“Gebouw A stond op de nominatie om te worden gesloopt. De nieuwe eisen die aan verpleeggebouwen worden gesteld, lieten zich in dit gebouw functioneel niet meer inpassen. Het gebouw is na vaststelling van het masterplan door de gemeente tot monument verklaard. Radboudumc besloot gebouw A te renoveren. De vraag was toen een andere zinvolle functie te bedenken die wel bij het gebouw past. Daar zit een culturele kant aan, maar ook een financiële. De renovatie heeft op zijn best evenveel geld gekost als nieuwbouw. Voorwaarde bij renovatie is dat je er meer voor terugkrijgt, anders moet je het niet doen.
Het Radboudumc heeft een enorm bouwbestand. De centrale opgave is minder vierkante meters te realiseren, maar die slimmer te organiseren. De campus ligt aan de rand van de stad en de verschillende onderdelen ervan zijn de laatste jaren enorm uitgedijd. In het ziekenhuis samen dingen doen en ontwikkelen is echter veel belangrijker geworden. We maken om die reden het gebied compacter door de flanken in te klappen. Tegelijkertijd staan we voor de opgave het gebied meer toegankelijk te maken. Het Radboudumc wil bovendien niet alleen goed zijn in wat het doet, maar wil dat ook op een goede manier presenteren.
Gebouw A is het oudste verpleeggebouw en functioneerde lang als miniziekenhuis. Gedurende zijn bestaan is het voortdurend aangepast. Zo zijn op de voormalige binnenplaats de beddenliften ingebouwd. Het nieuwe programma is door het bouwbureau van het Radboudumc uitgewerkt. De afdeling dialyse komt op maaiveldniveau en grenst aan de tuin. Daarboven ligt het vroeger in de oudbouw gesitueerde restaurant, waar zowel bezoekers als personeel komen. Om deze reden hebben we het atrium overdekt. Op de verdiepingen daarboven bevinden zich de kantoren van de staf. Parallel met het ontwerpproces liep een proces om de werkprocessen te verbeteren.
Door op het gebouw een lichtkap te zetten, verkleinen we de energetische buitenschil. We gaan van energielabel G naar A, terwijl we tegelijkertijd het bruikbare oppervlakte vergroten. Nu zijn er wel meer gebouwen waarvan we het casco opnieuw gebruiken. In dit geval betreft het echter een gebouw van Pieter Dijkema, een architect van de vroege Bossche School. Hij was een groot bewonderaar van Dom van der Laan, maar we weten niet of ze contact met elkaar hebben gehad.
De buitenkant van gebouw A is zo gedecoreerd, dat het eerder doet denken aan de Delftse School dan aan de sobere stijl die de Bossche School in de jaren zestig kenmerkte. We hebben dit exterieur in oude glorie hersteld. Alle maatverhoudingen, van de kleinste penant tot de deuren en de vertrekken, zijn typisch Bossche School. In het interieur was de draagconstructie achter de gemetselde inbouw verdwenen. In het interieur hebben we alles tot op het casco gesloopt. Met een nieuwe inrichting hebben we het ritme van de kolommen tastbaar gemaakt. We hebben de kolommen niet opnieuw gepleisterd. Hoewel deze constructie in het werk is gestort, heeft ze maattoleranties die je zelfs nu zelden nog ziet.
De kolommen staan aan weerszijden van een twee meter brede gang. Aan de buitenzijde daarvan zijn de kamers gesitueerd, terwijl in het gebouw een open kantoorlandschap is gemaakt. De binnenhof is een atrium geworden dat met glas is overkapt. In de oude liftschachten hebben we de nieuwe liften geplaatst. Door de toepassing van glazen wanden kan het licht diep het gebouw indringen. Het Nieuwe Werken wordt als het ware gedragen door het licht dat in het atrium valt.
Over vier lagen hebben we in de achterzijde van het gebouw een gat gezaagd en daar een pui in gezet die qua maatverhoudingen verwijst naar de oude systematiek. We moeten niet al te krampachtig met monumenten omgaan. Zeker in dit geval is het niet nodig alles te herstellen in zijn oorspronkelijke staat. Het was zaak om de manier waarop het gebouw communiceert met zijn omgeving, duidelijk te verbeteren. Dit geldt ook voor het kleurgebruik. Er is weinig bekend over het kleurgebruik van de Bossche School. We zijn zelf heel terug- houdend geweest en hebben alles in zwart-wit tonen opgelost.
Veel ziekenhuizen worstelen met de vraag wat ze met hun vastgoed moeten doen. Ze hebben in de eerste plaats veel te veel gebouwen, doordat lange tijd iedere afdeling zijn eigen gebouw opeiste en vaak ook kreeg. De opgave nu is doelmatig en duurzaam te bouwen. Een gebouw verbouwen is veel duurzamer dan sloop en nieuwbouw, zeker in geval van gebouw A. Bij de latere gebouwen is dat lang niet altijd vanzelfsprekend. Je moet echter niet te snel besluiten tot sloop. Het is van belang goed te kijken naar zowel de kwaliteiten van het bestaande als de aard van het programma. Zelfs gebouwen uit de jaren zestig hebben interessante karakteristieken. Uiteindelijk is de te verwachten opbrengst doorslaggevend, zowel in financiële als culturele zin.
Ook het Radboudumc ontkomt er niet aan zijn bestaande voorraad goed tegen het licht te houden en zich af te vragen wat waarde heeft voor de toekomst. Daarbij zie je twee dingen. Aan de ene kant heb je specifieke ruimtes, zoals operatiekamers, die nauwelijks uitwisselbaar zijn met andere ruimtes. Maar spreekuren bijvoorbeeld kun je overal houden. Ook het aantal bedden in ziekenhuizen zal verder worden teruggebracht. Herstellen doe je thuis of in een revalidatiecentrum. Nodig is een state-of-the-art ziekenhuis met de nieuwste technieken, maar alle generieke functies kun je elders onderbrengen. Daarbij denk ik aan gebouwen met een eenvoudiger stramien en een ander idioom dan de specifieke gebouwen.
Ziekenhuizen beschikken over veel gebouwen die enerzijds niet meer specifieke functies kunnen opnemen, maar anderzijds te weinig generiek zijn om vrij in te delen. Daardoor zitten ze met een behoorlijk vastgoedprobleem. Tegelijkertijd zijn ze sinds enige tijd zelf verantwoordelijk voor hun eigen vastgoed. Ze moeten binnen dit dilemma de juiste keuzes zien te maken. Ziekenhuizen staan voor de taak hun eigen werkprocessen te optimaliseren, maar dienen tegelijkertijd open te staan voor patiënten en bezoekers en aansluiting te vinden bij de stad. De ene locatie leent zich daar beter voor dan de andere.
De meeste ziekenhuizen maken nu een omslag door van een gesloten naar een open cultuur die aansluiting zoekt op diverse netwerken. De positie van de gezondheidszorg wordt steeds meer onderwerp van een maatschappelijk debat. Voor ons als architect betekent het dat we binnen deze opgave op alle schaalniveaus tegelijk bezig zijn. Zo ont- wikkelen we een efficiënte lay-out, maar verzorgen we ook het interieur, de inpassing in de stad en de programmering. Daarnaast werken we steeds vaker in teamverband. Samenwerking is een sleutelwoord geworden. Het ontwerpen van een ziekenhuis is de Olympische Spelen van de architectuur. Je moet zien te pieken op het goede moment.
Ziekenhuizen worden gedwongen keuzes te maken. Ze kijken met regionale partners wie zich waarin gaat specialiseren. Tegelijkertijd moeten ze naar hun patiënten communiceren waarin ze goed zijn. Ze moeten dat kunnen aantonen en worden daarop in toenemende mate afgerekend. Mensen vinden het niet erg naar Groningen te reizen, als ze daar de beste behandeling kunnen krijgen. Ziekenhuizen worden gedwongen hun personeelsbestand, hun gebouwen en hun profiel aan te passen. Als een ziekenhuis in staat is daarbij ook te profiteren van wat het al heeft, dan wordt dat een belangrijk deel van hun imago. De relatie tussen ziekenhuis en patiënten is veel gelijk- waardiger geworden. Dat dient in de gebouwen terug te keren.”