts om via een volgende roltrap direct naar de tweede verdieping te gaan. Hier geeft de centrale passage aansluiting op de glazen panoramaliften naar de kantoorverdiepingen. Dit bijzonder zorgvuldig ontworpen verkeersgebied omvat zonder meer de fraaiste ruimten van het ministerie. De dynamiek van de roltrappen, de monumentale vides met stalen wenteltrappen over meerdere verdiepingen alsmede het enigszins diffuse licht als gevolg van de grote matglazen kappen (die ’s zomers gedeeltelijk kunnen worden opengeschoven) verlenen dit verkeersgebied een bijzondere kwaliteit. Hertzberger geeft met dit passage-achtige verkeersgebied een geheel eigen, functionele invulling van de huidige rage van —veelal louter door overwegingen van energiebesparing en representativiteit ingegeven— atria in kantoorgebouwen. De ironie wil echter dat juist Hertzberger door de dienstencommissie van het ministerie vreselijk op zijn huid is gezeten over de mogelijke invloed van de atria in het gebouw van Sociale Zaken op het ontstaan van een ’sick building syndrome’. In het nu gerealiseerde ontwerp ligt nog geen twee procent van de werkkamers aan een serre-achtige wintertuin tussen de lage vleugels aan de achterzijde van het gebouw.

De begane grond in de kern van een van de torens met wenteltrap.

In tegenstelling tot Centraal Beheer is het ministerie opgezet als een cellenkantoor. De werkvertrekken zijn gegroepeerd in achthoekige eenheden van 420 m2 voor 23 a 36 ambtenaren. Clusters van deze eenheden vormen afdelingen met een eigen ’voordeur’ naar het verkeersgebied.

Tussen de kamers zijn geen systeemwanden toegepast maar niet-dragende scheidingswanden van schoon metselwerk in de voor Hertzberger zo kenmerkende betonsteen. Dit is niet alleen goedkoper dan de gangbare systeemwanden maar levert ook een bijdrage aan het warmte-accumulerend vermogen van het gebouw, laat zich beter verenigingen met de in de meeste gevallen niet geheel rechthoekige plattegronden van de kamers, en ziet er bovendien een stuk beter uit. Een eventuele verandering in de ruimtebehoefte wordt in eerste instantie gezocht in interne verhuizingen tussen de kamers van verschillende grootte. En indien dat niet lukt kan er altijd nog het nodige hak- en breekwerk worden verricht. Dit bleek overigens al direct na de verhuizing op enkele plaatsen ook nodig te zijn.

Passage op de tweede verdieping

Een opmerkelijk Hertzbergeriaans detail is dat alle werkkamers van de gangen worden gescheiden door een houten schuifdeur. Dit bespaart ruimte maar is vooral bedoeld om de interne communicatie te bevorderen: een schuifdeur laat je volgens Hertzberger makkelijker openstaan. De territoriumdrang en statusgevoeligheid van de ambtenaren wordt hiermee op subtiele wijze gesaboteerd.

Richtingenstrijd

Met name in het overhoekse gangencircuit op de kantoorverdiepingen ondervindt men dat het hele ministeriegebouw word gekenmerkt door een dubbelzijdige oriëntatie. Een orthogonale structuur die aansluit op de omgeving en daarmee ook op de lengte-as van het gebouw ontmoet op alle schaalniveaus een diagonale structuur die hier volstrekt tegen in gaat. Deze richtingenstrijd manifesteert zich overal, van de geleding van de bouwmassa en de opbouw van de gevels tot de opzet van de draagstructuur en de plattegrond van de werkvertrekken. De diepere achtergrond van deze dubbelzijdige oriëntatie blijft enigszins onduidelijk. Aan de buitenzijde onderstreept Hertzberger door het gedeeltelijk overhoekse bouwvolume de autonome positie van het gebouw ten opzichte van zijn omgeving. En in het interieur wordt door middel van de twee om voorrang strijdende richtingen met succes het gevaar van grootschaligheid beteugeld. Het is echter de vraag of deze oogmerken niet op een eenvoudiger wijze te bereiken waren geweest en met iets minder desastreuze effecten voor de oriëntatiemogelijkheden in het gebouw. Mag er gerede twijfel bestaan over de wenselijkheid om in één gebouw twee gelijkwaardige hoofdrichtingen te hanteren, bewonderenswaardig is de consequentie en het vakmanschap waarmee Hertzberger dit uitgangspunt heeft doorgevoerd. Op het niveau van de draagstructuur bijvoorbeeld, vertegenwoordigen de overal zichtbare vierkante kolomkoppen het orthogonale patroon. In de centrale passage heeft dit het prettige en rustgevende effect dat de oriëntatie van buitenruimte, binnenruimte en draagstructuur bij wijze van uitzondering voor één keer samenvalt. In de secundaire, overhoeks georiënteerde verkeersstructuur in de rest van het gebouw zijn de orthogonaal geplaatste kolomkoppen in de minderheid. Voor de oriëntatie van gebruikers en bezoekers bieden deze subtiele verwijzingen naar het hier verder afwezige orthogonale patroon echter nauwelijks een houvast. Behalve de secundaire verkeersstructuur volgen ook de in het zicht gelaten hoofdbalken van prefab beton het diagonale patroon.
De hoofdbalken liggen dus diagonaal op de vierkante kolomkoppen terwijl de tussenbalken en randbalken juist recht op de kolomkoppen aankomen. Dit werkt nogal verwarrend omdat hoofd- en hulpbalken op het eerste gezicht gelijk zijn gedimensioneerd en zich alleen laten onderscheiden doordat de hoofdbalken met hun extra 'ribbe' iets dieper tussen de kolommen steken. Hertzberger heeft de bouwkundige en kostentechnische voordelen van geprefabriceerde betonelementen hier zo ver uitgebuit dat hij aan zijn doelstelling om eerlijke en begrijpelijke, in het zicht gelaten constructies te maken voorbijschiet.

Varianten van de aansluitingen van kolommen, wanden en vloeren

Ook in het exterieur zijn er zoveel verschillende orthogonale en diagonale elementen met elkaar verweven dat er —in weerwil van Hertzbergers bedoelingen— een enigszins amorf, deels orthogonaal, deels overhoeks volume is ontstaan. In het interieur is hij er in geslaagd om alle afwijkingen van de systematiek in de vormgeving te verbijzonderen. Aan de buitenkant daarentegen, maakt de afwerking van de gevel op de punten waar wordt afgeweken van de standaardindeling een enigszins geïmproviseerde indruk.

Overgangsfase

Als gevolg van de veelvuldige vertragingen die er tijdens de planvorming zijn opgetreden laat het ministeriegebouw een belangrijke verandering in de ontwerpopvatting van Hertzberger zien. Het markeert de overgang van Hertzbergers principe om gebouwen samen te stellen uit configuraties van elementen, die op hun beurt zijn samengesteld uit configuraties van steeds kleinere elementen, naar een aanpak die van het begin af aan een veel sterker accent legt op de uiteindelijke hoofdvorm, het 'grote gebaar’. Het grootschalige ministeriegebouw (56.000 m2 bruto vloeroppervlak, 18 5 meter lang) vertoont duidelijk sporen van beide ontwerpprincipes. Enerzijds laat het gebouw zich lezen als een bouwdoos, als een zorgvuldig gestructureerde optelsom van identieke ruimtelijke en constructieve elementen. Anderzijds heeft het gebouw ook een voor Hertzberger ongebruikelijke symmetrische opzet en onderscheidt het zich van vrijwel al zijn andere ontwerpen door de hiërarchische verkeersstructuur. Hij neemt hiermee de kritiek ter harte dat gebouwen die volgens het principe van het structuralisme tot stand zijn gekomen vaak mank gaan aan vormeloosheid.

Hoofdingang aan de spoorzijde

Typerend voor de overgangsfase waarin het ontwerp voor Sociale Zaken tot stand kwam is dat het gebouw reeds als een autonome bouwmassa is ontworpen maar tegelijkertijd nog alle trekken vertoont van het oude structuralistische principe dat alle samenstellende delen in de architectuur tot uitdrukking worden gebracht. Hertzberger: ”Het is het laatste gebouw dat ik volgens dit soort principes heb ontworpen. Iedereen vergeet voor het gemak dat ik aan dit gebouw 12 jaar bezig ben geweest. Dat betekent dat ik met één been in een vorige periode sta. Dit is dus niet representatief voor wat ik op dit moment wil. Maar dat betekent niet dat ik er niet achter zou staan. In ieder geval, ik heb hier geprobeerd om met de middelen van articulatie, stapsgewijs van de allergrootste naar de allerkleinste schaal toe te ontwerpen. Dat is altijd één van mijn principes geweest. Dat zal ik proberen van nu af aan met andere middelen te doen, al lijkt het me toch een redelijk principe. (...) Je zou als kritiek op dit soort gebouwen kunnen hebben dat je door de enorm sterke articulatie, enerzijds het gebouw wat kleiner maakt maar anderzijds het gebouw ook groter wordt. Het i s niet waar dat schaalverkleining dingen alleen maar kleiner maakt. Het is zo dat de dingen overzichtelijker, begrijpelijker worden. Maar doordat er zo verschrikkelijk veel gebeurt kan ik me voorstellen dat bepaalde mensen er weer hun twijfels over gaan hebben en zeggen 'ja, het is voor mij toch overzichtelijker om één simpele grote vorm te krijgen’. Dat zijn de problemen waar ik me op het ogenblik erg mee bezig houd, dat je op een bepaald moment door de bomen het bos niet meer ziet.”

(...) "Verder zit ik natuurlijk op het ogenblik op de wip, op de drempel, dat ik vanuit mijn Berlagiaanse afkomst —hoewel ik nooit een fan van Berlage ben geweest— een duidelijk Hollandse inslag heb die is terug te voeren op Berlage. De inslag om zoveel mogelijk alles wat je doet ook duidelijk te maken, niet iets anders te laten zien dan wat je doet. (...) Dat is niet alleen een kwestie van jezelf laten zien zoals je bent maar ook dat je geen ramen maakt zonder een zichtbare latei. Dat principe heb ik natuurlijk doorgevoerd tot een graad, dat het mijzelf toch wel een beetje gaat vervelen. Dingen die je op een gegeven moment goed kunt gaan je ook weer vervelen. Je zoekt naar nieuwe dingen. Een architect is niet helemaal een kunstenaar maar heeft toch wel datgene van een kunstenaar in zich dat probeert nieuwe wegen te openen.”

Menselijk lichaam

Met het ministeriegebouw heeft Hertzberger een voorproefje gegeven van zijn nieuwe aanpak. Zelf licht hij deze voorzichtige aanzet tot een vrijere verhouding tussen vorm en functie toe aan de hand van de metafoor van het menselijk lichaam. Het ministeriegebouw heeft hij symmetrisch gemaakt ondanks het feit dat een aantal inwendige organen (de bijzondere ruimten) asymmetrisch in het bouwlichaam ligt. In het verlengde hiervan kan het hiërarchische ontsluitingssysteem worden beschouwd als het steeds fijner vertakkende vatenstelsel dat wordt gevoed door de centrale passage als het pompende hart van het gebouw.

Varianten van de kamerindeling in de torens en een voorbeeld hoe de wanden met de kolomstructuur interfereren.
Links 60% open kantoren en rechts uitsluitend kantoren

Opmerkelijk is de bescheiden positie die de bijzondere ruimten als bibliotheek, restaurant en grote vergaderzaal in het ontwerp innemen. Deze collectieve voorzieningen zijn neutraal vormgegeven en moeten genoegen nemen met de standaard verdiepingshoogte. Het is duidelijk dat Hertzberger alle beschikbare middelen —met succes— heeft ingezet voor de gemeenschappelijke verkeersruimten, die als meest gefrequenteerde collectieve voorziening, de architectonische ruggengraat vormt, waaraan de rest van het weefsel haar samenhang ontleent.

De in het gebouw van Centraal Beheer alomtegenwoordige vides als symbool van collectiviteit en openheid zijn in het ministeriegebouw samengebald tot één indrukwekkende centrale passage, vanuit idealistisch oogpunt het maximaal haalbaarbare binnen de randvoorwaarden van een cellenkantoor. Hertzbergers utopisch manifest van Centraal Beheer is achterhaald door de ontnuchterende realiteit dat de architectuur niet in staat blijkt om de ontwikkeling van de samenleving in eigen hand te nemen. Het lijkt een wrange speling van het lot dat deze desillusie over de maakbaarheid van de samenleving nu zo uitgesproken gestalte krijgt binnen het oeuvre van één architect en in een gebouw dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid huisvest, het bolwerk van de welzijnsstaat.