Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8

Door Harm Tilman - In het recente verleden was het stedenbouwkundig discours over de groei van de steden vooral gericht op de periferie. Gedwongen door de eindigheid van het stedelijk grondgebied in samenhang met de wens om een verdere verstarring van de historische centra tegen te gaan, zal de aandacht zich meer moeten richten op het moderniseren, reorganiseren en transformeren van centrale stedelijke gebieden. In dit artikel wordt de aanpak van drie van deze gebieden besproken: het Begemann-terrein in Helmond, het Ciboga-terrein in Groningen en het Chassé-terrein in Breda.

Onlangs maakte Volkskrant verslaggever Mare van den Broek samen met een Amsterdamse ambtenaar een wandeling door de Amsterdamse binnenstad. 1 Aanleiding is de voordracht van de Amsterdamse binnenstad tot beschermd stadsgezicht. De Kalverstraat lijkt op een willekeurige winkelstraat met veel kledingzaken achter moderne puien. Een woud van uithangborden en andere reclame-uitingen onttrekt de fraaie gevelwanden aan het zicht. In de Jodenbreestraat bezet Albert Hein de onderste verdieping van een nieuw gebouw. “Kijk eens naar die lichtbak, Die moet weg.” In de Oude Schans ligt een kleurrijk vaartuig. “Je zou hem kunnen laten overschilderen en als ze dat niet willen laten weghalen.” Het Damrak is oorlog, er zijn tientallen procedures aan de gang. “De pizzeria’s  hebben absoluut geen gevoel voor smaak, maar als we volhouden, dan winnen we.” De gebezigde kwalificaties zijn typerend voor de manier waarop de binnensteden de afgelopen jaren zijn benaderd.

Passieve benadering van het centrum

De transformaties die plaats vinden in de stedelijke centra, zijn niet meer economisch productief, maar economisch-ludiek van karakter. Binnensteden worden meer en meer als toeristische gebieden gezien. Zelfs in de gemeente Groningen, die het afgelopen decennium als een van de weinige gemeenten in Nederland erin slaagde belangrijke functies in de binnenstad vast te houden (zoals het academisch ziekenhuis, het provinciehuis en de gemeentebibliotheek), is de stemming na het vertrek van wethouder Gietema volledig omgeslagen.

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
Promenade langs Zuidswillemsvaart

Omstreeks dezelfde tijd meldde de Volkskrant dat de Grote Markt in Groningen de komende jaren een ingrijpende ‘facelift’ zal ondergaan. Dit plein zal daardoor niet alleen zijn 'klassieke allure’ terugkrijgen, maar ook een ‘internationale uitstraling’ verwerven. Natalini’s project  voor de Waagstraat, aan de westzijde van de Grote Markt, deed de ‘verbrokkeling’ aan de Noordzijde nog nadrukkelijker uitkomen, aldus de Volkskrant. De verantwoordelijke wethouder, W. Smink (PvdA), wil nu op deze plaats ‘met historisch besef iets moois gaan creëren.’ De geplande facelift past volgens het artikel in het beleid van de gemeente Groningen om van de binnenstad, de architectuur en de cultuur de belangrijkste toeristische thema’s te maken.

Het gevolg van een transformatie tot zo’n pretstad is dat het centrum geïsoleerd wordt van de rest van de stad. Door de gewenste monofunctionele bestemming (toerisme) maakt het centrum niet langer deel uit van de stad. Het wordt slechts gebruikt door personen die daar noch wonen, noch werken, maar er recreatief verblijven. Deze zogenaamde ‘new urban users’ komen evenmin voor gerichte aankopen naar de stad, maar om te winkelen, te sporten o f‘iets cultureels’ te doen, kortom wat in het jargon van de planners ‘funshoppen’ heet.

De vernieuwing vindt plaats in de tussenstad het gebied voorbij de binnenstad. De structuren die de hedendaagse samenleving daar ontwikkeld heeft ten behoeve van het verkeer, het vervoer, de commercie en de productie zijn de knooppunten en de netwerken van een wereld zonder grenzen. Ze missen de eigenschappen die de centra in hoge mate wel bezitten. Mede als gevolg hiervan bieden onze  steden in toenemende mate dezelfde stedelijke ervaringen. De winkels, de cafés en het gevoel van eenzaamheid zijn ‘hier’ niet anders dan ‘daar’. Tegelijkertijd worden de historische steden getransformeerd in musea (monumenten, historische stadsgezichten, voetgangersgebieden). Toch zijn er plannen die bij alle aandacht voor de tussenstad de binnenstedelijke opgave weer nadrukkelijk op de agenda zetten.

Begemann-terrein in Helmond

Jarenlang vormde het Begemann-bedrijf aan het Kanaal een vertrouwd beeld in Helmond. Inmiddels wacht het terrein op een nieuwe bestemming. Afgelopen jaar presenteerde de gemeente Helmond drie plannen. Na een uitgebreide inspraakronde waarin de gemeente werkelijk niets aan het toeval overliet, kwam het ontwerp van Natalini als overwinnaar uit de strijd. Dit past in een lange reeks ontwerpen die Natalini heeft gemaakt voor het centrumgebied van Den Haag, de Waagstraat in Groningen, de Hofmeisterstrafêe in Leipzig en de Breitestrasse in Berlijn. 2 Wat deze plannen met elkaar gemeen hebben zijn de thema’s van het blok en de stedelijke reconstructie.

Volgens Max Paumen worstelt Helmond nog altijd met haar verleden dat werd bepaald door de staalindustrie en textielnijverheid, die nu grotendeels zijn verdwenen. Het al jaren braakliggende Begemann-terrein maakt volgens Paumen deel uit van deze worsteling.3 Natalini beschouwt de industriële revolutie als een breuk in de stedelijke ontwikkeling van Helmond. Ze heeft geleid tot de teloorgang van de stedelijke ruimte waarin gebouwen en de bewoners ervan met elkaar zijn verbonden. In zijn plan sluit Natalini aan op de herinnering van het vroegere gebruik van het Begemann-terrein, die aanwezig is in de vorm van de villa en de bomen. Daarnaast versterkt hij de natuur in het ontwerp waardoor het gebied, zoals hij zelf opmerkt, ‘iets terug krijgt van het vriendelijke karakter dat het had voor de industriële revolutie.’

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
Het Begemann-terrein, met op de voorgrond het Kasteel en de Zuidwillemsvaart

Het voorstel voor het herstel van het pre-industriële stadweefsel gaat gepaard met het voorstel voor een nieuw stelsel van openbare ruimten. Natalini introduceert een ‘crescent’ en een plein. De crescent is gesitueerd in het centrum van het gebied. Het is een grote groene plek met een doorsnede van 120 meter, waarin bos is aangeplant. Rond de crescent staan drie gebouwen. Op de plaats van het vierde, ontbrekende gebouw steekt een plein de crescent in, waaraan het raadhuis, de bioscoop en het museum zullen worden gesitueerd. Deze aandacht voor de openbare ruimte gaat hand in hand met de bijzondere zorg, die besteedt is aan de materialen, proporties en maten van de gebouwen. Hierdoor straalt het plan een grote eenheid uit, ondanks de verschillen in functie (bij de openbare gebouwen) en in typologie (bij de woongebouwen). Een sterk punt van dit plan is de aansluiting die gezocht wordt bij een lokale stijl. Dat de architectuur hierbij een nostalgische toon aanslaat, is in de lokale en een deel van de landelijke pers met instemming begroet. Een andere troef is, dat het een helder uitgangspunt levert voor het verdere besluitvormingsproces. De voorgestelde architectuur is heel gewoon en heel begrijpelijk. Dat is de kracht, maar tegelijk ook de zwakte van het ontwerp. Een nadeel is de geringe bijdrage die dit plan levert aan de structuur van de stad. Door de gekozen typologie van crescent en promenade ontstaan Testruimtes, die de introvertheid van het gekozen model versterken. Het schept geen hedendaagse wooncondities, noch mogelijkheden voor een eigentijds gebruik van de stedelijke ruimte. Gezien de hedendaagse verkeerseisen lijken weinig redenen te bestaan om met een gesloten stadsmodel aan te komen. Veel zal daarbij afhangen van de vraag welke markt de gemeente hiermee wil betreden.

Gemeentelijke schotsen

Het Ciboga-terrein is de laatste grote binnenstedelijke ontwikkelingslocatie van de gemeente Groningen. Het ligt in de noordoostelijke periferie van de Groningse binnenstad. Op het tien hectare grote terrein wil de gemeente 1000 woningen realiseren in een autovrije buurt. Dit laatste betekent onder meer geen parkeren op het maaiveld, geen doorgaande autoverbindingen, alsmede een goede aansluiting op het openbaar vervoer. Bij de planontwikkeling werd de gemeente geconfronteerd met in hoofdzaak twee problemen. Op het Ciboga-terrein moest gebouwd worden in hoge dichtheden, terwijl tegelijkertijd de wens naar ‘wonen in het groen’ gehonoreerd moest worden. Daarnaast bestond het programma voor slechts 20 procent uit sociale woningbouw, terwijl de rest van het woningbestand in de hogere categorieën van de markt gerealiseerd moest worden. Dat dit om een andere benadering vraagt dan de gebruikelijke, hadden de plannenmakers snel door.

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
Park in Ciboga

Het model van het gesloten blok dat zoals we eerder zagen rond de Grote Markt in Groningen triomfen viert, bleek om deze reden hier juist niet haalbaar te zijn. Daar komt bij dat in een gesloten blokverkaveling de woningen georiënteerd zijn op de straat, terwijl hier gezien de ecologische ambitie juist een oriëntatie op het groen werd verlangd. Ten slotte stond ook de ingewikkelde situatie, het gegeven dat velen bij het planproces zijn betrokken, het ideaal van de continue gesloten stad in de weg.

De Groningse plannenmakers kiezen daarom voor de morfologie en het bebouwingsritme, die in de ring rond de Groningse binnenstad voorkomen. Als eerste is een bebouwingsmodule van 40 bij 40 meter ontwikkeld. Vervolgens zijn deze modulen in steeds groepen van drie bijeengebracht op ‘schotsen’. Deze schotsen ‘drijven’ in de geheel groene ruimte. Tot slot is een zonering gemaakt op basis van private ruimte, collectieve tussenruimte en openbaar gebied. De open ruimte vormt de drager van het schotsenplan. Het thema van de schotsen is een verdere intensivering van de stedelijke bebouwing. Om het grondgebonden wonen in hoge dichtheden te kunnen realiseren, zijn diverse nieuwe woonvormen onderzocht, met name op het vlak van stadswoningen die een hoge dichtheid met privacy combineren.

Pixelstad

In maart 1996 kreeg MVRDV van de gemeente Groningen een studieopdracht voor het Ciboga terrein. Deze betrof in eerste instantie het landschap gelegen tussen de ‘schotsen’, programmatisch gezien het minst uitgewerkte onderdeel van het scenario. Omdat landschap niet los gezien kan worden van bebouwing en eerder een structurerende dan decoratieve rol vervult, heeft MVRDV de combinatie van wonen in hoge dichtheden en parken onderzocht. Het sterke van deze studie is, dat ze de thematiek van laagbouw in hoge dichtheden achter zich laat en onderzoekt tot op welke hoogte de differentiatie in zowel bebouwing als landschap opgevoerd kan worden en zelf object van studie kan zijn.

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
Zicht op pixelstad, maquette

MVRDV probeert een zo groot mogelijke diversiteit aan woonidealen te combineren met een maximale verscheidenheid aan landschappen. Dit leidt tot een pixelstad waarin een flexibele en spontane vorm van stedenbouw wordt bedreven en waarin program m a’s, massa’s en ook stijlen op een onvoorspelbare manier kunnen worden gemengd. De distributie van verschillen wordt gestuurd met behulp van een grid dat uit paden bestaat en georiënteerd is op het Oosterhamrikkanaal. Dit grid dat door randvoorwaarden (kabels  en leidingen, enzovoort) en aardwerken (die kunnen volgen op de geplande bodemsanering) verder wordt verrijkt, vormt de bestaansvoorwaarde van de pixelstad.

Het voorstel van MVRDV leidde in Groningen tot een discussie die volgens Ciboga-projectleider Jan Does niet helemaal bevredigend is afgerond. Over de redenen ervan zwijgen de betrokkenen als het graf, de veelgeroemde openheid van de Groningse planvorming ten spijt. Duidelijk is wel, dat beide stedenbouwkundige modellen niet direct tot elkaar teruggebracht kunnen worden. De gemeente bedrijft: stedenbouw met behulp van architectuur. Aan wat traditioneel als openbaar en als privaat wordt gezien, wordt in feite nog vastgehouden. Voor MVRDV daarentegen is de vraag welke nieuwe stedelijke elementen gemaakt kunnen worden op basis van de gegeven programma’s. In de pixelstad vervaagt het onderscheid tussen bebouwing en landschap en is datgene wat privaat is (en 80 procent van het programma uitmaakt) opgewerkt tot de schaal van het openbare domein. Duidelijk is, dat het conflict tussen gemeente en MVRDV niet alleen een vakmatig dispuut is, maar evenzeer betrekking heeft op de vraag tot hoe ver de privatisering van de ruimtelijke ordening is voortgeschreden, dan wel mag voortschrijden. Dit verklaart wellicht ook de ophef die in Groningen ontstond naar aanleiding van een rapport van het Amsterdamse adviesbureau De Lijn, waarin de gemeente het verwijt kreeg dat haar woningbouwproductie “minder tegemoet [komt] aan de wensen  van potentiële kopers dan het aanbod van nieuwbouwwoningen in omliggende gemeenten.” In de pers is dit conflict teruggebracht tot de keuze van een catalogus woning of een door een spraakmakende architect ontworpen woning.4 Het probleem ligt echter veel dieper en heeft feitelijk betrekking op de vraag of de transformaties van binnenstedelijke gebieden gepland kunnen worden en met welke middelen.

Chassé-terrein in Breda

De vraag is op welke manier, rekening houdend met de markt, de transformatie van binnenstedelijke gebieden aangestuurd kan worden. Deze benadering zal eerder economisch dan cultureel van karakter zijn. Uitermate relevant in dit opzicht is het proces dat door bureau OMA is ontworpen voor het Chasséterrein in Breda. Drie jaar geleden schreef de gemeente Breda een meervoudige opdracht uit, die echter niet tot een bevredigend einde kon worden gebracht. Op initiatief van een van de ontwikkelaars is vervolgens een combinatie gemaakt van het plan van OMA met de ontwikkelaar Proper Stok. Afgelopen jaar presenteerde OMA op basis van nieuwe programmatische eisen een aangepast stedenbouwkundig plan voor het Chassé terrein, met als ontwerpthematiek de vernieuwing van het centrum.

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
Openbare ruimte

Uitgangspunt voor het plan van OMA is het model van de universiteitscampus, dat volgens de makers beschouwd kan worden als een stedelijk model. Het is gebaseerd op een intelligente verkenning van de situatie in Breda. Het Chassé-terrein is niet alleen een vrijkomende plek in de binnenstad, maar tegelijk onderdeel van een zone met parken die diep de stad binnendringt. Het plan verenigt het openbare karakter van de binnenstad met het private karakter van de bebouwing in de periferie.

Het campusmodel combineert stedelijkheid met openheid, een voor het stedelijk centrum zeer belangrijke conditie die in het plan voelbaar is gemaakt. Het idee van een park met losstaande objecten die bovendien in de loop van de tijd kunnen worden toegevoegd, maakt het mogelijk flexibel met het programma om te gaan. Het campusmodel is tot op zekere hoogte onafhankelijk van dichtheid; er kan voortdurend aan door worden gebouwd. Met het open model kan bovendien zeer snel en adequaat ingespeeld worden op de onzekerheden die dit soort processen nu eenmaal begeleiden en met name betrekking hebben op de vraag wie waar wanneer zal investeren. Daarnaast speelt het campusmodel in op verschillen in plaats van uit te gaan van homogeniteit. Het model kan een grote diversiteit aan  functies in zich opnemen en laat grote verschillen  toe in de schaal van de bebouwing.Oude en nieuwe gebouwen met een uiteenlopende schaal en typologie worden naast en tegenover elkaar geplaatst. Reeds bestaande grootschalige elementen zoals het Chassétheater van Herman Hertzberger komen hierdoor in een vanzelfsprekende context terecht. In het plan vormt de open stedelijke ruimte een cruciaal onderdeel. Deze is door West 8 vormgegeven als een grote groene stedelijke ruimte met een dichte beplanting van eikenbomen die het gebied samenhang geven. Wanneer het eikenbos eenmaal is uitgegroeid, zal de aanwezigheid van de gebouwen nauwelijks worden gevoeld. Tegelijk is maximale ruimte gecreëerd voor toekomstige veranderingen. In het eikenbos zijn twee open plekken uitgespaard. In het verlengde van de Oude Vest is een open plein gesitueerd op de publieke parkeergarage. Samen met het voor het museum gelegen vierkante plein maken deze deel uit van de open ruimtes van de binnenstad.

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
(links) Connecties
(rechts) Eikenbos

Anders dan beide vorige modellen die respectievelijk metaforisch en numeriek van karakter zijn, is dit een metonymisch plan. De ontwerpers ervan hebben er wijselijk van afgezien hier een vertrouwd beeld op te roepen, dat direct aansluit bij de historische binnenstad. Evenmin hebben ze ervoor gekozen de grenzen tussen bebouwing en park te laten vervagen. Het plan is een nevenschikking van gebouwen die onderling verschillen in schaal en typologie. In het landschap waarin ze zijn gesitueerd, zijn connecties tussen de gebouwen  gemaakt. Het model functioneert sterker,naarmate de gebouwen autonomer worden en de schaalverschillen groter zijn.

Meer actieve aanpak

Voor de komende jaren wordt opnieuw een groei van de steden voorspeld. De nieuwe stedelijke groei drijft de steden verder naar buiten en laat aan de rand nieuwe stadscentra ontstaan. Tot nu toe werd de verstarde binnenstad met conserverende en historistische bedoelingen tegemoet getreden. Ze werd beschouwd als hooguit een rustige plek die in het teken staat van het verleden, terwijl de periferie daarentegen gezien werd als een chaotische, maar levendige en actieve omgeving, waarin het eigentijdse leven zich afspeelt.

Chassé-terrein in Breda door OMA en West 8
Leven in pixelstad

Het stedelijke grondgebied kan echter niet tot in het oneindige worden uitgebreid. Dit noopt tot een bezinning op de zwakke economische grondslagen, alsmede op de sociologische en ecologische levensvatbaarheid van het perifere ontwikkelingsmodel. Tegelijkertijd zullen in het historische centrum dat als voorbeeld van stedelijkheid en als symbool van het wezen van de stad is geroemd, nieuwe interventies (afbraak, consolidering, nieuwbouw) moeten worden gepleegd, zodat ook hier een eigentijds leven tot de mogelijkheden gaat behoren.

De hedendaagse stad zal uitgebouwd moeten worden tot een polynucleaire stad, waarin de centra opnieuw een belangrijke, samenballende  rol spelen. Dit betekent onder meer dat de centrale stedelijke gebieden gemoderniseerd, gereorganiseerd en getransformeerd moeten worden. Dit staat duidelijk op gespannen voet met de gegroeide praktijk van behoedzame stadsvernieuwing. Maar willen binnenstedelijke gebieden floreren en hun rol in de stad behouden en versterken, dan  zullen op een veel actievere manier ingrepen in de stad moeten worden gedaan dan tot nu toe het geval is geweest.

NOTEN
1 De Volkskrant, 21 februari 1997.
2 Lotus 83,1995.
3 NRC Handelsblad, 9 april 1996.
4 NRC Handelsblad, 6 december 1996; Archis, maart 1997.