De verstedelijking vindt in Nederland plaats op een manier waarbij de schaarse ruimte bepaald niet op de meest doeltreffende manier wordt ingericht. Het besef hiervan heeft ertoe geleid dat de verstedelijking geconcentreerd is in uitbreidingen aan de stad. In deze Vinex-locaties worden steeds meer woningen gebouwd op steeds kleinere kavels. Deze ontwikkeling staat op gespannen voet met het verlangen van veel mensen om te wonen in relatie tot de natuur. Onlangs stelde Bomhoff in NRC-Handelsblad, dat “Nederland rijk genoeg is voor meer groen in de Dapperstraat”.1 Wat dat betreft wordt hij met het GWL-terrein op zijn wenken bedient. Op het voormalige terrein van het Gemeentelijke Waterleidingbedrijf in Amsterdam is namelijk een ‘groene wijk’ in een uitzonderlijke hoge dichtheid tot stand gekomen, onder regie van Kees Christiaanse. De bereikte dichtheid laat zich vergelijken met die van de Amsterdamse wijk Borneo-Sporenburg, maar de relatie tussen bebouwing en open ruimte of natuur is op een geheel andere wijze vormgegeven. Het terrein ligt langs de weg naar Haarlem, op de grens van de negentiende-eeuwse Staatsliedenbuurt met een typisch Amsterdamse perifere stadszone. Het plan speelt helder in op deze ‘grens’-conditie, door de combinatie van hoge randbebouwing met losstaande bebouwing op een groen binnenterrein.
Het GWL-terrein is een voorbeeld van wat de maker zelf een stedenbouwkundige enclave noemt, vergelijkbaar met het Hansa Viertel in Berlijn en Betondorp in Amsterdam. In dit specifieke geval vormt de onbewuste referentie het beroemde bouwblok van Brinkman in Spangen. Dit blok heeft een vergelijkbare opzet en organisatie, die in het GWL-terrein evenwel opgetild is naar het niveau van de buurt. Bij de toegepaste stroken bebouwing worden groene en stedelijke kwaliteiten gecombineerd, waardoor een nieuwe stedelijkheid is ontstaan.2 Bij Christiaanse zien we zodoende een overgang van een architectuur die strikt aan de stad is gebonden naar een architectuur die deel uitmaakt van het metropolitane landschap. Het programma van het GWL-terrein bestaat uit 600 woningen die in een groene setting zijn gerealiseerd. Het GWL-terrein wordt alom gepresenteerd als het voorbeeldproject van duurzame nieuwbouw in Amsterdam.3 De genomen milieuvriendelijke maatregelen zijn intussen gangbaar geworden in de gehele Nederlandse woning- en stedenbouw. Door de lage parkeernorm en door de auto’s onder te brengen aan de rand van de wijk is een geheel eigen binnenwereld met een ‘groene’ uitstraling gecreëerd. Het programma omvat een -stedelijke- sociale mix, die geleid heeft tot een grote variatie in woningtypen en -categorieën. Het meest opmerkelijke aan het GWL-terrein is echter, dat het een maximum aan bouwprogramma combineert met een maximum aan groene buitenruimte.
Het weefsel van de wijk is geleed in twee verschillende bebouwingsvormen.4 Tot de eerste behoren de vrij in de ruimte geplaatste stroken. Iedere woning krijgt zoveel mogelijk eigen buitenruimte, in de vorm van tuinen, volkstuinen, balkons, dakterassen, patio's en dergelijke. De blokken zijn zo gesitueerd, dat een aantal essentiële relaties in het gebied en met de omliggende gebieden worden gewaarborgd. In het gebied tussen de blokken zijn tuinen, volkstuinen en voorzieningen gesitueerd, die met behulp van ligusterhagen samengevoegd zijn tot eilanden. De tussen deze ‘paradijzen’ gelegen, collectieve tussenruimtes bieden door de uitgewogen combinatie van blokken en tuinen een verrassende ervaring. In de uitwerking van de verschillende blokken zijn door de betrokken architecten ontsluitingssystemen ontwikkeld, die een zekere mate van grondgebondenheid of horizontaliteit kennen.
Onderscheiden van deze wooneilanden zijn twee hoge, meanderende blokken die het terrein omgeven en afschermen van het nabijgelegen bedrijfsterrein. De blokken lopen naar de Haarlemmerweg in hoogte op en schermen zo de binnenwereld van het CWI-terrein volledig af van deze drukke verkeersweg. In deze blokken is gekozen voor kunstmatige maaiveldniveaus, waarin behalve de ontsluiting van de woningen tevens tuinen, pleinen en patio’s opgenomen zijn.
Wat in het GWL-terrein aanspreekt is de eenvoud ervan. Het woonmilieu dat in GWL is gecreëerd, berust op stapeling en nevenschikking van reeksen contrasterende kwaliteiten. Voorbeelden hiervan zijn de reeks portiek-galerij-middengang in het grote woonblok en de reeks volkstuin-speelplaats-klinkerpad in het middengebied. Dit op en naast elkaar plaatsen van verschillende, wisselende activiteiten vormt in gwl de basis voor een veelvoud aan combinaties waartussen niet altijd stedebouwkundige relaties behoeven te bestaan. Daarmee is een wijk gecreëerd waarin het wisselende licht, de wandelende bewoners en de wisselende seizoenen een woonmilieu doen ontstaan, dat op zijn minst even aangenaam is als de veelgeroemde suburbs twintig kilometer verderop.
NOTEN 1 Eduard J. Bomhoff‘Meer groen in de Dapperstraat’, NRC-Handelsblad, 1 augustus 1998. 2 Kees Christiaanse ‘Program des Fachgebietes’, ongepubliceerd, p. 6. 3 Roy Berents Duurzaam bouwen in Amsterdam, 1998, p. 10 4 Een uitvoerige documentatie van de gebouwen is reeds gepubliceerd in de Architect (1995)5, P- 52-61.
Lees ook: GWL-terrein in Amsterdam door KCAP