Traditioneel maakt de Architect aan het einde van een jaar de balans op, ondermeer met de lijst van de beste boeken van 2020. Dit jaar is alles anders, niet alleen omdat we zelf een boek hebben uitgebracht, maar ook omdat deze tijd een aanleiding lijkt te zijn voor verdieping en reflectie. Drie boeken spelen hierop in en geven een zetje in het nieuwe jaar.
Ogen die zien: architectuur na Las Vegas
Stanislaus von Moos, Martino Stierli (Eds), Eyes That Saw. Architecture After Las Vegas, ISBN 978-3-85881-820-1 English, 504 p, EUR 48.00
In 1972 verscheen het boek Learning from Las Vegas door Robert Venturi, Denise Scott Brown en Steven Izenour. Ik herinner me nog de sensatie die ik voelde toen het boek op een dag werd afgeleverd in de studentenflat waar ik woonde. Het belachelijk grote formaat, de werkelijk krankzinnige prijs, de beelden en de tekeningen, de omslag, het gegeven dat je het alleen aan tafel kon lezen; alles was apart aan dit boek.
Het boek breekt een lans voor de populaire en triviale architectuur van Noord-Amerika in de jaren zestig. Reclameborden, neon-installaties, casino’s en hamburger-restaurants in de vorm van hamburgers dienden niet langer te worden genegeerd. De auteurs beschouwden ze als stimulans voor toekomstige ontwerpopgaven. De ‘decorated shed’ (versierde schuur) groeide uit tot een sleutelbegrip in het postmodernisme.
In retrospect vormt dit boek een omslagpunt in het denken over architectuur en stedenbouwkunde. Voor de zoektocht naar architectonische meesterwerken door verondersteld geniale architecten kwam een ander model in de plaats, aldus Robert A.M. Stern. Onderzoek en reizen gingen de basis vormen voor inventief ontwerp. Ook introduceerde de Las Vegas studie volgens Stern een nieuw paradigma voor de beroepspraktijk, gebaseerd op samenwerking en werken in teamverband.
In de bundel Eyes That Saw: Architecture From Las Vegas buigen architecten, kunstenaars, en historici zich over dit baanbrekende werk. Scott Brown en Venturi proberen de vraag te beantwoorden wat ze hebben geleerd van Las Vegas, naast bijdragen van onder andere Mary McLeod, Beatriz Colmina, Elizabeth Diller en David Alin, Rafael Moneo en Stan Allen. Ook is het verheugend dat het buitengewoon interessante onderzoek van de in 2013 overleden Karin Theunissen naar de door VSBA gevolgde ontwerp-strategieën in deze bundel is opgenomen.
De ‘Las Vegas’ studie was vanaf het begin omstreden. Terwijl linkse critici als Tomá Maldonado en Kenneth Frampton het zagen als een capitulatie voor ‘het reactionaire beleid van de zwijgende witte minderheid’, wees Scott Brown op de lessen die ze hadden getrokken uit de burgerrechten beweging en de participatie processen uit die jaren.
De samenstellers van de bundel, Stanislaus von Moos en Martino Stierli, stellen terecht dat de Las Vegas studie een rol kan spelen in het huidige gepolariseerde debat in de architectuur. Terwijl de ene stroming zich afzet tegen vormgeving en uitgaat van het primaat van sociale vraagstukken en economische belangen, richt de ander zich juist op het afleveren van duurzame en high-end gebouwen voor een consumentenmarkt.
In Eyes That Saw houden de samenstellers van de bundel, Stanislaus von Moos en Martino Stierli, Learning from Las Vegas kritisch tegen het licht. Ze zoeken daarbij een antwoord op vragen als de rol van architectuur in de huidige individualistische samenleving, de condities waarin architectuur moet opereren en de communicatie van gedeelde waarden.
Architectuur herschrijven: 10+1 acties voor een adaptieve architectuur
Floris van Alkemade, Michiel van Iersel, Mark Minjan, Jarrik Ouborg (eds), Rewriting Architecture: 10+1 Actions For An Adaptive Architecture, uitgave Valiz, ISBN 9789492095701, 440 p, ill. kleur & zwartwit, 17 x 24 cm, paperback, Engelse taal, €29.90
Dit boek is het resultaat van het onderzoek dat Floris Alkemade, Michiel van Iersel en Jarrik Ouburg deden naar de praktijk van tabula scripta, het tegenovergestelde van tabula rasa. De laatste staat voor 'onbeschreven blad' of ook wel 'schone lei'. In de architectuur wordt tabula rasa gebruikt als metafoor voor een nieuwe start, waarbij men al het voorgaande buiten beschouwing laat.
Met de uitdrukking van tabula scripta gaan Alkemade, Ouburg en Van Iersel een andere kant op. Architectuur zou juist moeten werken met en vanuit de complexiteit en de kwaliteiten van een gegeven context. In hun ogen vormen de kwaliteiten van het bestaande stedelijke en sociale weefsel de inspiratie, de motivatie en het uitgangspunt voor het ontwerp. Rewriting architecture onderzoekt hoe deze context gelezen, begrepen, gewaardeerd en verder ontwikkeld kan worden.
De auteurs zien in bestaande stedelijke contexten een kans om het potentieel van de plek, alsmede de creativiteit van bewoners en gebruikers aan te boren en in te zetten bij het oplossen van urgente onderwerpen. De architectuur dient te worden herschreven aan de hand van vragen als: wat is de betekenis van architectuur in tijden van schaarste; hoe om te gaan met erfgoed; hoe te reageren op de veranderende demografische gegevens; hoe verder te bouwen in een steeds dichter wordend, stedelijk landschap.
Het standpunt dat een architect het beste de bestaande wereld als uitgangspunt voor ontwerp en onderzoek dient te nemen, is op zichzelf niet nieuw. De vraag evenwel hoe architectuur zich kan aanpassen aan de bestaande gebouwde omgeving in plaats van deze weg te schrapen, heeft gezien de komende woonopgave sterk aan belang gewonnen.
De grote waarde van dit boek lijkt mij de classificatie van elf werkwoorden of handelingen waarmee een antwoord kan worden gezocht op wat al bestaat. Deze acties bestaan uit elimineren, continueren, verbergen, opnieuw configureren, hergebruiken, verdichten, kopiëren, nieuwe lagen toevoegen, opnieuw bedenken, herstarten en zich onthouden. Rond deze acties hebben Alkemade, Ouburg en Van Iersel een groot aantal specialisten samengebracht, afkomstig uit de kunst, de biologie, de mode, de ecologie, de popcultuur, de nanotechnologie en de filosofie. Ook leveren architecten als Freek Persyn (51N4E), Anne Lacaton (Lacaton & Vassal) en Monoyo Kajima (Atelier Bow-Wow) een bijdrage.
Architectuur in Vlaanderen: waar attitudes vorm krijgen
Sofie De Caigny (red), Architectuurboek Vlaanderen N°14. Wanneer attitudes vorm krijgen, uitgave Vlaams Architectuurinstituut (VAi), paperback, Nederlands, 324 pagina’s, ISBN: 978-94-9256-717-8, 324 p, ill. kleur & zwartwit, € 39.50
Een ‘must-read’ is zeker ook het Architectuurboek Vlaanderen N° 14 dat dit jaar onder de titel ‘Wanneer attitudes vorm krijgen’ is gepubliceerd door het Vlaams Architectuurinstituut. Dit boek vormt een uitstekende graadmeter van de actuele architectuurproductie in Belgie. Deze wordt in het Jaarboek op voorbeeldige wijze gedocumenteerd, geanalyseerd en geduid. Tegelijkertijd wil dit Jaarboek ook agenderen en op dit vlak is gebruik gemaakt van de bloeiende kritische traditie die de Vlaamse architectuur kenmerkt.
In het 'Redactioneel' wijst Sofie De Caigny op de nood aan teksten die dieper ingaan op ontwerp-houdingen (attitudes), voorzover ze blijk geven van een capaciteit om intelligent te reageren op de veranderende condities van de huidige architectuurproductie. De redactie van dit Jaarboek voelt daarmee de tijdgeest goed aan. Ander dan de zoveelste private mening, is de behoefte aan een goed onderbouwde architectuurkritiek tastbaar.
Uit de 400 projecten die de redactie bezocht, selecteerde ze zo’n vijftig projecten. Ze lette daarbij zowel op de condities die veranderen als de posities die de de ontwerpen innemen. Door zowel projecten op te nemen die blik geven van maatschappelijk engagement als van een inzet op vorm en autonomie, slaagt ze erin aan te haken bij het huidige publieke debat over architectuur.
Met deze inzet slaagt dit jaarboek erin om boven tal van andere vergelijkbare publicaties uit te stijgen. Het laat expliciet zien dat geen tegenstelling hoeft te bestaan tussen een sterke maatschappelijke betrokkenheid of het direct inspelen op maatschappelijk uitdagingen aan de ene kant en de zoektocht naar architectonische vormen met een autonome betekenis aan de andere kant. Juist in het sterk gepolariseerde Nederlandse debat biedt dat aanknopingspunten om verder te komen.
In een boeiende bijdrage analyseert Maarten Van Den Driesche haarfijn de cruciale rol die het breed vertakte middenveld van kwaliteitskamers, [stads]bouwmeester, procedures, overheidsdiensten, burgercomités en kritische pers speelt in het betrekken van de architectuur op maatschappelijke veranderingen. Hiermee in samenhang laat Van Den Driesche zien, dat architecten evolueren van solitaire individuen tot collaboratieve spelers die projecten in dialoog met anderen ontwikkelen. Ook het uitgesproken geloof in de eigen discipline en het hanteren van methoden die hier eigen aan zijn, is een factor. In samenhang bezien vormen deze drie ontwikkelingen de vruchtbare bodem voor de Vlaamse architectuur.
Uitweg uit gepolariseerd debat
Deze drie boeken zijn ontstaan in verschillende omstandigheden en kennen hun eigen ontstaansgeschiedenis. Dat ze op hetzelfde moment zijn gepubliceerd is in zekere zin toevallig. Maar gezien de komende woonopgave zijn dit drie boeken die het verdienen in onderlinge samenhang te worden gelezen. Ze bieden een uitweg uit het huidige gepolariseerde architectuur debat, door een sterke maatschappelijke betrokkenheid te combineren met een zoektocht naar autonome architectonische vormen. Architectuur zou juist moeten werken met en vanuit de complexiteit en de kwaliteiten van een gegeven context.